Rijkswet cassatierechtspraak in uitleveringszaken voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2020
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2020, 1 (uitgifte: 13-01-2020, kamerstukken: 35206)
- Inwerkingtreding
01-04-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-03-2020, Stb. 2020, 89 (uitgifte: 17-03-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
1.
De Hoge Raad der Nederlanden neemt in uitleveringszaken kennis van het beroep in cassatie tegen de einduitspraken van het Gemeenschappelijk Hof ingesteld door de procureur-generaal van een van de landen of door de opgeëiste persoon.
2.
Artikel 31, vijfde en zesde lid, van de Uitleveringswet alsmede de artikelen 431, 432, 434, eerste lid, 438, 439, 440, eerste lid, 442, 443, 444, 450, eerste lid, 451, 451a, 452, 453, 454, eerste, tweede en derde lid, 455, eerste lid en artikel 6:1:16 van het Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
Als raadsman van de opgeëiste persoon kunnen bij de Hoge Raad ook optreden advocaten, ingeschreven bij het Gemeenschappelijk Hof.