Hof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2017, nr. 200.148.404/01
ECLI:NL:GHARL:2017:10195
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
21-11-2017
- Zaaknummer
200.148.404/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:10195, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 21‑11‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR 2017/6230
Uitspraak 21‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Hoger beroep van ECLI:NL:RBOVE:2014:3326; studieovereenkomst; criterium zorgplicht onderwijsinstelling; geen resultaats- maar inspanningsverbintenis; is leerachterstand ontstaan door een te late ontdekking van de leesproblemen of door een gebrekkige motivatie en werkhouding? misdragingen van de leerling; terechte verwijdering van internaat en school.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.148.404
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, 137695)
arrest van 21 november 2017
in de zaak van
1. [appellant]
2 [appellante] ,
beiden wonende te [plaatsnaam] ,
appellanten,
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. S.G. Volbeda,
tegen:
de stichting
[geïntimeerde] ,
statutair gevestigd te [plaatsnaam] ,
geïntimeerde,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A. Arslan.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 14 augustus 2013 (comparitievonnis) en van 5 februari 2014 (eindvonnis) die de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, tussen partijen heeft gewezen. Het eindvonnis is gepubliceerd onder: ECLI:NL:RBOVE:2014:3326.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 1 mei 2014, zoals gecorrigeerd bij herstelexploot van 28 mei 2014,
- de memorie van grieven met wijziging van eis (met producties),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1
[geïntimeerde] exploiteert in [plaatsnaam] een particuliere, internationaal georiënteerde school waaraan een internaat is verbonden.
3.2
[appellanten] hebben hun zoon [zoon] (geboren [geboortedatum] ), die van een internationale school in [land] kwam, op 2 december 2006 als “7-dag boarder” aangemeld bij [geïntimeerde] voor verblijf (internaat) en het volgen van onderwijs. Partijen hebben daartoe toen een overeenkomst ondertekend (hierna: de studieovereenkomst; productie 3 bij conclusie van antwoord in conventie), waarbij [geïntimeerde] zich in artikel 1 heeft verplicht om in de opleiding van leerling [zoon] te voorzien, welke verplichting qua inhoud en omvang werd bepaald door het door de leerling met toestemming van partijen gekozen studieprogramma, de studieovereenkomst en de " [X] Code of Honour", welke [zoon] en zijn vader op 23 augustus 2009 hebben ondertekend (productie 4 bij conclusie van antwoord in conventie).
3.3
Een maand na zijn aanmelding, begin 2007, is [zoon] met instemming van [appellanten] een jaar lager in Primary 4, te weten in het laatste jaar van de basisschool, geplaatst.
3.4
Vanaf 19 mei 2008 heeft [geïntimeerde] in verband met [zoon] werkhouding een aantal malen afspraken vastgelegd met [zoon] over regels waaraan hij zich te houden had, vervolgd op 30 september 2011, 16 januari 2012 en 7 februari 2012 (producties 9 bij conclusie van antwoord in conventie). Zo werd op 19 mei 2008 met [zoon] afgesproken dat hij geen discussie zou aangaan met de leerkrachten, gewenst gedrag zou tonen tijdens de lessen, op zijn gedrag mocht worden aangesproken, zou luisteren naar de leerkrachten, niet zou rennen in de school en goed zijn best zou doen en zorgen dat zijn huiswerk op tijd af was en bij moeite met de lesstof om hulp zou vragen en zich, wanneer hij niet werd begeleid, goed zou inzetten om zijn taken af te krijgen.
3.5
Ouders en leerlingen kunnen inloggen op het door [geïntimeerde] onderhouden E-portal om de ontwikkelingen van en rond de desbetreffende leerling te volgen. Daaruit blijkt onder meer dat [zoon] op 18 november 2008 zijn natuurkunde- en andere huiswerk niet af had, op 25 november 2008 nergens naar luisterde en op 22 januari 2009 weigerde te luisteren en onbeleefde/onbeschofte taal gebruikte (productie 6 bij conclusie van antwoord in conventie). Viermaal per jaar verstrekte [geïntimeerde] aan de ouders (voortgangs-)rapporten (zie productie 7 bij conclusie van antwoord in conventie). Uit het rapport van 22 oktober 2010 bleek dat [zoon] zeer slecht scoorde op aardrijkskunde en wiskunde (naast Engels).
