In een dergelijk geval is de vraag aan de orde of sprake is van ‘een of meerdere feit(en)’ in de zin van de samenloopbepalingen (art. 55 Sv e.v.), welke vraag enige overeenkomst vertoont met de vraag of iets ‘hetzelfde feit’ is in de zin van art. 68 Sr. Zie Tekst & Commentaar, 8e druk, aant. 3 op art. 68 Sr. Het hof heeft dat ook onderkend blijkens de vermelding in het bestreden arrest van art. 57 als één van de wettelijke voorschriften waarop de beslissing is gegrond.
HR, 26-10-2010, nr. 08/01679
ECLI:NL:HR:2010:BM2422
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-10-2010
- Zaaknummer
08/01679
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BM2422
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM2422, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑10‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM2422
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2008:BC8346, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2010:BM2422, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 13‑04‑2010
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2008:BC8346
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM2422
- Vindplaatsen
Gst. 2010, 109 met annotatie van S.A.J. Munneke
Uitspraak 26‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Vervolging van gemeenteraadslid van Tilburg. Conclusie AG over art. 272 Sr, o.m. over geheimhouding en vertrouwelijkheid. HR: 81 RO.
26 oktober 2010
Strafkamer
nr. 08/01679
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 april 2008, nummer 20/003437-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.B. Milo, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 750,- subsidiair 15 dagen hechtenis en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 26 oktober 2010.
Conclusie 13‑04‑2010
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens 1. en 2. telkens ‘opzettelijk een geheim schenden, waarvan hij wist dat hij uit hoofde van zijn ambt en wettelijk voorschrift verplicht was het te bewaren, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een geldboete van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis.
2.
Namens verzoeker heeft mr. R.B. Milo, advocaat te Tilburg, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt over 's hofs oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van het onder 2, tweede gedachtestreepje, tenlastegelegde, nu dat feit hetzelfde is als het onder 1 tenlastegelegde feit.
4.
Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Op de gronden als in de door hem overgelegde pleitnotities vervat, heeft de raadsman van verdachte bepleit dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk zal worden verklaard met betrekking tot hetgeen onder het vierde (Hof; thans tweede) liggende streepje van feit 2 is opgenomen, aangezien hetgeen bij dit liggende streepje is omschreven hetzelfde feit is als het onder 1 ten laste gelegd feit, deze feiten elkaar bovendien in tijd — in ieder geval voor wat betreft 26 april 2007 — overlappen en het in strijd is met de beginselen van behoorlijk procesrecht om hetzelfde feit meermalen ten laste te leggen. Daarbij wordt door de raadsman opgemerkt dat er geen schending van een geheim meer kan plaatsvinden als reeds eerder openbaarmaking daarvan heeft plaatsgevonden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Weliswaar is in deze feiten sprake van hetzelfde onderwerp, te weten het openbaar maken van passages uit het verslag van het driehoeksoverleg/concernstaf van 27 oktober 2006, maar het betoog van de raadsman miskent dat aan verdachte het verwijt wordt gemaakt dat hij meermalen is overgegaan tot openbaarmaking van deze passages, hetgeen telkens een strafbaar feit oplevert. Het hof overweegt daarbij dat een geheimhoudingsplicht meerdere malen kan worden geschonden, ook ten aanzien van een geheim dat reeds is geopenbaard. Het hof is dan ook van oordeel dat het openbaar ministerie in zoverre ten aanzien van hetgeen onder 2, tweede liggende streepje, is ten laste gelegd ontvankelijk is in zijn vervolging. Het verwerpt derhalve het verweer.’
5.
Het middel ziet (evenals het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer) kennelijk op het verbod van dubbele vervolging ter zake van hetzelfde feit als bedoeld in art. 68, eerste lid, Sr. Het middel miskent echter dat slechts sprake kan zijn van niet-ontvankelijkheid op grond van deze bepaling indien één en hetzelfde feit waarover door een strafrechter ten gronde onherroepelijk is geoordeeld, voor de tweede maal voorwerp is van strafvervolging. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake nu het hier gaat om een gelijktijdige vervolging.1. Het Hof heeft het openbaar ministerie daarom terecht ontvankelijk geacht ten aanzien van het onder 2, tweede gedachtestreepje, tenlastegelegde, wat er ook zij van de hiervoor weergegeven, aan de verwerping van het verweer ten grondslag gelegde motivering.2.
