Hof Amsterdam, 02-03-2021, nr. 200.280.119/01
ECLI:NL:GHAMS:2021:1010
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-03-2021
- Zaaknummer
200.280.119/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:1010, Uitspraak, Hof Amsterdam, 06‑04‑2021; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2021:582, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑03‑2021; (Hoger beroep kort geding)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1090, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
JOR 2021/110 met annotatie van Wintgens-van Luijn, J.M.A.
OR-Updates.nl 2021-0195
Uitspraak 06‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Verbetering van ECLI:NL:GHAMS:2021:582.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.280.119/01 SKG
zaaknummer rechtbank : C 3/684624/ KG ZA 20-479
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 april 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat mr D.A. Siddiqui te Rotterdam,
tegen
STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat mr S.L.D. Van den Brink te Mijdrecht
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en SIO genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 2 maart 2021een arrest uitgesproken. Bij e-mail van 23 maart 2021 heeft mr. Van den Brink zich namens partij SIO op het standpunt gesteld dat het arrest een kennelijke fout bevat en herstel daarvan verzocht. Mr. Siddiqui is verzocht te reageren op het herstelverzoek, waarop hij heeft bericht dat de zaak verder wordt behandeld door de cassatie advocaat en dat deze zal reageren. Nu geen reactie is ontvangen van de cassatie advocaat gaat het hof ervan uit dat SIO zich refereert aan het herstelverzoek.
2. Beoordeling
Mr. van den Brink verzoekt twee kennelijke verschrijvingen in het arrest te verbeteren, te weten: - er is een proceskostenveroordeling ten laste van [appellant] opgenomen van € 2.2228,- terwijl dit € 2.228,- moet zijn; -de partijnaam “Stichting lslamitisch Onderwijs” dient gewijzigd te worden in “Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland”. Beide verzoeken zullen worden gehonoreerd nu het evidente verschrijvingen betreft: het salaris gemachtigde bedraagt volgens de landelijk vastgestelde liquidatietarieven € 2.228,- en in alle processtukken in hoger beroep is Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland genoemd als procespartij, zodat het voor alle betrokkenen duidelijk is dat het achterwege laten van het woord “Nederland” in de partijnaam berust op een verschrijving.
Het hof zal voornoemde kennelijke fouten daarom verbeteren.
3. Beslissing
Het hof:
verbetert het in deze zaak op 2 maart 2021 uitgesproken arrest aldus dat -in de aanhef van het arrest in plaats van STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS gelezen dient te worden STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS NEDERLAND;-dat aan het slot van het arrest in plaats van “veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van SIO begroot op € 760,- aan verschotten en € 2.2228,- voor salaris en op
€ 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het
betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, indien niet binnen
veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de
kostenveroordeling is voldaan;”
gelezen dient te worden:veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de
zijde van SIO begroot op € 760,- aan verschotten en € 2.228,- voor salaris en op
€ 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het
betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, indien niet binnen
veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de
kostenveroordeling is voldaan;
stelt de verbetering op de minuut van dat arrest.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, A.S. Arnold en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 april 2021.
Uitspraak 02‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Vennootschapsrecht. Ontslag van X als bestuurder/directeur van het Haga Lyceum en appellant als lid van het Algemeen Bestuur van SIO. Uitleg van de statuten. Verhouding tussen Algemeen Bestuur en Uitvoerend Bestuur. Betekenis Huishoudelijk Reglement.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: SKG 200.280.119/01
zaaknummer rechtbank C/13/684624/ KG ZA 20-479
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 maart 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. D.A. Siddiqui te Rotterdam,
tegen
STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.L.D. Van den Brink te Mijdrecht.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellant] en SIO genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 23 juni 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2020, in kort geding gewezen tussen [appellant] en [X] als eisers in conventie en verweerders in reconventie, en SIO als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie overeenkomstig de appeldagvaarding met producties;
- memorie van antwoord met producties;
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [appellant] in eerste aanleg toewijst, en de vorderingen in reconventie van SIO afwijst. Daarnaast heeft [appellant] een incident opgeworpen op de voet van artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en gevorderd (zo begrijpt het hof het petitum op dit punt) dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst hangende de procedure in hoger beroep. Tenslotte heeft [appellant] verzocht om een beslissing over de proceskosten inclusief nasalaris.