3.6
In 2010 is [zoon] voor psychologisch onderzoek aangemeld bij [Bedrijf X] . Reden voor aanmelding betrof door [geïntimeerde] ervaren problemen met [zoon] , zoals het zich niet aan regels houden, verbale agressie, opstandig gedrag en matige schoolprestaties. [appellanten] wilden graag een onafhankelijk onderzoek om te beoordelen of bij [zoon] sprake was van ADHD, hoogbegaafdheid of andere problemen.
3.7
Bij brief van 20 juli 2010 (productie 11 bij conclusie van antwoord in conventie) heeft [Bedrijf X] aan [appellanten] de uitkomsten van het psychologisch onderzoek en van de integratie daarvan met de intakegegevens bericht:
"Reden van aanmelding betrof problemen op de internationale school in [plaatsnaam] , waar [zoon] intern verblijft. Zoals het zich niet aan de regels houden, verbale agressie en opstandig gedrag en matige schoolprestaties. Ouders zouden graag een onafhankelijk onderzoek willen om te laten zien dat er geen sprake is van ADHD of andere problemen bij [zoon] en (zijn ouders, hof) denken dat er mogelijk sprake kan zijn van hoogbegaafdheid.
Vanuit het psychologisch onderzoek komt naar voren dat [zoon] op gemiddeld intelligentieniveau functioneert. (…)
Vanuit het onderzoek en de intake komen enige kenmerken naar voren die bij ADHD zouden kunnen passen, zoals (…).
Echter, er is geconcludeerd dat bovenstaande onvoldoende is om te komen tot een classificatie ADHD. (…)
Wel komen er vanuit de intake en het psychologisch onderzoek zorgen naar voren over de emotionele ontwikkeling van [zoon] . [zoon] lijkt veel behoefte te hebben aan nabijheid van zijn ouders. De plaatsing op de internationale school is voor hem dan ook om deze reden heel erg moeilijk (…). Hij geeft aan te denken dat het beter met hem zou gaan als hij bij zijn ouders zou zijn. (…).
[zoon] heeft behoefte aan veiligheid en geborgenheid, welke in de huidige situatie onvoldoende wordt vervuld. (…) De emotionele problemen die [zoon] ervaart kunnen, samen met een temperamentvolle aanleg, ten grondslag liggen aan de gedragsproblemen en de onrust die ervaren worden op de Internationale school en kunnen daarmee ook verklaren dat deze problemen niet of minder spelen als [zoon] bij zijn ouders is.
(…) Er komen geen aanwijzingen naar voren in het intelligentie-onderzoek voor onderpresteren vanuit desinteresse, dus er is geen sprake van hoogbegaafdheid."
3.8
In december 2010 heeft [persoon 1] , social need coördinator van [geïntimeerde] met instemming van [appellanten] een intensief “support plan” voor [zoon] opgesteld om zijn schoolresultaten en gedrag te verbeteren (productie 8 bij conclusie van antwoord in conventie), inhoudend, zakelijk weergegeven:
dit betekent dat wij willen dat [zoon] :
zijn schoolwerk zo plant en organiseert dat hij in staat is om zich te houden aan de inleverdata van zijn huiswerk en hetgeen van hem in de klas wordt verwacht,
zijn huiswerk en werk in de klas naar beste vermogen voltooit,
zijn mondelinge vaardigheden verbetert.
Dit zal erin resulteren dat [zoon] in lijn komt met de ambitie om 6cs of hoger te voltooien.
Om deze doeleinden te bereiken adviseren wij [zoon] om deel te nemen aan het volgende ondersteunend pakket:
op maandagen van 12:40 tot 13:00 uur zal [zoon] ondersteuning krijgen bij de planning en organisatie van zijn huiswerk voor die week, zodat hij een planning zal hebben en in staat zal zijn om zich te houden aan de inleverdatum van zijn taken.
[zoon] zal iedere maandag van 15:25 tot 17:00 uur extra wiskundelessen krijgen.
Op dinsdagen van 11:00 tot 12:40 uur, woensdagen van 11:00 tot 12:40 uur en donderdagen 8:30 tot 10:00 uur en van 11:00 tot 12:40 uur hebben wij een leraar beschikbaar die [zoon] gedurende zijn lessen zal vergezellen. Dan krijgt [zoon] ondersteuning gedurende deze uren om zijn gedrag in de klas, zijn werkhouding en zijn communicatieve vaardigheden te verbeteren.
