Hof Amsterdam, 13-06-2023, nr. 200.312.941/01
ECLI:NL:GHAMS:2023:1371
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-06-2023
- Zaaknummer
200.312.941/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2023:1371, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑06‑2023; (Hoger beroep)
Uitspraak 13‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Contract energielevering voldoet niet aan het vereiste zoals gesteld in art. 6:230v lid 3 BW.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.312.941/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9298056 CV EXPL 21-9163
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 juni 2023
inzake
ENGIE NEDERLAND RETAIL B.V.,
gevestigd te Zwolle,
appellante,
advocaat: mr. M. Goosen te Groningen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Engie en [geïntimeerde] genoemd.
Engie is bij dagvaarding van 17 juni 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 5 april 2022, gewezen tussen Engie als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Ter rolle van 12 juli 2022 is tegen [geïntimeerde] verstek verleend.
Engie heeft een memorie van grieven genomen waarin zij bewijs van haar stellingen heeft aangeboden. Engie heeft - naar het hof begrijpt - geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van Engie geheel of gedeeltelijk zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
Ten slotte heeft Engie arrest gevraagd.
2. Feiten
Samengevat komen de door Engie gestelde en door [geïntimeerde] niet betwiste feiten neer op het volgende:
2.1
Engie en [geïntimeerde] zijn met elkaar de levering van energie overeengekomen ten behoeve van het perceel [straatnaam] 51-3 te [plaats] (verder: het perceel) met ingang van 25 augustus 2019 voor de duur van één jaar. Per brief van 13 juli 2020 heeft Engie een verlengingsaanbod gedaan aan [geïntimeerde] . In die brief heeft Engie geschreven dat indien [geïntimeerde] voor 24 augustus 2020 geen gebruik maakt van het aanbod het lopende contract zal worden omgezet naar een contract voor onbepaalde tijd, dat maandelijks opzegbaar is. [geïntimeerde] heeft niet gereageerd. Engie is handelaar, [geïntimeerde] is consument. De oorspronkelijke overeenkomst is volgens mededeling van Engie op afstand gesloten. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Engie van toepassing.
2.2
Engie heeft de overeenkomst tot levering van energie op 4 november 2020 wegens wanbetaling door [geïntimeerde] ontbonden.
2.3
[geïntimeerde] heeft twaalf door Engie in rekening gebrachte voorschotbedragen van € 132,- betaald, op basis van een door hem afgegeven incassomachtiging (MDT0002032417), maar de eindafrekening over de periode van 25 augustus 2019 tot en met 2 september 2020 ad € 2.178,54 onbetaald gelaten. In deze eindafrekening, gedateerd 8 september 2020, staat vermeld dat het voorschotbedrag is verhoogd naar
€ 309,-. [geïntimeerde] heeft het voorschotbedrag van € 309,- voor oktober 2020 voldaan, maar de voorschotbedragen van € 309,- voor september en november 2020 niet. Volgens de eindafrekening over de periode van 3 september 2020 tot en met 30 november 2020 had [geïntimeerde] per saldo nog recht op een teruggave van € 100,53. Aldus had [geïntimeerde] per 4 november 2020 € 2.696,01 aan hoofdsom onbetaald gelaten.
3. Beoordeling
3.1
Engie heeft in eerste aanleg gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 2.696,01 aan hoofdsom en € 53,12 aan rente tot 9 juni 2021 en met wettelijke rente over € 2.696,01 vanaf 9 juni 2021, alsmede van € 394,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, alsmede van de proceskosten. [geïntimeerde] is in eerste aanleg verschenen, maar heeft na een daartoe verleend uitstel niet geantwoord. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 25 januari 2022 overwogen dat naar haar voorlopig oordeel niet is voldaan aan artikel 6:230v lid 3 BW en dat zij voornemens was de betalingsverplichting van de consument te vernietigen. Engie is in staat gesteld zich bij akte uit te laten over dit voornemen. Na akte uitlating heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen en Engie in de proceskosten veroordeeld. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat het bestelproces van Engie niet is ingericht als beschreven in artikel 6:230v lid 3 BW, omdat op de bestelknop of in de ruimte rondom die bestelknop niet wordt vermeld dat er met het klikken op de bestelknop een betalingsverplichting wordt aangegaan.