SIO heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten in hoger beroep.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 22 december 2020 doen bepleiten door hun advocaten voornoemd, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de zaak van [X] tegen SIO, bij dit hof aanhangig onder zaaknummer 200.280.218/01, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.30, de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn, behoudens voor zover de grieven 1, 2 en 3 (gedeeltelijk) zich daartegen richten, niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties, en rekening houdend met de grieven 1 tot en met 3, komen de feiten neer op het volgende.
SIO bestuurt in Amsterdam de school voor voortgezet onderwijs op Islamitische grondslag, het Cornelius Haga Lyceum.
2.2
In de statuten van SIO is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:“Bestuur Artikel 4 3. Het bestuur bestaat uit maximaal tien toezichthoudende bestuursleden, hierna te noemen het algemeen bestuur en één uitvoerend bestuurslid, hierna te noemen het dagelijks bestuur of de directeur-bestuurder. 4. De directeur-bestuurder maakt deel uit van het bestuur. Hij wordt benoemd door het algemeen bestuur. (…)”5. De leden van het algemeen bestuur worden benoemd door het algemeen bestuur. (...)
}Einde in de bestuurslidmaatschapArtikel 5 (…)
3. Het lidmaatschap van een bestuurslid eindigt door:(…)e. ontslag door het bestuur. Ontslag door het bestuur kan ook op grond van het feit dat een bestuurslid heeft gehandeld in strijd met de Koran en de Soennah, dan wel de stichting ernstig heeft benadeeld of dreigt te benadelen. Het desbetreffende besluit dient te worden genomen met inachtneming van het bepaalde in artikel 12;
Taken en bevoegdheden Dagelijks BestuurArtikel 61. De directeur-bestuurder is belast met het besturen van de stichting met inachtneming van de in dit artikel genoemde beperkingen.2. De directeur-bestuurder is belast met de algehele leiding (…)3. De directeur-bestuurder benoemt, schorst en ontslaat het personeel.Taken en bevoegdheden Algemeen BestuurArtikel 7 (…)Vergaderingen Algemeen BestuurArtikel 101. Ieder jaar worden tenminste vier vergaderingen gehouden (…)2. Vergaderingen zullen voorts worden gehouden wanneer de voorzitter dit wenselijk acht, of indien tenminste twee/derde van de overige bestuursleden, daartoe schriftelijk en onder nauwkeurige opgave van de te behandelen onderwerpen aan de voorzitter het verzoek richten. Indien de voorzitter aan een dergelijk verzoek geen gevolg geeft, zodanig dat de vergadering wordt gehouden binnen drie weken na het verzoek, zijn de verzoekers zelf bevoegd de vergadering bijeen te roepen, met inachtneming van de vereiste formaliteiten. 3. De oproep tot de vergadering geschiedt – behoudens het in lid 2 bepaalde – door of namens de voorzitter, tenminste veertien dagen tevoren, (…)De oproepbrieven vermelden (…) de te behandelen onderwerpen. (…)7. De vergaderingen van het algemeen bestuur worden als regel bijgewoond door de directeur-bestuurder, tenzij het algemeen bestuur besluit buiten aanwezigheid van de directeur-bestuurder te willen vergaderen.”BestuursbesluitenArtikel 111. Behoudens het bepaalde in artikel 12, dient de meerderheid van de zittende leden van het algemeen bestuur aanwezig of vertegenwoordigd te zijn om rechtsgeldige besluiten te kunnen nemen.Indien aan voormelde voorwaarde niet wordt voldaan kan de voorzitter van die vergadering een nieuwe vergadering uitschrijven. Deze tweede vergadering zal worden gehouden tenminste tien en ten hoogste dertig dagen daarna. In deze tweede vergadering kan worden beslist ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuursleden. Dit dient in de oproep voor die vergadering te worden gemeld.2. Alle besluiten -met uitzondering van die genoemd in artikel 12- worden genomen met gewone meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.3. Elk bestuurslid heeft één stem.5. Mocht bij stemming over personen bij de eerste stemming geen meerderheid worden verkregen, dan heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.(…)”Bijzondere BestuursbesluitenArtikel 121. (…)2. Een besluit tot ontslag van een bestuurslid (artikel 4 lid 3 sub e.) kan slechts worden genomen in een vergadering waarin alle overige bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, zodat de aanwezigheid of vertegenwoordiging niet noodzakelijk is voor degene over wiens ontslag wordt gestemd.3. Indien het volgens de vorige leden vereiste aantal bestuursleden niet aanwezig of vertegenwoordigd is, wordt een tweede vergadering gehouden, tenminste tien en ten hoogste dertig dagen daarna. In deze tweede vergadering kan - ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuursleden - het betreffende besluit worden genomen met een meerderheid van tenminste drie/vierde deel van de geldig uitgebrachte stemmen. 4. In beide gevallen dient in de oproep tot de vergadering te worden vermeld, dat een onderwerp als omschreven in lid 1 dan wel lid 2 aan de orde komt. 5. (…)6. Het bestuur kan ook buiten vergadering besluiten nemen over alle aan de orde komende onderwerpen, ook die vallende onder de onderwerpen die zijn genoemd in lid 1, mits alle bestuursleden zich schriftelijk en met algemene stemmen voor het voorstel uitspreken. (…)”
2.3
[Y] (voorzitter) en [appellant] (secretaris) vormden samen het algemeen bestuur. [X] was de directeur-bestuurder.