6.
Het middel faalt dus.
7.
Het tweede middel klaagt dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en klaagt in het bijzonder over 's hofs oordeel dat sprake is van een geheim in de zin van art. 272 Sr.
8.
Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat:
- ‘1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2007 tot en met 26 april 2007 te Tilburg een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt, te weten lid van het Raadspresidium van de gemeente Tilburg, en wettelijk voorschrift, verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte vertrouwelijke informatie, te weten een passage uit het verslag van het lokaal driehoeksoverleg/concernstaf (voorzien van het opschrift ‘vertrouwelijk’) d.d. 27 november 2006 (behandeld tijdens het vertrouwelijk deel van de vergadering van het raadspresidium d.d. 26 februari 2007) opgenomen in een schrijven/document (vragen ex. art. 47 Reglement van Orde), gedateerd 17 april 2007 en dat schrijven/document (via email) verstuurd naar:
- —
journalisten en/of de redacties van de Tilburgse Koerier en het Brabants Dagblad en
- —
een groot aantal personen.
- 2.
hij op tijdstippen in de periode van 26 april 2007 tot en met 9 mei 2007 te Tilburg een geheim waarvan hij wist dat hij uit hoofde van ambt, te weten lid van het Raadspresidium van de gemeente Tilburg, en wettelijk voorschrift, verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte vertrouwelijke informatie, te weten passages uit:
- —
het verslag van het raadspresidium van 9 oktober 2006 (vertrouwelijke versie), betreffende een van de in dit verslag opgenomen toevoegingen aan de vertrouwelijke versie van het verslag van het raadspresidium van 4 september 2006 en
- —
het verslag van het lokaal driehoeksoverleg/concernstaf (voorzien van het opschrift ‘vertrouwelijk’) d.d. 27 november 2006 (behandeld tijdens het vertrouwelijk deel van de vergadering van het raadspresidium d.d. 26 februari2007) en
- —
het verslag van het lokaal driehoeksoverleg/concernstaf d.d. 18 december 2006 (behandeld tijdens het vertrouwelijk deel van de vergadering van het raadspresidium d.d. 26 februari 2007).
- —
via email verstuurd naar journalisten van de Tilburgse Koerier en het Brabants Dagblad en een groot aantal personen en omroepverenigingen en mediabedrijven en
- —
overgenomen en/of bewerkt en/of verwerkt in een document en dat document via email naar zijn, verdachtes, webmaster ([betrokkene 1]) verstuurd en die webmaster ([betrokkene 1]) de opdracht gegeven om dat document te plaatsen op de voor gebruikers van internet toegankelijke en te raadplegen internetsite www.[…].nl.’
9.
Het hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering het volgende overwogen:
‘Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt — ook in zijn onderdelen — slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Op de gronden als in de door hem overgelegde pleitnotities vervat, heeft de raadsman van verdachte — kort gezegd — de volgende verweren aangevoerd:
- A.
Er is geen sprake van het schenden van een geheim in de zin van artikel 272, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu de in de tenlastelegging genoemde naar buiten gebrachte informatie het predicaat ‘vertrouwelijk’ heeft gekregen en dit niet op een lijn gesteld mag worden met het predicaat ‘geheim’. In dit kader beroept de verdediging zich ook op de informatie in het ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde boekje ‘Raadsleden 2006 Info’, dat namens de Gemeente Tilburg bij het aantreden van verdachte als gemeenteraadslid persoonlijk aan hem werd uitgereikt en waarin staat vermeld dat ‘als op een raadstuk de term ‘vertrouwelijk’ staat is dit niet hetzelfde als ‘geheim’. Schending van vertrouwelijkheid is dan ook niet strafbaar’. Deze omstandigheid dient tot vrijspraak te leiden.