[persoon 2] zal doorgaan met de benadering via schriftelijke dagelijkse doelenrapporten en de opbouw van zijn zelfrespect.
[zoon] zal wekelijks een individuele coaching sessie krijgen om hem te helpen na te denken en strategieën te kiezen om zijn doel te bereiken ter verbetering van resultaten en gedrag.
3.9
In augustus 2011 hebben [appellanten] [geïntimeerde] geattendeerd op een leesprobleem bij [zoon] en gemeld dat dyslexie de reden zou zijn van de slechte studieresultaten van [zoon] .
3.10
In oktober 2011 heeft [geïntimeerde] [zoon] , na een interne screening op dyslexie, aangemeld bij orthopedagogisch en didactisch centrum [centrum Y] voor een onderzoek naar dyslexie. In het onderzoeksverslag van 9 november 2011 (productie 10 bij conclusie van antwoord in conventie) heeft [centrum Y] het volgende vermeld:
“Samenvatting en conclusie
-Het vaardigheidsniveau van lezen en spellen op woord- en zinsniveau in het Nederlands ligt ver onder hetgeen van [zoon] verwacht mag worden op basis van zijn leeftijd en schoolniveau. Er is sprake van een forse achterstand.
-Ondanks het trage leestempo is het begrijpend lezen in het Nederlands voldoende.
-Het vaardigheidsniveau van lezen in het Engels ligt op een veel hoger niveau dan in het Nederlands. Geschikte Engelstalige testen en normering ontbreken om hier verder verantwoorde uitspraken over te doen.
-Op het gebied van de leervoorwaarden zijn geen aanwijzingen voor dyslexie naar voren gekomen. [zoon] presteert op alle taken goed. Zijn auditief geheugen blijkt een erg sterk punt. Dit betekent dat hij erg gemakkelijk instructies, lesinhoud en informatie via de auditieve weg kan opnemen en vasthouden.
-Er zijn geen aanwijzingen voor een erfelijke component.
- [zoon] heeft geen regulier basisonderwijs in de Nederlandse taal gevolgd. De lees- en spellingsproblemen hangen daardoor in hoge mate samen met het ontbreken van een consistent doorlopen curriculum in de basisschoolperiode.
-Er is buiten het standaard inhaalprogramma Nederlands geen intensieve remedial teaching voor lezen of spelling gegeven. De hardnekkigheid van de problematiek kan daarmee onvoldoende worden aangetoond.
-De vraag of [zoon] voldoende capaciteiten heeft voor de Havo blijft onbeantwoord door het ontbreken van betrouwbare testgegevens. Een eventuele relatie tussen zijn cognitieve aanleg en de leerproblemen op school is daardoor niet te maken.
- [zoon] stelt zich tijdens dit onderzoek zelfbepalend op en is wisselend in zijn medewerking. Zijn concentratie en inzet wisselen eveneens.
- [zoon] is wat werkhouding betreft een minimalist. Deze houding vormt een belemmering om in opleiding of werk tot werkelijk goede prestaties te komen.
Op basis van bovenstaande gegevens kan geconcludeerd worden dat bij [zoon] geen sprake is van dyslexie. Er zijn wel duidelijke signalen voor een sterk wisselende concentratie en motivatie en hiermee samenhangende problemen met werkhouding en inzet.
Advies
Geadviseerd wordt om in overleg met ouders, school en [zoon] een keuze te maken voor wel of niet remediëren van het lezen en spellen in het Nederlands. Extra hulp heeft geen zin zonder inzet en toewijding van de kant van [zoon] . Alternatief is dat de inspanningen zich beperken tot het verbeteren van de Engelse taalvaardigheden.(…)"
3.11
Hierop heeft [zoon] twee tot drie snellees lessen gekregen onder leiding van [persoon 3] , social need coördinator van [geïntimeerde] . Verder heeft [geïntimeerde] met [zoon] nog een aantal bijzondere gedragsregels regels in hun contract van 30 september 2011 neergelegd (productie 9B bij conclusie van antwoord in conventie)
3.12
In januari 2012 heeft [geïntimeerde] [zoon] verwijderd van het internaat c.q. de campus en hem, toen onderbrenging bij een familielid in [plaatsnaam] niet lukte (zie productie 14 bij conclusie van antwoord in conventie), ondergebracht in een gastgezin. Per e-mail van 3 februari 2012 met bijlage (productie 12 bij conclusie van antwoord in conventie) heeft (studiecoördinator [persoon 2] van) [geïntimeerde] aan [appellanten] uitgelegd waarom [geïntimeerde] die beslissing had genomen. Aan deze verwijdering lag volgens [geïntimeerde] diefstal van een mobiele telefoon omstreeks 13/14 december 2011, gebruik van softdrugs en agressief gedrag jegens medewerkers van [geïntimeerde] ten grondslag.