2.4
In het Huishoudelijk Reglement van SIO is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:Artikel 3- Bestuur en intern toezichtDe verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van het bestuur van de stichting is ingericht op basis van de volgende uitgangspunten:* het algemeen bestuur oefent binnen de stichting het intern toezicht uit door middel van een goedkeuringsrecht ten aanzien van het strategisch beleid van de stichting en andere door het dagelijks bestuur te nemen majeure besluiten, alsmede door uitoefening van toezicht op de door het dagelijks bestuur gerealiseerde bestuurlijke processen en resultaten. Artikel 7- Opgedragen taken en bevoegdheden en beperkingen2. Het algemeen bestuur behoudt de volgende taken en bevoegdheden aan zichzelf:b) de benoeming, de schorsing en het ontslag van het dagelijks bestuurslid c.q. directeur bestuurder en, voor zover van toepassing, de directeur;c) de uitoefening van het werkgeverschap ten aanzien van het dagelijks bestuurslid e) het toezien op het dagelijks bestuur, waaronder de naleving door het dagelijks bestuur van wettelijke verplichtingen en algemeen aanvaarde codes voor goed bestuur;n) het gevraagd en ongevraagd adviseren van het dagelijks bestuur;p) het benoemen, schorsen en ontslaan van leden van het algemeen bestuur en voorzien in de eigen orde.
Artikel 15-Opdracht 1. Het algemeen bestuur houdt toezicht op het functioneren van de stichting in het algemeen en op het dagelijks bestuur en voor zover van toepassing, de directeur in het bijzonder.2. Het algemeen bestuur is belast met de uitoefening van de bevoegdheden als geregeld in de statuten, dit huishoudelijk reglement (…)4. Het algemeen bestuur vervult het werkgeverschap ten opzichte van de directeur en – voor zover vereist – van het dagelijks bestuurslid.”
2.5
In de Code goed onderwijsbestuur VO 2019 van de VO-Raad (Vereniging van scholen in het voortgezet onderwijs) wordt als achtste best practice het volgende geformuleerd:“8. Het intern toezicht beslist als werkgever over de profielschets, benoeming, arbeidsvoorwaarden en beloning en beoordeling, schorsing en ontslag van de leden van het bestuur. (…)”
2.6
Op 9 april 2020 heeft een docent economie van het Haga per e-mail een klacht ingediend over [X] , onder meer over twee berispingen die hem door [X] zijn opgelegd. Dit heeft tot spanningen in het bestuur geleid waardoor een bestuurscrisis is uitgebroken, waarin [X] en [appellant] tegenover [Y] zijn komen te staan.
2.7
Op 4 mei 2020 heeft [appellant] in een e-mail aan [X] gemeld dat tussen hem ( [appellant] ) en [Y] een vertrouwensbreuk is ontstaan.
[Y] heeft in een e-mail van 10 mei 2020, 21.01 uur, aan [X] een oproep verzonden voor een algemene bestuursvergadering op 25 mei 2020 met op de agenda het voornemen tot schorsing van [X] . 2.9 In een e-mail van 10 mei 2020, 21.57 uur, van [appellant] aan [Y] staat het volgende:“Volgens de vaste vergaderdata staat er op 23 mei a.s. een bestuursvergadering gepland. Bij deze wil ik de volgende agendapunten toevoegen;3. Stemming over wisseling functie voorzitterschap.”2.10 In een e-mail van 10 mei 2020, 23.07 uur, en een aangetekend verzonden brief van 11 mei 2020 heeft [appellant] aan [Y] verzocht een bestuursvergadering uit te schrijven, met als onderwerp het ontslag van [Y] als voorzitter en bestuurslid.
2.11
Bij brief van 12 mei 2020 heeft [Y] [appellant] opgeroepen voor een bestuursvergadering op 27 mei 2020. Als onderwerp van de vergadering wordt genoemd de geëscaleerde samenwerking tussen de Medezeggenschapsraad en het Dagelijks Bestuur.
