Rb. Limburg, 19-02-2014, nr. 2413974 CV EXPL 13-4062
ECLI:NL:RBLIM:2014:2997
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
19-02-2014
- Zaaknummer
2413974 CV EXPL 13-4062
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2014:2997, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 19‑02‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 19‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Overeenkomst van opdracht. Geschil over omvang van de te verrichten werkzaamheden en het loon dat eiser voor die werkzaamheden in rekening gebracht heeft. Gedaagde heeft zijn verweer onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingslocatie Maastricht
Burgerlijk recht
Zaak/rolnummer: 2413974 CV EXPL 13-4062
Vonnis van de kantonrechter d.d. 19 februari 2014
i n z a k e
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 1] BELASTINGADVISEURS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Heerlen,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.L. Stegeman, advocaat te Heerlen
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HOLDING [naam 2] B.V.,
statutair gevestigd te Gulpen en kantoorhoudend te Mechelen, gemeente Gulpen-Wittem,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.C.E. Cransveld, werkzaam bij Floreat Advies te Eys
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
2.1.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 5.243,45 (zijnde € 5.369,09 aan hoofdsom, € 231,42 aan vervallen wettelijke handelsrente en € 643,45 aan buitengerechtelijke kosten, waarop het reeds door [gedaagde] betaalde bedrag van € 1.000,00 in mindering strekt), vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW daarover vanaf 1 september 2013 tot de dag van algehele voldoening, alsmede tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
2.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij krachtens een overeenkomst van opdracht voor [gedaagde] werkzaamheden verricht heeft op het gebied van accountancy en belastingadvies, zulks in de meest ruime zin. De kosten van de in verband hiermee verrichte werkzaamheden zijn diverse declaraties bij [gedaagde] in rekening gebracht, waarvan de declaraties met 420/13014 d.d. 2 januari 2013 ad € 4.561,10 en 420/13131 d.d. 4 maart 2013 ad € 807,99 onbetaald gebleven zijn.
2.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd, waarop hierna - voor zover relevant - nader ingegaan zal worden.
2.4.
De door [gedaagde] eerst bij conclusie van dupliek ingenomen stelling dat [eiseres] ten onrechte de titel accountant gebruikt, dient naar het oordeel van de kantonrechter als tardief aangemerkt te worden en in strijd met de eisen van een goede procesorde. [eiseres] heeft, gezien de stand van zaken in de procedure, daarop niet meer kunnen reageren. Het had op de weg gelegen van [gedaagde] dit bij conclusie van antwoord te stellen, zodat [eiseres] bij conclusie van repliek daarop had kunnen reageren. Aan dit onderdeel van het verweer moet de kantonrechter daarom voorbijgaan.
2.5.
De tussen partijen bestaande rechtsverhouding is te kwalificeren als een overeenkomst van opdracht in de zin van art. 7:400 BW, waarbij [eiseres] zich als opdrachtnemer jegens [gedaagde] verbonden heeft om werkzaamheden voor [gedaagde] als opdrachtgever te verrichten. Tussen partijen bestaat een verschil van opvatting over de omvang van de te verrichten werkzaamheden en het loon dat [eiseres] voor die werkzaamheden in rekening gebracht heeft.
2.6.
Voor de totstandkoming van een overeenkomst gelden in beginsel geen vormvereisten. De overeenkomst van opdracht behoeft dus niet schriftelijk vastgelegd te worden, zij het dat (het bestaan en de inhoud van) een mondelinge overeenkomst eerder tot bewijsproblemen zal kunnen leiden. Het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] heeft nagelaten de aard en omvang van de opdracht schriftelijk te bevestigen, zal hierom eveneens gepasseerd worden.
2.7.
[eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] haar opdracht gegeven heeft om zorg te dragen voor het verwerken van de administratie van [gedaagde], belastingaangiften (omzetbelasting, vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting) te doen en de jaarrekening en het jaarverslag op te maken, alles in de ruimste zin. Dit betekent volgens [eiseres] dat zij ook opdracht had om alle werkzaamheden te verrichten die voor de uitvoering van voorgaande opdracht noodzakelijk en dienstig waren. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat alle door haar verrichte en gedeclareerde werkzaamheden binnen de door [gedaagde] aan haar verstrekte opdracht vallen, behoudens de advieswerkzaamheden met betrekking tot de voorgenomen activiteiten van [gedaagde] in Duitsland, waarvoor [gedaagde] een specifieke opdracht gegeven heeft.