3.13
In april 2012 is [zoon] van school verwijderd, waarbij [geïntimeerde] hem nog wel heeft toegestaan om examens te doen.
3.14
Uiteindelijk heeft [zoon] in mei 2012 voor zes geëxamineerde vakken certificaten behaald maar, enkel vanwege niet-deelneming aan het examen in het vak English Literature, niet het zogenaamde International General Certificate of Secondary Education (IGCSE).
3.15
Bij brief van 21 december 2012 (productie 12 bij inleidende dagvaarding) heeft DAS namens [appellanten] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld wegens, kort gezegd, ondeugdelijk onderwijs en haar gesommeerd tot betaling van een schadevergoeding van € 300.000. [geïntimeerde] heeft hieraan niet voldaan.
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
[appellanten] hebben gevorderd dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [geïntimeerde] jegens [appellanten] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar uit de tussen partijen gesloten overeenkomst voortvloeiende verplichtingen en dat [appellanten] hierdoor schade hebben geleden,
2. bepaalt dat [geïntimeerde] voornoemde door [appellanten] geleden (door [appellanten] op ongeveer € 300.000 begrote) schade aan hen dient te vergoeden en dat deze schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet,
3. [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2
[geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [appellanten] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 9.315 (wegens betaling van facturen), verhoogd met de wettelijke rente vanaf 7 augustus 2013 tot en met de datum van algehele voldoening, waarbij geldt dat de ene betalende de ander zal zijn gekweten.
2. [appellanten] veroordeelt in betaling van de kosten van dit geding.
3. [appellanten] veroordeelt in de nakosten.
4.3
Na een comparitie van partijen en aktewisseling heeft de rechtbank in haar eindvonnis de vordering in conventie afgewezen en die in reconventie toegewezen met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, in conventie geoordeeld (in rov. 4.3) dat er bij [zoon] geen sprake is van dyslexie, (in rov. 4.4) dat tussen partijen niet in geschil lijkt te zijn dat bij [zoon] leesproblemen zijn vastgesteld die veroorzaakt lijken te zijn door een onderwijsachterstand en in rov. 4.5 tot en met 4.7 het volgende:
“4.5. De op [geïntimeerde] rustende verplichting tot het bieden van onderwijs en ondersteuning dient als inspanningsverbintenis te worden beschouwd. Dit betekent dat de school aan haar verplichting heeft voldaan als zij bij de uitvoering daarvan de vereiste zorg heeft betracht. Het ligt op de weg van [appellanten] om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] zich onvoldoende heeft ingespannen. In het licht van het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat [appellanten] , gegeven de werkhouding en de door [geïntimeerde] ervaren gedragsproblemen van [zoon] - die [appellanten] op zichzelf niet hebben betwist - niet hebben geconcretiseerd op welk moment [geïntimeerde] de thans geconstateerde leesproblemen eerder had kunnen ontdekken. Evenmin zijn feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat het geboden onderwijs en de ondersteuning onvoldoende waren toegesneden op de behoeften van [zoon] die op dat moment (redelijkerwijs) kenbaar waren voor [geïntimeerde] . De enkele bevindingen in het onderzoeksrapport van het Regionaal Instituut voor Dyslexie van 12 november 2013, die overigens niet volledig in tegenspraak lijken te zijn met de onderzoeksbevindingen van [centrum Y] in 2011, brengen naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf nog niet mee dat [geïntimeerde] onvoldoende passend onderwijs en passende begeleiding heeft geboden én dat haar daarvan een verwijt te maken valt.
4.6.