2.12
Op 13 mei 2020 hebben [X] en [appellant] aan [Y] een brief verzonden, waarin het volgende is gesteld:“Voorts hebben twee bestuursleden u als voorzitter bij brief van 11 mei 2020 verzocht een vergadering uit te schrijven met als onderwerp stemming voorzitterschap en uw ontslag als bestuurslid (…). U als voorzitter heeft niet aan dit verzoek voldaan, doch in plaats daarvan twee andere vergaderingen op 25 en 27 mei 2020 aangekondigd. Dit is aan te merken als weigering de gevraagde vergadering uit te roepen, zodat verzoekers thans gerechtigd zijn deze gevraagde vergadering zelf uit te roepen (…). Gelet daarop nodig ik u namens verzoekers uit voor deze extra vergadering te houden op 23 mei a.s. na afloop van de reguliere vergadering om 21:00 uur.”
Op 15 mei 2020 heeft [appellant] opnieuw een aangetekende brief verzonden aan [Y] met daarin – kort gezegd – het verzoek om uiterlijk op 18 mei 2020 een oproep voor een bestuursvergadering te zenden en de mededeling dat als hij hieraan geen gehoor geeft, de overige bestuursleden zelf zullen overgaan tot het uitroepen van een vergadering op 3 juni 2020.
Op 19 mei 2020 heeft [appellant] een oproepingsbrief voor een bestuursvergadering op 3 juni 2020 aangetekend verzonden aan [Y] , met als agendapunt stemming over de positie van [Y] als voorzitter en zijn ontslag als bestuurslid. 2.15 heeft in een e-mail van 22 mei 2020 met als onderwerp “(aangepast) algemeen bestuursvergadering SIO datum 25 mei 2020” aan [appellant] het volgende geschreven:“(…) Ten behoeve van onze ingelaste Algemeen bestuursvergadering op maandag 25 mei a.s. om 09.00 uur (…) verwijs ik je graag i.v.m. een aanvulling op de agenda naar onderstaande 2 krantenartikelen (…).Mocht u om wat voor reden dan ook niet op tijd aanwezig kunnen zijn, laat mij dat dan voortijdig weten zodat we e.e.a. maandag 25 mei a.s. om 9:00 uur middels een conference call alsnog telefonisch kunnen beleggen.” Als bijlage bij deze e-mail is gevoegd de hiervoor onder 2.8 genoemde e-mail van [Y] aan [X] voor de vergadering van 25 mei 2020 met als agendapunt (onder meer) het voornemen tot schorsing van [X] .
2.16
In een brief van 23 mei 2020 heeft [appellant] aan [Y] bericht op de vergaderingen van 25 en 27 mei 2020 niet aanwezig te kunnen zijn.2.17Tijdens de bestuursvergadering van 25 mei 2020 is [X] geschorst als statutair bestuurder en als bestuurder-directeur. In een brief van 25 mei 2020 hebben [X] en [appellant] aan [Y] geschreven dat de besluitvorming op de vergadering van die dag nietig is vanwege hun afwezigheid en hebben zij hem verzocht het schorsingsbesluit in te trekken.
2.18
Op 26 mei 2020 om 20.30 uur heeft [appellant] een gewijzigde agenda ontvangen voor de bestuursvergadering van het algemeen bestuur op 27 mei 2020 om 19.00 uur, waarop als door [Y] toegevoegd onderwerp van de vergadering het ontslag van [appellant] als bestuurslid stond.
2.19
[E] heeft als toenmalig gemachtigde van [appellant] , [Y] op 27 mei 2020 om 09.33 uur bericht dat [appellant] niet bij de vergadering van die dag aanwezig kon zijn en van mening was dat daarom op die vergadering geen rechtsgeldige besluiten genomen konden worden.