3.2
Engie keert zich tegen dit vonnis en voert daartoe vier grieven aan. De eerste drie grieven hebben betrekking op de overweging van de kantonrechter dat het bestelproces van Engie niet is ingericht als beschreven in artikel 6:230v lid 3 BW. De vierde grief heeft betrekking op de proceskostenveroordeling. Het hof overweegt als volgt.
3.3
Of het bestelproces van Engie voldoet aan de eisen zoals neergelegd in artikel 6:230v lid 3 BW moet, zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen, door de rechter ambtshalve worden getoetst (Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677).
3.4
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 april 2022 (ECLI:EU:C:2022:269, Fuhrmann) blijkt ten aanzien van het op afstand aangaan van een overeenkomst tussen een handelaar en een consument onder andere het volgende:
24 Artikel 8, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2011/83 bepaalt dat de handelaar erop moet toezien dat de consument bij het plaatsen van zijn bestelling uitdrukkelijk erkent dat deze een betalingsverplichting inhoudt. Deze bepaling preciseert dat, ingeval voor het plaatsen van een bestelling een knop of een soortgelijke functie moet worden aangeklikt, op de knop of soortgelijke functie op een goed leesbare wijze alleen de woorden „bestelling met betalingsverplichting” moeten staan of een overeenkomstige ondubbelzinnige formulering waaruit blijkt dat het plaatsen van de bestelling voor de consument een verplichting inhoudt om de handelaar te betalen en dat de consument anders niet door de overeenkomst of de bestelling is gebonden.
25 Uit de drie voorgaande punten van het onderhavige arrest blijkt dat wanneer een overeenkomst op afstand op elektronische wijze wordt gesloten via een bestelprocedure en gepaard gaat met een betalingsverplichting voor de consument, de handelaar deze consument, ten eerste, onmiddellijk vóór het plaatsen van de bestelling de essentiële informatie over de overeenkomst moet verstrekken en, ten tweede, hem er uitdrukkelijk over moet informeren dat hij door de bestelling te plaatsen een betalingsverplichting aangaat.
26 Wat deze laatste verplichting betreft, blijkt uit de duidelijke bewoordingen van artikel 8, lid 2, tweede alinea, tweede volzin, van richtlijn 2011/83 dat op de bestelknop of soortgelijke functie op een goed leesbare wijze en met ondubbelzinnige woorden een vermelding moet worden aangebracht waaruit blijkt dat het plaatsen van de bestelling voor de consument een verplichting inhoudt om de handelaar te betalen. Hoewel deze bepaling de formulering „bestelling met betalingsverplichting” noemt, blijkt uit de bewoordingen van die bepaling ook dat deze formulering een voorbeeld is en dat de lidstaten de handelaar mogen toestaan een andere overeenkomstige formulering te gebruiken, mits deze ondubbelzinnig is wat het ontstaan van die verplichting betreft.
3.5
Uit de door Engie in eerste aanleg bij dagvaarding en akte uitlating verstrekte informatie blijkt niet dat op de knop of soortgelijke functie, waarmee de bestelling van energie door [geïntimeerde] werd verricht, was aangegeven dat een “bestelling met betalingsverplichting” werd aangegaan, en evenmin dat op een andere ondubbelzinnige wijze werd vermeld dat het aanklikken van die knop een betalingsverplichting met zich bracht. Op de desbetreffende bestelknop staat ‘direct aanvragen’, maar dat houdt nog niet in dat duidelijk is dat een betalingsverplichting wordt aangegaan. De door Engie aangevoerde omstandigheden, kort samengevat dat tijdens het bestelproces te zien is wat het door Engie aangeboden termijnbedrag is, zijn daartoe onvoldoende nu het Hof van Justitie van de EU in de hiervoor onder 3.4 aangehaalde Fuhrmann-zaak onmiskenbaar streng is in de toepassing van de richtlijn. Aldus is het bestelproces van Engie niet ingericht conform artikel 6:230v lid 3 BW, welk artikel een implementatie vormt van richtlijn 2011/83.
3.6
Uit de hierboven genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 12 november 2021, r.o. 3.1.20, blijkt dat de sanctie op het niet voldoen aan de eisen van artikel 6:230v lid 3 BW is (gehele) vernietiging van de overeenkomst. Daarop stranden de grieven 1 tot en met 3, en daarmee ook grief 4.
3.7
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Engie zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep die aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden begroot op nihil.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Engie in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, M.L.D. Akkaya en A.C.M. Kuypers en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023.