Het vorenstaande brengt mee dat [appellanten] ter zake van hun standpunt dat [geïntimeerde] tekortgeschoten is in de op haar rustende inspanningsverbintenis niet aan hun stelplicht hebben voldaan. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat [appellanten] eveneens onvoldoende hebben onderbouwd dat zij hierdoor schade hebben geleden. Zo hebben zij geen stukken overgelegd waaruit kan blijken tot welke begeleiding [geïntimeerde] heeft geadviseerd en wat de kosten daarvan zijn geweest. Ook hebben zij onvoldoende onderbouwd wat de reden voor deze begeleiding is geweest en dat deze begeleiding onnodig zou zijn geweest indien [geïntimeerde] haar verplichting uit de overeenkomst correct was nagekomen.
4.7.
Het tweede verwijt dat [appellanten] [geïntimeerde] maken is dat [geïntimeerde] [zoon] in januari 2012 zonder toestemming van [appellanten] heeft verwijderd van het internaat en ondergebracht bij een gastgezin buiten het schoolterrein van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft gemotiveerd aangevoerd dat zij reden had om [zoon] te schorsen en te verwijderen uit het internaat en dat in de mogelijkheid tot schorsing en verwijdering is voorzien in de artikelen 6, 7 en 8 van de overeenkomst. [appellanten] hebben hier niets, althans onvoldoende, tegen ingebracht en evenmin nader onderbouwd waarom [geïntimeerde] desondanks haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. Ook op dit punt hebben [appellanten] derhalve niet voldaan aan hun stelplicht.”
5. De beoordeling van de grieven en de vordering
5.1
Tegen de toewijzing van de reconventie hebben [appellanten] geen grief gericht, zodat deze in hoger beroep buiten beschouwing blijft.
5.2
In conventie hebben [appellanten] in hoger beroep hun vordering tot schadevergoeding bij staat vervangen door een vordering tot betaling van een schadevergoeding van € 18.552,29.
5.3
Het standpunt van [appellanten] luidt in hoger beroep als volgt.
Op grond van de gesloten studieovereenkomst was [geïntimeerde] verplicht [zoon] op zo goed mogelijke wijze te onderwijzen, hem examens te doen behalen en hem, daar waar hij niet goed functioneerde, nader te ondersteunen. Dit was primair een resultaatsverplichting, te meer nu er zeer hoge kosten aan dit onderwijs zijn verbonden. [geïntimeerde] is daarin toerekenbaar tekortgeschoten op de volgende punten.
1. Pas toen [appellanten] [geïntimeerde] kenbaar maakten dat de resultaten van [zoon] tegenvielen, heeft [geïntimeerde] geadviseerd tot extra tests om een “support plan” voor [zoon] op te stellen, wederom met door [geïntimeerde] in rekening gebrachte kosten. [geïntimeerde] heeft [appellanten] immer voorgehouden dat [zoon] gedragsproblemen heeft die oorzaak waren van de tegenvallende resultaten, dit, terwijl [appellanten] het zelf zijn geweest die later hebben ontdekt dat de tegenvallende resultaten het gevolg waren van leesproblemen. [geïntimeerde] had dat al in een vroeg stadium behoren te ontdekken, [appellanten] daarvan op de hoogte behoren te stellen en passende ondersteuning voor [zoon] behoren te organiseren. [geïntimeerde] heeft dat echter nagelaten, als gevolg waarvan [zoon] zijn examens niet heeft gehaald en pas later op de arbeidsmarkt actief zal zijn. Tevens heeft [geïntimeerde] adviezen gegeven, met de daarbij behorende kosten, die niet gegeven hadden behoeven te worden indien zij de studieovereenkomst deugdelijk was nagekomen. [appellanten] hebben alle adviezen van [geïntimeerde] opgevolgd om het niveau van [zoon] te verhogen. Zo heeft [geïntimeerde] onder andere geadviseerd tot een één op één begeleiding, begeleiding in specifieke vakken, de “Feuerstein methode-cursus” (voor onderzoek van [zoon] emotioneel niveau), het volgen van extra vakken, een dyslexietest en een psychologische test. De daarmee gemoeide kosten bedragen € 18.552,29 (volgens [appellanten] - niet gespecificeerde - e-mail van 6 juni 2014; productie 2 bij memorie van grieven).