2.20
Bij brief van 27 mei 2020 heeft [Y] aan [appellant] het volgende geschreven:“(…) Aan u is middels de agenda van onze bestuursvergadering d.d. 27 mei 2020 het voornemen tot uw ontslag kenbaar gemaakt. U bent in de gelegenheid gesteld om tijdens deze vergadering (…) uw zienswijze te geven omtrent uw ontslag. Hiervan heeft u geen gebruik gemaakt. Zaken die tijdens de vergadering van 27 mei 2020 als grondslag benoemd zijn betreffen o.a.:- Bewuste misgebruik van bestuurlijke positie door o.a. willens en weten handelen in strijd met de statuten en het niet naleven van de wet- en regelgeving;- ( Sterk vermoeden en) concrete signalen van het achteraf tegenstrijdige of valselijk opmaken geschriften, die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen om eigen belangen te dienen. Zoals bijvoorbeeld het achteraf opmaken van één of meer bestuursbesluiten teneinde met terugwerkende kracht te doen overkomen alsof er een rechtsgeldige bestuursvergadering (23 mei jl.) heeft plaatsgevonden en daarin rechtsgeldige besluiten zijn genomen;- Vertrouwensbreuk tussen de voorzitter, de heer [Y] en de secretaris/penningmeester, de heer [appellant] .Op grond van het bovenstaande heeft het algemeen bestuur, in het belang van de school, het onderwijsproces en de stichting besloten u te ontslaan met directe ingang van 27 mei 2020 (…).”
2.21
In de notulen van de vergadering van 27 mei 2020 staat onder het besluit [appellant] te ontslaan het volgende:“Dit besluit in deze vergadering is tot stand gekomen middels 1 stem voor en géén stem tegen waarbij met de aanwezigheid van de voorzitter wordt voldaan aan de statutaire bepaling dat “alle overige bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn” (…).”
2.22
SIO heeft [X] op 2 juni 2020 op staande voet ontslagen als bestuurder van de SIO en als dagelijks bestuurder van de school.
2.23
Op 3 juni 2020 heeft het door [appellant] en [X] gevormde bestuur besloten [Y] te ontslaan als bestuurslid van SIO.
2.24
De Inspectie van het onderwijs (de Inspectie) heeft op 29 mei 2019 een rapport opgesteld betreffende het Haga Lyceum en SIO. In dit rapport worden tekortkomingen geconstateerd als het gaat om de kwaliteit van bestuur, het financieel beheer en het onderwijs. De Inspectie heeft aan het bestuur herstelopdrachten gegeven en aanbevelingen voor verbetering gedaan. De Inspectie heeft ook te kennen gegeven er geen vertrouwen in te hebben dat het huidige bestuur in staat zal zijn om aan de herstelopdrachten te voldoen. De minister heeft op basis van het Inspectierapport geoordeeld dat sprake is van ernstig bestuurlijk tekortschieten door SIO. Volgens de minister was sprake van wanbeheer in de zin van artikel 103g, tweede lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO). De situatie vereiste volgens de minister in dit geval dat het gehele schoolbestuur zou worden vervangen, reden waarom de minister een aanwijzing met die strekking aan SIO heeft gegeven. Dit besluit is door de rechtbank Amsterdam op 20 januari 2020 vernietigd (ECLI:NL:RBAMS: 2020:226). In de periode maart-juli 2020 is de Inspectie begonnen met het herstelonderzoek bij SIO, welk onderzoek zich richtte op de vraag of de tekortkomingen zoals geconstateerd in het rapport uit mei 2019 hersteld waren. Hangende dit (tweede) onderzoek van de Inspectie gedurende de eerste helft van 2020, ontstond de hierboven weergegeven bestuurscrisis.
2.25
Nadat het bestreden vonnis in kort geding door de voorzieningenrechter te Amsterdam was gewezen op 10 juni 2020, zijn met instemming van de medezeggenschapsraad twee nieuwe bestuursleden benoemd, te weten aanvankelijk [A] en nadien met ingang van 16 oktober 2020 [B] als nieuwe directeur-bestuurder, en [C] als nieuwe algemeen bestuurder. Daarnaast is [D] aangesteld als (operationeel) interim-schooldirecteur.
2.26
Door SIO is een Tussenrapport Onderwijsinspectie in het geding gebracht dat de stand van zaken bij het Haga per 1 september 2020 beschrijft. Daarin wordt – samengevat en verkort weergegeven – vermeld dat er met de komst van een interim bestuurder en een interim directeur eind juni 2020 toenemend vooruitzicht is op herstel van de tekortkomingen in het bestuur van de stichting. In het rapport wordt gesteld dat het huidige bestuur duidelijke intenties laat zien om te komen tot meer spreiding van taken en bevoegdheden en versterking van het intern toezicht. Aan het bestuur wordt een termijn gegeven tot 1 februari 2021 om alsnog aan de herstelopdrachten te voldoen.
