NJB 2014/1353
Overzichtsarrest grootschalige kinderpornografie, art. 240b Sr. Aanmerken van virtuele kinderporno als afbeeldingen in de zin van art. 240b lid 1 Sr: ontoereikende motivering nu niet meer is vastgesteld dan dat ‘voor een buitenstaander niet zonder meer duidelijk is dat deze beelden bewerkt zijn, laat staan dat ze “fake” zijn’, terwijl in dit verband voor strafbaarheid is vereist dat sprake is van hetzij een afbeelding van een bestaand kind, hetzij een realistische afbeelding van een niet-bestaand kind in de zin dat de afbeelding niet van echt is te onderscheiden (vgl. HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9719, NJ 2013/403). Wijze van tenlasteleggen bij grote hoeveelheden afbeeldingen in de zin van art. 240b lid 1 Sr: aan de term ‘afbeelding van een seksuele gedraging’ uit deze bepaling komt op zichzelf onvoldoende feitelijke betekenis toe, zodat zonder feitelijke omschrijving van die afbeelding in de tenlastelegging de dagvaarding niet voldoet aan art. 261 lid 1 Sv; dit geldt ook indien de tenlastelegging betrekking heeft op meer afbeeldingen. Overzicht van uitgangspunten omtrent tenlasteleggen en bestraffen ter zake art. 240b Sr: de Hoge Raad formuleert diverse uitgangspunten wat betreft de wijze van tenlasteleggen bij grote hoeveelheden afbeeldingen en de wijzen waarop bij de straftoemeting rekening kan worden gehouden met het grootschalige karakter van het delict
HR 24-06-2014, ECLI:NL:HR:2014:1497
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24 juni 2014
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, N. Jörg, E.S.G.N.A.I. van de Griend
- Zaaknummer
12/00748
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:1497, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑06‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:586, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑03‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑12‑2013
- Wetingang
Essentie
Overzichtsarrest grootschalige kinderpornografie, art. 240b Sr. Aanmerken van virtuele kinderporno als afbeeldingen in de zin van art. 240b lid 1 Sr: ontoereikende motivering nu niet meer is vastgesteld dan dat ‘voor een buitenstaander niet zonder meer duidelijk is dat deze beelden bewerkt zijn, laat staan dat ze “fake” zijn’, terwijl in dit verband voor strafbaarheid is vereist dat sprake is van hetzij een afbeelding van een bestaand kind, hetzij een realistische afbeelding van een niet-bestaand kind in de zin dat de afbeelding niet van echt is te onderscheiden (vgl. HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9719, NJ 2013/403). Wijze ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.