HR, 07-01-2020, nr. 17/00596
ECLI:NL:HR:2020:12
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-01-2020
- Zaaknummer
17/00596
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:12, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑01‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1391
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Sint Maarten. Opzettelijk onjuist doen van verplichte belastingaangifte, art. 49.1.a jo. 49.2 Algemene landsverordening Landsbelastingen jo. art. 53.2.b SrNA (oud) resp. art. 1:127.2.b. SrStM en het niet binnen de gestelde termijn doen van verplichte belastingaangifte, art. 49.1.a jo. 49.2 Algemene landsverordening Landsbelastingen jo. art. 53.2.b SrNA (oud). Middelen over 1. toereikendheid bewijsmotivering in Promisvonnis en de opsporingbevoegdheid van verbalisanten, 2. bewijsvoering en 3. fiscaal pleitbaar standpunt. HR: art. 81.1 RO. Samenhang tussen 17/00590 en 17/00596.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/00596
Datum 7 januari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 12 januari 2017, nummer H 12/2015, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
gevestigd in [plaats],
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde geldboete van NAf 3.495.300.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;
- vermindert de geldboete in die zin dat deze NAf 3.490.300 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 januari 2020.