3. Beoordeling
3.1
[X] en [appellant] hebben in eerste aanleg in conventie gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad (nummering eerste aanleg):I en II: in afwachting van de vernietiging van de betreffende besluiten, de schorsing en het ontslag van [X] zou opheffen althans buiten werking stellen totdat de rechter in een bodemprocedure daarover heeft geoordeeld;III: SIO zou gebieden [X] weer tot het werk toe te laten met een verbod om hem opnieuw te schorsen of ontslaan;
IV: in afwachting van de vernietiging van het besluit tot ontslag van [appellant] dit besluit buiten werking te stellen totdat de rechter in een bodemprocedure daarover heeft geoordeeld;V: SIO te bevelen om een rectificatie aan derden te verzenden;VI: te bepalen dat SIO een dwangsom van € 10.000,- verschuldigd is voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij geheel of gedeeltelijk niet aan het vonnis voldoet, met een maximum van € 100.000,-;VII. althans zodanige voorzieningen jegens SIO te treffen als de voorzieningenrechter redelijk en billijk voorkomt;VIII. met veroordeling van SIO in de proceskosten.
3.2
SIO heeft in eerste aanleg – samengevat – in reconventie gevorderd (waarbij de nummering uit de eerste aanleg wordt aangehouden):I. [X] te veroordelen over te gaan tot het overhandigen aan [Y] van alle bescheiden, waaronder sleutels van en horende bij het schoolgebouw, bankpasjes, gebruikersnamen en wachtwoorden, codes en overige zaken die essentieel zijn om de dagelijkse gang van zaken aangaande de school voort te kunnen zetten.
II. [X] en [appellant] te veroordelen zich gedurende het nader te verrichten onderzoek naar de handelswijze van [X] binnen het Cornelius Haga Lyceum;- niet te begeven op het schoolterrein en in het schoolgebouw;- op geen enkele manier contact te hebben met het personeel en de leerlingen, de ouders van de leerlingen en alle andere op enigerlei wijze bij het Haga Lyceum betrokken personen;III. [X] en [appellant] te veroordelen om zich blijven te onthouden van alle mogelijke uitlatingen, al dan niet via de (sociale) media, die op enigerlei wijze schadelijk kunnen zijn voor de eer en goede naam van [Y] , het Cornelius Haga Lyceum en de daarbij betrokken personen;IV. [X] en [appellant] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij handelen in strijd met het jegens hen gevorderde, tot een maximum van € 100.000,- en hen te veroordelen in de proceskosten.
3.3
De voorzieningenrechter heeft de door [X] en [appellant] gevorderde voorzieningen geweigerd en in reconventie [X] veroordeeld tot afgifte van de hierboven onder II genoemde zaken, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke zou blijven tot een maximum van € 50.000,-.Voorts heeft de voorzieningenrechter [X] en en [appellant] verboden*zich te begeven op het schoolterrein en in het schoolgebouw aan de [adres] ;
*op enige manier contact te hebben met het personeel en de leerlingen van de school, de ouders van deze leerlingen en andere bij de school betrokken personen;met bepaling dat zij een dwangsom aan de SIO verbeuren van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat één van hen handelt in strijd met het hiervoor onder uitgesproken verbod, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt;een en ander met uitvoerbaar verklaring bij voorraad en met veroordeling van [X] en [appellant] in de proceskosten.
3.4
Tegen dit oordeel komt [appellant] op onder aanvoering van veertien grieven. Grief 3 tot en met 9 lenen zich voor gezamenlijke behandeling en richten zich, samengevat, tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat aannemelijk is dat in een bodemprocedure het ontslag besluit van 27 mei 2020 ten aanzien van [appellant] stand zal houden.
3.5
In zijn toelichting op deze grieven betoogt [appellant] , zakelijk weergegeven, dat het op 27 mei 2020 genomen ontslagbesluit nietig is op grond van artikel 2:14 lid 1 BW en/of vernietigbaar op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW. [appellant] voert hiertoe aan:(i) dat in de oproep voor deze vergadering van 12 mei 2020 niet was vermeld dat zijn ( [appellant] ) ontslag als bestuurder op de agenda stond, maar dat dit pas op 26 mei 2020 aan de agenda is toegevoegd, hetgeen in strijd is met de artikelen 10 lid 3 en 12 lid 4 van de statuten;(ii) dat het besluit niet is genomen met het krachtens artikel 12 lid 2 van de statuten voorgeschreven quorum aan stemmen.