- B.
Er is geen sprake van een geheimhoudingsplicht die gestoeld was op enig wettelijk voorschrift, nu noch het raadspresidium — niet zijnde een raadscommissie in de zin van artikel 82 Gemeentewet — ingevolge van artikel 86 van de Gemeentewet bevoegd is tot het opleggen van geheimhouding, noch blijkt dat de burgemeester gebruik heeft gemaakt van zijn in artikel 25, tweede lid, Gemeentewet gegeven bevoegdheid tot het opleggen van geheimhouding.
Deze omstandigheid dient eveneens tot vrijspraak te leiden.
- C.
Niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk een geheim heeft geschonden. Hij wist dat hij door de betreffende informatie naar buiten te brengen de opgelegde vertrouwelijkheid schond, maar hij wist niet en hoefde ook niet te weten, dat hij daardoor een geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht schond, noch heeft hij met die openbaarmaking willens en wetens de aanmerkelijke kans op de koop toe genomen dat in casu sprake zou zijn van een geheim. Ook op grond hiervan dient verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
- Ad A.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat aan de begrippen ‘vertrouwelijk’ en ‘geheim’ in dit verband een verschillende betekenis dient te worden toegekend. De strekking van beide begrippen is dat informatie waarover beschikt wordt niet aan derden ter beschikking wordt gesteld noch anderszins aan de openbaarheid prijsgegeven wordt. Het arrest van het hof Amsterdam in de zaak van 6 augustus 2003, LJN AI0892, is dienaangaande duidelijk en de Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien dit arrest te casseren (uitspraak van 2 november 2004, niet gepubliceerd, griffienummer 00032/04).
Het vorenstaande geldt te meer voor de onderhavige situatie. Immers, het moet verdachte —na de ‘wachtgeldkwestie’, de daaropvolgende vergaderingen binnen het gemeentebestuur over die kwestie en vervolgens de aangifte van de gemeente— duidelijk zijn geweest dat in ieder geval de gemeente Tilburg het openbaren van vertrouwelijke stukken beschouwt als een schending van de geheimhoudingsplicht en dat zij mitsdien geen onderscheid maakt tussen vertrouwelijke en geheime informatie.
De informatie uit het ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde boekje getiteld ‘Raadsleden info 2006’, met de redactie waarvan de gemeente blijkens de verklaring van de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde getuige [getuige 1] geen bemoeienis heeft gehad, kan dat in de gegeven omstandigheden niet anders maken.
- B.
Het hof stelt voorop dat het raadspresidium inderdaad niet te kwalificeren valt als een raadscommissie in de zin van artikel 82 van de Gemeentewet en dat mitsdien het raadspresidium ingevolge artikel 86 van de Gemeentewet geen geheimhoudingsplicht kan opleggen.
Echter, onverminderd het grondwettelijk vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting kan de burgemeester op grond van artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet ten aanzien van door hem aan de raad of leden van de raad overgelegde stukken wel een geheimhoudingsplicht opleggen. Het hof is — anders dan de raadsman — van oordeel dat deze geheimhouding niet bij een formele beslissing behoeft te worden opgelegd. Het hof gaat ervan uit dat de burgemeester als voorzitter van het raadspresidium met de vermelding van het woord ‘vertrouwelijk’ bij een toegezonden agenda de geheimhoudingsplicht heeft vastgelegd.
Bovendien stelt het hof vast dat verdachte als lid van de gemeenteraad een ambt bekleedde en ook uit dien hoofde tot geheimhouding verplicht was. Uit eerdere rechtspraak is reeds naar voren gekomen dat voor de bepaling van de reikwijdte van het ambtsgeheim gekeken moet worden naar de hoedanigheid van de informatieverstrekker, de aard van de verstrekte informatie, het moment van de informatieverstrekking en de hoedanigheid waarin verdachte de informatie is verstrekt. Het hof oordeelt tegen die achtergrond dat verdachte zijn ambtsgeheim heeft geschonden, nu hij reeds een aantal malen als raadspresidium-lid was gewezen op het vertrouwelijk karakter van de stukken en de waarde die de gemeente Tilburg daaraan hechtte.