2.8.
De kantonrechter is van oordeel dat het verweer van [gedaagde] - in het licht bezien van de stellingen en overgelegde stukken van [eiseres] - onvoldoende feitelijk onderbouwd en uitgewerkt is en dat gelet hierop het algemene bewijsaanbod van [gedaagde] gepasseerd dient te worden. Ten aanzien van de stellingen van [gedaagde] dat [eiseres] bepaalde werkzaamheden niet conform opdracht verricht heeft dan wel werkzaamheden verricht heeft waarvoor geen opdracht gegeven is en voor bepaalde werkzaamheden te veel tijd gerekend heeft, oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] nagelaten heeft een en ander substantieel te onderbouwen en te verbijzonderen. Dit geldt temeer nu [eiseres] bij het exploot van dagvaarding (producties 2b en 3b) de gespecificeerde declaratieoverzichten overgelegd heeft, waaruit blijkt op welke momenten door [eiseres] werkzaamheden verricht zijn, welke aard deze werkzaamheden hadden, hoeveel tijd daaraan besteed is en welk honorarium daarvoor in rekening gebracht is. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen specifieker te stellen welke van de in de gespecificeerde declaratieoverzichten weergegeven werkzaamheden niet conform opdracht verricht zijn of voor welke daarin genoemde werkzaamheden geen opdracht gegeven is. De aldus onvoldoende gemotiveerd betwiste declaraties moeten dus voor juist en terecht gehouden worden.
2.9.
Voorts heeft [gedaagde] niet betwist dat zij [eiseres] daarnaast opdracht gegeven heeft haar te adviseren ter zake van de plannen om in Duitsland actief te worden op het vlak van uitlenen van personeel in de gezondheidszorg. De kosten van de in verband hiermee verrichte werkzaamheden mag [eiseres] dan ook bij [gedaagde] in rekening brengen.
2.10.
Ten aanzien van de door [eiseres] gedeclareerde werkzaamheden die betrekking hebben op de pensioenvoorziening van de directeur van [gedaagde], overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] niet betwist heeft dat [eiseres] voorgaande jaren deze werkzaamheden ook extern heeft laten verrichten en deze kosten doorberekend heeft aan [gedaagde]. Dit blijkt tevens uit de door [eiseres] als productie 10 en 11 bij conclusie van repliek in het geding gebrachte declaratie en uit de specificatie van 1 april 2011 (doorbelasten kosten actuaris). Het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] haar hierover vooraf had moeten informeren, zal dan ook gepasseerd worden. Verder is niet gebleken dat zulks tot extra kosten geleid heeft, nu [eiseres] tegenover een dergelijke suggestie van [gedaagde] beargumenteert dat het uitbesteden van deze werkzaamheden aan Lacroix juist goedkoper is dan wanneer zij de werkzaamheden zelf verricht zou hebben.
2.11.
Gelet op het vorenstaande kan, bij gebrek aan solide weerwerk van [gedaagde], niet worden geoordeeld dat [eiseres] werkzaamheden heeft verricht en gedeclareerd die niet onder de door [gedaagde] aan [eiseres] verstrekte opdracht vallen.
2.12.
Nu hiervoor geoordeeld is dat [eiseres] de door haar gedeclareerde werkzaamheden in opdracht van [gedaagde] verricht heeft, en er in rechte van uitgegaan kan worden dat de overeenkomst in de uitoefening van het beroep of bedrijf van [eiseres] is aangegaan, geldt ingevolge het bepaalde in art. 7:405 lid 1 BW dat [gedaagde] als opdrachtgever ter zake van die werkzaamheden loon en voor zover daarin niet begrepen een vergoeding van “onkosten” (art. 7:406 lid 1 BW) aan [eiseres] verschuldigd is.
2.13.
Bij gebreke van een afspraak over de (hoogte van de) beloning voor de door de opdrachtnemer te verrichten werkzaamheden - zoals hier aan de orde - geldt voorts ingevolge het bepaalde in art. 7:405 lid 2 BW dat de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd is.
2.14.