ten aanzien van (i) 3.6 Aan [appellant] kan worden toegegeven dat de oproep van 12 mei 2020 in strijd met artikel 10 lid 3 van de statuten niet het onderwerp van zijn ontslag behelst, zodat het besluit in beginsel op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW vernietigbaar is. Aan [appellant] komt evenwel een dergelijk beroep op vernietigbaarheid niet toe, nu hij geen belang hierbij heeft. Uit hetgeen hierna onder (ii) zal worden overwogen ten aanzien van uitleg van de statuten van SIO, volgt dat ten tijde van het ontslag van [appellant] de samenstelling van het bestuur zodanig was dat hij – hoe dan ook – zijn ontslag niet had kunnen voorkomen. Hiermee komt het belang te ontvallen aan zijn beroep op vernietigbaarheid wegens het feit dat de oproep van 12 mei 2020 niet het onderwerp van zijn ontslag behelsde. Daarbij komt dat de strekking van de artikelen 10 lid 3 en 12 lid 4 van de statuten is, dat de bestuurder in kwestie in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze op het voorgenomen ontslag kenbaar te maken en hieromtrent gehoord te worden. De advocaat van [appellant] heeft voorafgaand aan de vergadering van 27 mei 2020, bij e-mail van diezelfde ochtend inhoudelijk gereageerd op het voorgenomen ontslag en de zienswijze van [appellant] daarop kenbaar gemaakt, zodat ook om die reden [appellant] niet geschaad is in zijn belangen.
ten aanzien van (ii) 3.7 De grieven stellen verder de vraag aan de orde hoe in de statuten de verhouding tussen het algemeen bestuur enerzijds en de directeur-bestuurder anderzijds, is geregeld. De zienswijze van [appellant] houdt in dat onder “alle bestuursleden” in de zin van artikel 12 lid 2 van de statuten, mede de directeur-bestuurder verstaan moet worden. SIO stelt zich op het standpunt dat de artikelen 11 en 12 uitsluitend de leden van het algemeen bestuur betreffen. Indien de zienswijze van SIO juist is, brengt de destijds gekozen samenstelling van het Algemeen Bestuur (te weten: [Y] als voorzitter en [appellant] als enig ander lid van het Algemeen Bestuur) met zich mee, dat op grond van artikel 12 lid 2 van de statuten, een besluit tot ontslag van [appellant] genomen kon worden in een vergadering waarin alleen [Y] aanwezig was. [appellant] heeft betoogd dat, gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 3 en lid 4 van de statuten, ervan uit moet worden gegaan dat de in de artikelen 11 en 12 genoemde bestuursbesluiten alleen genomen kunnen worden door het voltallige bestuur, derhalve inclusief de bestuurder-directeur. Nu [X] en [appellant] niet aanwezig waren op 27 mei 2020, kon geen geldig ontslagbesluit ten aanzien van hem, [appellant] , worden genomen, aldus [appellant] .
3.8
Het hof stelt voorop dat in artikel 4 lid 4 bepaald is dat de directeur-bestuurder deel uitmaakt van het bestuur, en dat zijn benoeming geschiedt door het Algemeen Bestuur. In artikel 4 lid 5 is bepaald dat de leden van het Algemeen Bestuur worden benoemd door het Algemeen Bestuur.
3.9
Vervolgens is in de artikelen 6 en 7 van de statuten een duidelijk onderscheid aangebracht tussen enerzijds de taken van het Dagelijks Bestuur (de directeur-bestuurder) en anderzijds de taken van het Algemeen Bestuur. In het kopje van artikel 10 van de statuten is vermeld dat dit artikel de vergaderingen van het Algemeen Bestuur betreft. In het kopje van de artikelen 11 en 12 van de statuten is niet vermeld of deze artikelen alleen zien op besluitvorming door het Algemeen Bestuur of op besluitvorming door het volledige bestuur, inclusief de bestuurder-directeur. Anders dan door [appellant] betoogd, volgt hieruit echter niet zonder meer dat (dus) bedoeld is dat deze artikelen gaan over besluitvorming door het voltallige bestuur, dat wil zeggen inclusief de directeur-bestuurder.
3.10
Bij de vraag hoe artikelen van statuten moeten worden uitgelegd, dient naast de tekst van de betreffende bepalingen ook belang gehecht te worden aan de overige tekst van de statuten, de wettekst en de bedoelingen van de wetgever, alsmede aan een toepasselijk Huishoudelijk Reglement. Tevens kan meewegen de aannemelijkheid van de (rechts)gevolgen waartoe de onderscheidene interpretaties leiden en de vraag in hoeverre deze redelijk zijn.