2. Om haar moverende redenen heeft [geïntimeerde] in januari 2012 [zoon] , zonder medewerking en toestemming van [appellanten] , uitgesloten van het wonen op de “ [schoolterrein] ” en hem ondergebracht buiten het schoolterrein. Hiermee heeft [geïntimeerde] [zoon] ernstige psychische schade toegebracht en wederom gehandeld in strijd met studieovereenkomst.
Met deze weergave is tegemoet gekomen aan grief I, waar [appellanten] stellen dat [geïntimeerde] het leesprobleem niet heeft ontdekt maar dat het [appellanten] zelf zijn geweest die het leesprobleem hebben ontdekt (hetgeen [geïntimeerde] overigens bestrijdt).
5.4
[appellanten] hebben geen grief gericht tegen rov. 4.3 van het eindvonnis, zodat het hof ervan moet uitgaan dat bij er [zoon] geen sprake was van dyslexie.
5.5
Grief II keert zich tegen rov. 4.4 van het eindvonnis. In de eerste zin daarvan heeft de rechtbank aangegeven wat tussen partijen niet in geschil lijkt, in de tweede zin is het standpunt van [appellanten] opgenomen) en in de derde zin het standpunt van [geïntimeerde] , dat de rechtbank kennelijk verder heeft verwoord in de drie daarop volgende zinnen. Het is dus niet zo dat de rechtbank daar de verweren van [geïntimeerde] inhoudelijk zou hebben onderschreven. Pas in rov. 4.5 heeft de rechtbank haar eigen oordeel gegeven, openend met de zin dat op [geïntimeerde] (niet meer dan) een inspanningsverplichting rustte.
Grief II slaagt daarom niet.
5.6
Ter beoordeling van de gezamenlijk te behandelen grief III tot en met de tweede grief V stelt het hof het volgende voorop.
Aan [appellanten] kan worden toegegeven dat [geïntimeerde] als onderwijsinstelling een zorgplicht heeft jegens [zoon] , die zich, ook vanwege de studieovereenkomst, uitstrekt tegenover [appellanten] als [zoon] ouders. Het gaat hier niet om een zorgplicht voor de gezondheid en veiligheid van de leerlingen, waaraan civiele feitenrechters wel een bijzonder karakter toekennen, maar om een, ook (ortho)pedagogische en (ortho)didactische, zorgplicht voor de kwaliteit van het onderwijs en de bijbehorende leerlingenbegeleiding en hun ondersteuning. Dit moet onder de inspanning van een redelijk bekwame en redelijk handelende onderwijsinstelling gericht zijn op een zodanig ontwikkeling van de leerling dat deze, met zijn ontwikkelingsmogelijkheden en met de redelijkerwijs van hem te vergen inzet, in staat wordt gesteld te voldoen aan de voortgangsnormen en, uiteindelijk, met een redelijke kans van slagen op te gaan voor een bij zijn kwaliteiten en mogelijkheden passend eindexamen. Anders dan [appellanten] betogen, rust op [geïntimeerde] niet, ook niet (mede) vanwege een hoog schoolgeld, de resultaatsverplichting dat [zoon] de examens moest (kunnen) halen. Die verbintenis heeft [geïntimeerde] niet op zich genomen bij of krachtens de studieovereenkomst en vloeit evenmin voort uit haar hiervoor beschreven zorgplicht, noch uit de aard van de studieovereenkomst dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid. Wanneer een leerling echter achterblijft en niet presteert zoals deze redelijkerwijs zou (moeten) kunnen, dan zal de onderwijsinstelling dit tijdig moeten onderkennen en in het kader van hetgeen in redelijkheid van haar mag worden verwacht, passende en concrete maatregelen dienen voor te stellen en/of te nemen, toegespitst op de specifieke situatie van de individuele leerling.
Voor zover de grieven III en IV uitgaan van het bestaan van een resultaatsverplichting, gaan zij niet op. Wat betreft de subsidiair door [appellanten] ingeroepen schending van een inspanningsverplichting geldt dat de stelplicht en bewijslast ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op hen rusten.
5.7
De kernvraag is dan waardoor de leerachterstand van [zoon] is ontstaan: door een te late ontdekking van zijn leesproblemen, zoals [appellanten] aanvoeren met een beroep op het onderzoeksverslag d.d. 12 november 2013 van psychologe [psychologe] en GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] van Regionaal Instituut voor Dyslexie (verder: het RIG; productie 3 bij hun akte van 27 november 2013), of door een gebrekkige motivatie en werkhouding van [zoon] , zoals [geïntimeerde] verdedigt.