- C.
Het hof is van oordeel dat het, nu verdachte — ondanks dat hem meermalen van de zijde van de gemeente was medegedeeld dat het openbaren van vertrouwelijke informatie werd opgevat als het schenden van de geheimhoudingsplicht en dat dit schenden een misdrijf opleverde — toch deze informatie tot twee keer toe openbaar heeft gemaakt, niet anders kan zijn dan dat hij wist dat hij daardoor zijn geheimhoudingsplicht schond.
Het hof verwerpt mitsdien de verweren.’
10.
Artikel 272 Sr betreft de schending van vertrouwen door openbaarmaking van geheimen en strekt tot het bewaren van vertrouwelijke gegevens uit de persoonlijke en bedrijfssfeer.3. Onder geheim in de zin van art. 272 Sr kunnen gegevens vallen die zijn ontleend aan stukken die door de daartoe bevoegde autoriteiten zijn aangemerkt als ‘vertrouwelijk’.4. Ingevolge art. 25, eerste en tweede lid, Gemeentewet kunnen de (gemeente)raad, het college, de burgemeester en een commissie geheimhouding opleggen ten aanzien van bepaalde stukken.
11.
Mede gelet op het voorgaande, geeft 's hofs oordeel dat verzoeker door het versturen van delen uit stukken van het raadspresidium van de gemeente Tilburg en van het lokaal driehoeksoverleg waarop het opschrift ‘vertrouwelijk’ was aangebracht naar journalisten, een groot aantal personen, omroepverenigingen en mediabedrijven en door het laten plaatsen daarvan op een voor gebruikers van internet toegankelijke internetsite, zich heeft schuldig gemaakt aan het schenden van een geheim als bedoeld in art. 272 Sr, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het begrip ‘geheim’.
12.
Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Voor zover een beroep wordt gedaan op het door de gemeente Tilburg aan verzoeker bij zijn aantreden als raadslid uitgereikte boekje ‘Raadsleden info 2006’ waarin is vermeld dat de term ‘vertrouwelijk’ niet hetzelfde is als een geheim en dat schending van vertrouwelijkheid niet strafbaar is, geldt het volgende. In 's hofs hiervoor onder punt 9 weergegeven motivering van de verwerping van het verweer onder A, heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat die informatie uit genoemd boekje zijn oordeel (dat in casu sprake is van geheimen) niet anders maakt, nu het voor verzoeker — gelet op de ‘wachtgeldkwestie’, de daaropvolgende vergaderingen binnen het gemeentebestuur over die kwestie en vervolgens de aangifte van de gemeente — duidelijk moet zijn geweest dat de gemeente Tilburg het openbaren van vertrouwelijke stukken (wel) beschouwde als een schending van de geheimhoudingsplicht en dus geen onderscheid maakte tussen vertrouwelijke en geheime informatie. Dat acht ik niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen onder meer inhouden:
- —
dat verzoeker begin 2006 als vertrouwelijk aangemerkte gegevens omtrent het uitkeren van wachtgeld aan ex-raadsleden in de media heeft gebracht (bewijsmiddel 13, 14 en 22) en dat naar aanleiding van die ‘wachtgeldaffaire’ aan verzoeker is verteld wat de gemeente Tilburg onder het begrip vertrouwelijkheid verstaat, dat zaken over openbare orde en veiligheid niet naar buiten mogen worden gebracht en dat openbaring een schending van interne regels zou opleveren (bewijsmiddel 15);
- —
dat verzoeker tijdens een vergadering van het presidium van de gemeente Tilburg d.d. 10 april 2006 — naar aanleiding van de mededeling van de voorzitter dat verzoeker zijn geheimhoudingsplicht had geschonden ten aanzien van stukken over de uitkeringsregeling van vertrokken raadsleden — heeft verklaard dat hij in de toekomst anders met vertrouwelijke informatie moet omgaan, dat hij zich zal conformeren aan de gangbare gedragslijn en in de toekomst de vertrouwelijkheid van stukken zal respecteren (bewijsmiddel 22);