3.11
Zowel de artikelen 24d, 24e en 24e1 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) als de Code VO voorzien in een (strikte) scheiding tussen enerzijds het uitvoerend bestuur in de persoon van de bestuurder-directeur en eventuele (school)directeuren, en anderzijds het toezicht op het uitvoerend bestuur door het Algemeen Bestuur. Ook in het Huishoudelijk Reglement is een dergelijke scheiding geborgd. In artikel 7 van het Huishoudelijk Reglement onder p) is bepaald dat het Algemeen Bestuur “aan zichzelf houdt “ de benoeming, schorsing en ontslag van leden van het Algemeen Bestuur. Met een dergelijke scheiding tussen enerzijds het uitvoerend bestuur en anderzijds het toezichthoudend bestuur, is onverenigbaar dat de bestuurder-directeur deelneemt aan besluitvorming aangaande benoeming, ontslag en schorsing van leden van het Algemeen Bestuur. Het gegeven dat dit er in het onderhavige geval toe leidt dat [appellant] kon worden ontslagen door (alleen) [Y] als voorzitter, is het gevolg van de keuze voor een constructie waarin het Algemeen Bestuur slechts uit twee leden bestaat, alhoewel de statuten ruimte bieden aan een ledental van maximaal tien leden.
3.12
Daarnaast bevat het hiervoor genoemde artikel 4 lid 5 van de statuten een sterke aanwijzing voor de zienswijze dat een lid van het Algemeen Bestuur alleen door het Algemeen Bestuur ontslagen kan worden, en is in artikel 11 lid 1 van de statuten bepaald dat “behoudens het bepaalde in artikel 12” de meerderheid van de zittende leden van het algemeen (onderstreping hof) bestuur aanwezig dient te zijn om rechtsgeldig besluiten te kunnen nemen.
3.13
Concluderend is het hof voorshands van oordeel dat voor een rechtsgeldig ontslagbesluit ten aanzien van [appellant] als lid van het algemeen bestuur, op grond van artikel 12 lid 2 van de statuten vereist was dat “alle overige leden” van het algemeen bestuur aanwezig of vertegenwoordigd zijn, aan welk vereiste met de aanwezigheid van [Y] op 27 mei 2020 was voldaan. De vraag of [X] al dan niet terecht niet aanwezig was behoeft daarmee geen verdere bespreking. [appellant] heeft in hoger beroep ook niet langer het standpunt ingenomen dat [Y] geen geldige besluiten kon nemen omdat hij was geschorst als voorzitter tijdens een door hem ( [appellant] ) en [X] uitgeschreven bestuursvergadering voor 23 mei 2020. Zo neemt [appellant] in zijn memorie van grieven (randnummer 30) het standpunt in dat [Y] op 25 mei 2020 als bestuurder aanwezig was op de bestuursvergadering. Niet is dus langer in geschil dat [Y] op 27 mei 2020 nog gewoon in functie was als voorzitter van het Algemeen Bestuur.
3.14
Met de grieven 10 tot en met 12 richt [appellant] zich tegen de bij het bestreden vonnis in reconventie tegen hem getroffen voorzieningen, te weten een gebiedsverbod ten aanzien van het schoolterrein en het schoolgebouw, en een verbod om contact te hebben met het personeel en de leerlingen van de school, de ouders van de leerlingen en andere bij de school betrokken personen. [appellant] heeft – samengevat – aangevoerd dat deze maatregelen een te ver gaande beperking op zijn bewegingsvrijheid en vrijheid van meningsuiting opleveren. Verder zou de in 6.6 geformuleerde dwangsom op overtreding van genoemde ge- en verboden onduidelijk zijn geformuleerd.
3.15
Ook deze grieven falen. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat als gevolg van de “kampvorming” binnen de school, waarbij [appellant] zich openlijk aan de zijde van [X] heeft geschaard en op diverse manieren leerlingen en ouders zijn gemobiliseerd teneinde [X] als directeur te behouden, er veel onrust is ontstaan. Deze bestuurscrisis vond plaats in een context waarin de school toch al onder verscherpt toezicht van de Inspectie stond, en waarin sprake was van herstelopdrachten die uitgevoerd moesten worden. Tegen deze achtergrond passen de getroffen voorzieningen bij het gegeven ontslag van [appellant] .
3.16
Uit het voorgaande volgt dat ook de grieven 13 en 14 falen.
3.17
Hetgeen overigens in het kader van de grieven is aangevoerd mist zelfstandige betekenis in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen.
3.18
Nu bij dit arrest een einde wordt gemaakt aan de procedure in hoger beroep iseen in het incident gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis niet aan de orde. [appellant] zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in die vordering.
3.19
[appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in de gevorderde voorziening in het incident;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van SIO begroot op € 760,- aan verschotten en € 2.2228,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen anders of meer is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, A.S. Arnold en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2021.