5.8
Het in opdracht van [appellanten] uitgebrachte onderzoeksverslag van het RIG, dat in lijn ligt met het onderzoeksverslag van [centrum Y] van 9 november 2010, concludeert dat [zoon] een probleem had met het technisch lezen van het Nederlands (ten tijde van het RIG-onderzoek had hij het niveau van een leerling na 3 jaar leesonderwijs), dat hij ook in het Engels, waarin hij het basisonderwijs had gevolgd, een leesachterstand leek te hebben en tenslotte:
" De vaardigheden waarvan uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat deze bij dyslectici onvoldoende ontwikkeld zijn, zijn bij [zoon] niet optimaal ontwikkeld. Of dit een gevolg is van dyslexie of een onderwijsachterstand blijft evenwel onduidelijk."
5.9
De taalproblemen moeten worden gezien tegen de achtergrond van hetgeen het onderzoeksverslag van het RIG vermeldt over [zoon] voorgeschiedenis (op pagina 2):
" [zoon] groeit op in [plaats buitenland] als enig kind met een Nederlandse vader en een Roemeense moeder. (…) [zoon] is drietalig opgevoed. Hij spreekt Roemeens met zijn moeder, Nederlands met zijn vader, Engels op school. Vanaf de leeftijd van anderhalf jaar heeft [zoon] Brits onderwijs gevolgd. (…)
Tijdens de basisschoolperiode zijn er geen duidelijke aanwijzingen geweest dat [zoon] problemen zou hebben in zijn leesontwikkeling. Terugkijkend heeft moeder wel het idee dat de problemen toen al zijn ontstaan. [zoon] heeft voornamelijk Engelstalig basisonderwijs gehad. Zijn vader heeft hem Nederlands leren schrijven en las hem ook voor in het Nederlands. Zelf heeft [zoon] als kind geen Nederlands gelezen. [zoon] heeft ook enige lessen Roemeens gevolgd om de taal te leren lezen en schrijven. Hij beheerst dit echter niet. Zijn spreekvaardigheid is evenwel in alle drie de talen vloeiend."
Naar tussen partijen vaststaat, werden de lessen bij [geïntimeerde] gegeven in het Engels, behalve voor zover het ging om onderricht in de Nederlandse taal. Het ligt dan voor de hand dat een taalachterstand in Nederlands onderbelicht kon blijven doordat de lessen, op het Nederlands na, in het Engels werden gegeven. Hoewel dat van [appellanten] mocht worden verwacht, hebben zij niet aangegeven in welke jaargang de taalproblemen in het Nederlands zo duidelijk aan de dag traden dat ingrijpen was geboden. Intussen zag [geïntimeerde] zich vanaf het voorjaar van 2008 (het eerste jaar na de basisschool) geconfronteerd met een onvoldoende motivatie en werkhouding bij [zoon] , zoals hiervoor omschreven in rov. 3.4, 3.5 en 3.6. Naar [appellanten] zelf hebben opgegeven, heeft [geïntimeerde] hen onder andere geadviseerd tot een één op één begeleiding, begeleiding in specifieke vakken, de “Feuerstein methode-cursus”, het volgen van extra vakken, een dyslexietest (door [centrum Y] ; zie rov. 3.10) en een psychologische test (door [Bedrijf X] ; zie rov. 3.7). Zo schreef [Bedrijf X] de gedragsproblemen en onrust van [zoon] toe aan zijn gemis aan veiligheid en geborgenheid op de internationale school (vergeleken met een verblijf bij zijn ouders) en beschouwde [centrum Y] [zoon] wat betreft zijn werkhouding als een minimalist, welke houding een belemmering vormde om tot werkelijk goede prestaties te komen. Daarnaast signaleerde [centrum Y] een sterk wisselende concentratie en motivatie bij [zoon] en hiermee samenhangende problemen van de werkhouding en inzet. [geïntimeerde] heeft vanaf 19 mei 2008 in verband met [zoon] werkhouding een aantal malen afspraken met hem vastgelegd over regels waaraan hij zich te houden had (zie rov. 3.4). Verder heeft zij in december 2010 een intensief "support plan" opgesteld (zie rov. 3.8) en na het onderzoeksverslag van [centrum Y] d.d. 9 november 2011 [zoon] snellees lessen gegeven (zie rov. 3.11), terwijl [geïntimeerde] met [zoon] een aantal gedragsregels had vastgelegd in het contract van 30 september 2011.
Het komt er dus op neer dat [geïntimeerde] in de loop van de jaren met een aantal ingrepen heeft getracht om [zoon] , wiens motivatie en werkhouding achter bleef, letterlijk en figuurlijk meer bij de les te houden en dat zij na het onderzoeksverslag van [centrum Y] zijn problemen met het lezen daadwerkelijk heeft aangepakt met de snellees lessen. Al met al kan dan ook niet worden volgehouden dat [geïntimeerde] in enig opzicht is tekortgeschoten in haar inspanningsverbintenis. Ten slotte verdient nog opmerking dat [appellanten] niet hebben aangevoerd dat de achterblijvende motivatie en werkhouding van [zoon] zijn veroorzaakt door het (volgens hen niet tijdig onderkende) leesprobleem.
Grief III tot en met de tweede grief V worden daarom verworpen.
5.10
Voor zover de schadevergoedingsvordering in hoger beroep is gegrond op stelling 1 van [appellanten] is zij ook niet toewijsbaar omdat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien of en zo ja in hoeverre de gestelde schadeposten zijn veroorzaakt door het niet tijdig onderkennen van de taalachterstand van [zoon] . Productie 2 bij memorie van grieven, waarnaar [appellanten] ter onderbouwing van hun schade verwijzen, bevat daarvoor geen aanwijzing.
Grief VI faalt.
5.11
Volgens [appellanten] in hun toelichting op grief VII in verband met stelling 2 maakt het enkele feit dat [geïntimeerde] in januari 2012 zonder medeweten en toestemming van [appellanten] heeft besloten [zoon] uit te sluiten van de [schoolterrein] " en onder te brengen buiten het schoolterrein reeds dat [geïntimeerde] haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. Volgens hen behoorde [geïntimeerde] [appellanten] als ouders hiervan in kennis te stellen en daarvoor hun toestemming te verkrijgen. [geïntimeerde] bestrijdt een en ander gemotiveerd.
5.12
Hierover oordeelt het hof als volgt.
[appellanten] zijn in hoger beroep niet opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat zij niets, althans onvoldoende, hebben ingebracht tegen het standpunt van [geïntimeerde] dat de mogelijkheid tot schorsing en verwijdering van de school en het internaat is voorzien in de artikelen 6, 7 en 8 van de studieovereenkomst. Volgens artikel 7 kan de schoolleiding de leerling van de school, waaronder aldus het internaat is begrepen, verwijderen indien diens gedrag van zodanige aard is dat de continuïteit van het onderwijs, de rust en de gemeenschap van samenleving op “ [de school] ” op zo ernstige wijze worden verstoord dat van [geïntimeerde] niet langer kan worden gevergd de leerling op school, het internaat inbegrepen, te handhaven. [appellanten] hebben in hoger beroep niet bestreden dat [zoon] misdragingen (diefstal van een mobiele telefoon, gebruik van softdrugs en agressief gedrag jegens medewerkers van [geïntimeerde] ) verwijdering rechtvaardigden. Daarvoor was hun toestemming dan ook niet vereist. Per e-mails van 27 januari 2012 en van 3 februari 2012 met bijlage heeft ( [persoon 2] van) [geïntimeerde] aan [appellanten] uitgelegd waarom [geïntimeerde] die beslissing had genomen, zodat ook is voldaan aan de in het slot van artikel 7 opgenomen eis dat de verwijdering schriftelijk aan de ouders wordt bevestigd.
Grief VII treft geen doel.
6. De slotsom
6.1
De grieven I tot en met VII falen, terwijl grief VIII zelfstandige betekenis mist, zodat het bestreden eindvonnis in conventie moet worden bekrachtigd. De in hoger beroep gewijzigde vordering zal worden afgewezen.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zullen [appellanten] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 704
- salaris advocaat € 894 (1 punt x appeltarief II)
totaal € 1.598
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
7. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 5 februari 2014 voor zover in conventie gewezen;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 704 voor griffierecht en op € 894 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellanten] in de nakosten, begroot op € 131, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68 in geval [appellanten] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, C.G. ter Veer en S.M. Evers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 november 2017.