HR 16 oktober 2007, NJ 2007, 569
HR, 02-06-2009, nr. 07/11642
ECLI:NL:HR:2009:BI1006
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-06-2009
- Zaaknummer
07/11642
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BI1006
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI1006, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI1006
ECLI:NL:PHR:2009:BI1006, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑03‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI1006
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Verjaring bij verzet. Ingeval volgens de wet verzet openstaat en door verdachte verzet is gedaan, kan o.g.v. art. 402 (oud) en art. 403 (oud) Sv de vraag of het recht tot strafvordering door verjaring is vervallen, pas aan de orde komen als verdachte te dienenden dage in rechten verschijnt (vgl. HR LJN AV6216). In aanmerking genomen dat verdachte niet ttz is verschenen, dat is gehouden n.a.v. het door verdachte tegen het bij verstek gewezen vonnis gedane verzet, kon dus aldaar de vraag naar verjaring niet aan de orde komen. In cassatie kan slechts de vervallenverklaring van het verzet worden getoetst.
2 juni 2009
Strafkamer
nr. 07/11642
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te Utrecht, sector Kanton, locatie Utrecht, van 9 november 2005, nummer 16/161098-01, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht heeft de verdachte bij vonnis van 25 februari 2003 ter zake van "zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor haar blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden bevinden" bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 40,-. Na gedaan verzet heeft de Kantonrechter de verdachte bij vonnis van 9 november 2005 - wederom bij verstek - ter zake van "zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor haar blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden bevinden" veroordeeld tot een geldboete van € 40,-, subsidiair een dag hechtenis. Nu eerstgenoemd vonnis bij verstek is gewezen, verstaat de Hoge Raad laatstgenoemd, thans bestreden vonnis aldus dat daarbij het door de verdachte gedane verzet op de voet van art. 402, eerste lid, (oud) Sv vervallen is verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen van 25 februari 2003 en 9 november 2005 en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst primair de klacht dat ter zake van de tenlastegelegde, op of omstreeks 8 april 2001 begane overtreding van art. 461 Sr inmiddels het recht tot strafvordering door verjaring is vervallen.
3.2. Ingeval volgens de wet verzet openstaat en door de verdachte verzet is gedaan, kan ingevolge art. 402 (oud) en art. 403 (oud) Sv de vraag of het recht tot strafvordering door verjaring is vervallen, eerst aan de orde komen indien de verdachte ten dienenden dage in rechten verschijnt (vgl. HR 9 mei 2006, LJN AV6216, NJ 2006, 296). In aanmerking genomen dat het proces-verbaal van de terechtzitting van de Kantonrechter van 9 november 2005, welke terechtzitting is gehouden naar aanleiding van het door de verdachte tegen het bij verstek gewezen vonnis van 25 februari 2003 gedane verzet, inhoudt dat de verdachte aldaar (opnieuw) niet is verschenen, kon dus aldaar de vraag naar de verjaring niet aan de orde komen, terwijl in cassatie slechts de vervallenverklaring van het verzet kan worden onderzocht. De primaire klacht, waarin dit wordt miskend, faalt derhalve.
3.3. De subsidiaire klacht dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, moet dit lot delen.
3.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 2 juni 2009.
Conclusie 31‑03‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht heeft de verdachte bij vonnis van 25 februari 2003 ter zake van op 8 april 2001 ‘zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor haar blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden bevinden’ bij verstek veroordeeld tot een geldboete van veertig euro. Na gedaan verzet heeft de Kantonrechter de verdachte bij vonnis van 9 november 2005 wederom ter zake van ‘zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor haar blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden bevinden’ bij verstek veroordeeld tot een geldboete van veertig euro, subsidiair een dag hechtenis. Nu laatstgenoemd vonnis bij verstek is gewezen, zal deze uitspraak zo verstaan moeten worden dat daarbij het verzet op de voet van art. 402, eerste lid, (oud) Sv vervallen is verklaard.1.
2.
Namens de verdachte heeft mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Aan de bespreking van het middel meen ik niet te kunnen toekomen, vanwege het volgende. Het bewezenverklaarde feit is begaan op 8 april 2001 en is een overtreding. Op grond van art. 70 Sr (oud), zoals dat luidde van 1 januari 2006 tot 7 juli 2006, verjaarden overtredingen uiterlijk na vier jaar.2. Tussen 8 april 2001 en 7 juli 2006 is meer dan vier jaar verstreken, zodat het recht tot strafvervolging als gevolg van verjaring is vervallen.3.
4.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de vonnissen van 25 februari 2003 en 9 november 2005 en tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑03‑2009
Vgl. HR 7 november 2006, LJN AY8987.
Vgl. HR 5 december 2000, NJ 2001, 110, HR 13 januari 1998, 106.690 (niet gepubliceerd), HR 7 april 1998, 108.224 (niet gepubliceerd). De onderhavige zaak verschilt van die welke leidde tot HR 9 mei 2006, NJ 2006, 296, omdat thans de Hoge Raad wel de instantie is die op het ingestelde rechtsmiddel heeft te beslissen.