- —
dat in een verslag van het presidium d.d. 8 mei 2006 is vermeld dat gemaakte opmerkingen betrekking hebben op het vertrouwelijke deel van het verslag en dat hierop dus ook de geheimhoudingsplicht rust (bewijsmiddel 20);
- —
dat de raadsgriffier in een brief d.d. 13 juni 2006 aan de fractievoorzitters (onder welke verzoeker) met als onderwerp ‘mogelijke schending geheimhoudingsplicht’ mededeelt dat er rekening mee gehouden moet worden dat enkele perspublicaties zijn gebaseerd op hetgeen in het vertrouwelijke deel van de vergadering van het presidium aan de orde is geweest en dat als die informatie afkomstig is van een van de leden van het presidium sprake is van schending van de geheimhoudingsplicht, ‘wat zoals bekend is’ een strafbaar feit is en dat aangifte is gedaan bij de politie (bewijsmiddel 21).
13.
Voor zover in de toelichting op het middel wordt betoogd dat het ‘rechtens geen gewicht in de schaal legt’ dat de gemeente Tilburg het openbaren van vertrouwelijke stukken beschouwt als een schending van de geheimhoudingsplicht, wordt eraan voorbij gegaan dat ingevolge art. 25 Gemeentewet de raad, het college, de burgemeester of een commissie geheimhouding van stukken kan opleggen en het dus aan die gemeentelijke organen is om te bepalen ten aanzien van welke stukken de geheimhoudingsplicht van toepassing is. De klacht dat het hof heeft miskend dat, indien er al vanuit gegaan moet worden dat een geheimhoudingsplicht was opgelegd, deze op grond van art. 25, derde lid, Sv reeds was vervallen op het moment van publicatie omdat de geheimhoudingsplicht in een volgende vergadering niet was bekrachtigd, ziet voorbij aan het bepaalde in het hier van toepassing zijnde vierde lid: de voor raadsleden geldende verplichting tot geheimhouding wordt in acht genomen totdat het bevoegde orgaan dan wel de raad haar opheft. De geheimhoudingsplicht duurt dus voort totdat (of tenzij) zij wordt opgeheven, hetgeen wel iets heel anders is dan dat zij vervalt indien zij niet wordt bekrachtigd. Nu uit de stukken niet blijkt dat de geheimhoudingsplicht is opgeheven, heeft het hof er derhalve vanuit mogen gaan dat nog steeds sprake was van een geheim in de zin van art. 272 Sr op het moment van publicatie door verzoeker.
14.
Voor zover tenslotte in de toelichting op het middel nog wordt geklaagd dat het bewezenverklaarde opzet van verzoeker niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, in het bijzonder niet uit de mededelingen zijdens de gemeente, nu die mededelingen geen enkel rechtscheppend karakter hebben, verwijs ik naar hetgeen ik onder punt 13 heb opgemerkt omtrent de bevoegdheid van gemeentelijke organen tot het opleggen van geheimhouding ten aanzien van bepaalde stukken.
15.
Het middel faalt.
16.
Beide middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
17.
Ambtshalve wijs ik op het volgende. Verzoeker heeft op 14 april 2008 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sindsdien meer dan twee jaren zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan verzoeker opgelegde straf kan de Hoge Raad volstaan met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met die vaststelling.5.
18.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
19.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑04‑2010
Vgl. HR 2 december 2003, LJN AM2520, NJ 2004, 152.
HR 27 juni 1995, LJN ZD1070, NJ 1995, 662, rov. 6.4.
HR 2 november 2004, LJN AR1996 (niet gepubliceerd).
HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358,m.nt. Mevis, rov 3.6.3. onder C.