De kantonrechter acht ook het verweer van [gedaagde] dat ‘de facturen erg duur zijn’ (de kantonrechter verstaat: niet op de gebruikelijke wijze berekend of niet redelijk in de zin van art. 7:405 lid 2 BW), mede in het licht van de stellingen van [eiseres] en de door [eiseres] in het geding gebrachte gespecificeerde declaratieoverzichten, onvoldoende gemotiveerd. [gedaagde] heeft geen stukken in het geding gebracht die haar stelling ondersteunen dat [eiseres] te hoge tarieven hanteert. Voorts had het op de weg van [gedaagde] gelegen de tarieven van beroepsgenoten van [eiseres] in het geding te brengen ter onderbouwing van haar verweer, waaruit eventueel afgeleid had kunnen worden wat beroepsgenoten in het algemeen voor dergelijke werkzaamheden als beloning in rekening brengen. Nu [eiseres] dit nagelaten heeft, is niet komen vast te staan dat het door [eiseres] gehanteerde loon niet gebruikelijk of niet redelijk is. Voorts is in dit verband nog van belang dat partijen al jaren zaken met elkaar doen en [gedaagde] alle declaraties, behoudens de onderhavige, betaald heeft. Het verweer van [gedaagde] dat zij afhankelijk was van [eiseres] en om de lieve vrede te bewaren de declaraties na protest betaald heeft, kan - indien al juist - niet tot een ander oordeel leiden. Wat de reden voor het tijdelijk verbreken van de samenwerking is geweest, doet in dit geschil niet ter zake, zodat de daarover ingenomen stellingen van partijen hier onbesproken blijven.
2.15.
[gedaagde] beroept zich erop dat [eiseres] in het verleden declaraties gematigd heeft. Dat [eiseres] dit eigener beweging en bij wijze van coulance gedaan heeft, levert geen verplichting van [eiseres] op om het matigen van declaraties tot gewoonte te maken (laat staan dat dit afdwingbaar wordt). Dat [eiseres] buiten rechte in het kader van het mogelijk treffen van een minnelijke regeling aangeboden heeft haar declaratie met 15% te matigen, maakt niet dat zij nu geen aanspraak meer kan maken op het gehele bedrag. [eiseres] heeft immers daarvan geen afstand gedaan. Voorts had [eiseres] daaraan betaling van de factuur als voorwaarde gesteld, aan welke voorwaarde [gedaagde] niet voldaan heeft.
2.16.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, brengt met zich dat de gevorderde hoofdsom van € 5.369,09 zal worden toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat de tussen partijen gesloten overeenkomst gekwalificeerd dient te worden als een handelsovereenkomst in de zin van art. 6:119a BW, zodat de wegens betalingsverzuim van [gedaagde] verschuldigd geworden wettelijke handelsrente van € 231,42 eveneens toegewezen wordt.
2.17.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten is in overeenstemming met de tarieven in het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten en wordt daarom geacht redelijk te zijn. Het bedrag van € 643,45 is dus eveneens toewijsbaar.
2.18.
Nu [eiseres] geen aanspraak maakt op wettelijke verhoging - en art. 7:625 BW ook in het geheel niet ziet op deze opdrachtrelatie - zal het daarop betrekking hebbende verweer van [gedaagde] gepasseerd worden.
2.19.
Rekening houdend met het reeds door [gedaagde] betaalde bedrag van € 1.000,00, dat conform art. 6:44 BW primair in mindering strekt op de toewijsbare kostenvergoeding en vervallen rente, wordt een volledig als hoofdsom te kwalificeren bedrag van € 5.243,45 toegewezen.
2.20.
Hetgeen partijen verder nog aangevoerd hebben, leidt niet tot een ander oordeel.
2.21.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op: - dagvaardingsexploot € 87,71 - griffierecht € 448,00 - salaris gemachtigde € 500,00
Totaal € 1.035,71
2.22.
De wettelijke rente over de proceskosten en de vergoeding van nakosten komen op de hierna in het dictum weergegeven wijze voor toewijzing in aanmerking.
3. De beslissing
De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting de somma van
€ 5.243,45 te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 september 2013 tot de dag van algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 1.035,71, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf twee weken na betekening van het vonnis tot de dag van algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt [gedaagde], onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, tot vergoeding van de kosten die na dit vonnis nog ontstaan, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis plaatsgevonden heeft, met de explootkosten bij betekening van het vonnis,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ
Coll: