Deze zaak hangt samen met de onder nr. 08/03472 tegen [medeverdachte] aanhangige zaak, in welke zaak ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 30-03-2010, nr. 08/04127
ECLI:NL:HR:2010:BL6733, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-03-2010
- Zaaknummer
08/04127
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BL6733
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL6733, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑03‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL6733
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2008:BD6160, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2010:BL6733, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 02‑03‑2010
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2008:BD6160
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL6733
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Strafoplegging. HR: art. 81 RO.
30 maart 2010
Strafkamer
nr. 08/04127
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 3 juli 2008, nummer 24/002159-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Overijssel, locatie Zwolle" te Zwolle.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis.
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van negen jaren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze acht jaren en zeven maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 30 maart 2010.
Conclusie 02‑03‑2010
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 3 juli 2008 de verdachte ter zake van het ‘medeplegen van poging tot moord’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.152,28 en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.1.
3.1.
Het middel komt naar de kern genomen op tegen de door het hof aan de verdachte opgelegde straf, althans tegen 's hofs motivering daarvan.
3.2.
Het hof heeft de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van negen jaren als volgt gemotiveerd (vanaf pagina 4 van het bestreden arrest):
‘Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tezamen met [medeverdachte] gepoogd haar echtgenoot, [slachtoffer], van het leven te beroven. Verdachte en [medeverdachte], met wie zij een buitenechtelijke relatie had, hebben hiertoe maandenlang uitvoerig verschillende scenario's besproken. Uiteindelijk kwamen ze tot het besluit [slachtoffer] te versuffen met medicijnen en hem vervolgens de keel door te snijden. Nadat zij samen een geschikt mes hadden gekocht heeft [medeverdachte] aan verdachte oxazepam gegeven. Verdachte heeft haar echtgenoot de oxazepam toegediend en heeft vervolgens op koelbloedige wijze in de keel/hals van haar slapende echtgenoot gesneden. Een en ander vond 's nachts plaats in de echtelijke woning van [slachtoffer] en verdachte, terwijl hun twee kinderen lagen te slapen. De oudste van de twee kinderen heeft zijn vader gevonden nadat deze bloedend en om hulp roepend onderaan de trap stond.
Door deze koelbloedige poging tot moord is de rechtsorde ernstig geschokt. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer en hun kinderen groot leed berokkend, hetgeen het slachtoffer treffend tot uitdrukking heeft gebracht in zijn schriftelijke slachtofferverklaringen. Het slachtoffer moet verder leven met het gegeven dat zijn (ex-) echtgenote heeft geprobeerd hem te doden, om haar relatie met haar medeverdachte te kunnen voortzetten. De kinderen van het slachtoffer moeten verder leven met het gegeven dat hun moeder om die reden hun vader heeft geprobeerd te vermoorden.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte — blijkens een haar betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 29 april 2008 — niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.
Ten slotte heeft het hof bij de strafoplegging rekening gehouden met de vaststelling — zoals hierboven nader geëxpliciteerd — dat het bewezen verklaarde feit verdachte slechts in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
Hetgeen hiervoor is overwogen kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur dient te worden opgelegd. Daarbij overweegt het hof dat ter terechtzitting van het hof door de verschillende deskundigen naar voren is gebracht dat verdachte weliswaar behandeling nodig heeft voor de bij haar vastgestelde stoornis(sen), maar dat haar behandelperspectief niet nadelig wordt beïnvloed door het tijdsverloop dat zal optreden bij het opleggen van een lange gevangenisstraf. De door de rechtbank in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf doet naar het oordeel van het hof recht aan het bewezenverklaarde feit. Voor oplegging van een hogere gevangenisstraf — zoals door de advocaat-generaal gevorderd — ziet het hof geen aanleiding.’
3.3.1.
Allereerst wordt in de toelichting betoogd dat de hierboven weergegeven strafmotivering niet begrijpelijk zou zijn omdat, naar ik begrijp, het hof bij de strafoplegging mede in aanmerking heeft genomen de omstandigheid dat ‘ter terechtzitting van het hof door de verschillende deskundigen naar voren is gebracht dat verdachte weliswaar behandeling nodig heeft voor de bij haar vastgestelde stoornis(sen), maar dat haar behandelperspectief niet nadelig wordt beïnvloed door het tijdsverloop dat zal optreden bij het opleggen van een lange gevangenisstraf’, terwijl die omstandigheid volgens de steller van het middel niet uit de stukken kan blijken.
3.3.2.
Voorop moet worden gesteld dat het hier, gelet op de bewoordingen van het gewraakte onderdeel van 's hofs strafmotivering, gaat om hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de ‘verschillende deskundigen’ naar voren is gebracht. De vraag wat er door de deskundigen ter zitting van het hof naar voren is gebracht dient in cassatie te worden beantwoord aan de hand van hetgeen het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep daaromtrent inhoudt.
3.3.3.
Op de op 19 juni 2008 gehouden terechtzitting in hoger beroep zijn verscheidene (getuige-)deskundigen gehoord. Het van die zitting opgemaakte proces-verbaal houdt, voor zover hier relevant, als verklaring van de getuige-deskundige Koenders in (pagina 4 van genoemd proces-verbaal):
‘Bovenstaand advies geldt ook als er een langere gevangenisstraf wordt opgelegd. Hoewel iedere zaak op zichzelf staat, is mijn standpunt dat in deze zaak het behandelperspectief net zo groot is bij een lange als bij een korte gevangenisstraf.’
Voorts houdt voornoemd proces-verbaal als verklaring van de deskundige Scharft in (pagina 5 van genoemd proces-verbaal):
‘Een lange gevangenisstraf zal niet veel invloed hebben op de persoonlijkheidsstoornis van verdachte.’
3.3.4.
Gelet op de hierboven weergegeven ter terechtzitting in hoger beroep gedane uitlatingen van de getuige-deskundige Koenders en de deskundige Scharft, acht ik 's hofs strafmotivering, meer in het bijzonder voor zover daarbij door het hof in aanmerking is genomen dat door verschillende deskundigen ter terechtzitting van het hof naar voren is gebracht dat verdachte weliswaar behandeling nodig heeft voor de bij haar vastgestelde stoornis(sen), maar dat haar behandelperspectief niet nadelig wordt beïnvloed door het tijdsverloop dat zal optreden bij het opleggen van een lange gevangenisstraf, niet onbegrijpelijk. De tegen dit onderdeel van 's hofs strafmotivering gerichte klachten dienen dan ook te falen.
3.4.1.
Voorts komt de steller van het middel in de toelichting op het middel nog op tegen het door het hof ‘overnemen’ van de conclusies van de rapporteurs. Als ik dit onderdeel van de klacht goed begrijp, dan betoogt de steller van het middel dat, gelet op de door de verschillende deskundigen opgemaakte rapportages, 's hofs conclusie zou moeten zijn ‘dat de rapporteurs allen een gedeeltelijke gevangenisstraf voor ogen heeft gestaan als de voor dit geval meest geëigende strafmodaliteit’. Nu het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd, is 's hofs overweging voor zover inhoudende dat het de conclusies van de rapporteurs over neemt en die tot de zijne maakt onbegrijpelijk, aldus de steller van het middel.
3.4.2.
Het middel verwijst in dit verband naar pagina 3 van het bestreden arrest. Voor zover hier relevant overweegt het hof daar:
‘Strafbaarheid
Omtrent verdachte is door drs. H. Schärft, psycholoog NIP, d.d. 20 juli 2007 een psychologisch rapport uitgebracht. Voorts is er door C.J.F. Kemperman, zenuwarts, d.d. 20 juli 2007 een psychiatrisch rapport uitgebracht.
In de rapporten wordt geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de haar ten laste gelegde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond dat deze feiten haar slechts in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt vorenstaande conclusies over en maakt die tot de zijne.
Het hof acht verdachte strafbaar, nu ten opzichte van haar ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.’
3.4.3.
Dit onderdeel van de klacht miskent dat voor zover het hof in zijn arrest heeft overwogen dat het de conclusies van desbetreffende rapporten heeft overgenomen en tot de zijne heeft gemaakt, het hof zulks heeft gedaan met betrekking tot de in die rapporten door de deskundigen getrokken conclusies omtrent de mate van toerekenbaarheid van de verdachte. In hun rapporten hebben Schräft en Kemperman geconcludeerd dat er bij de verdachte ten tijde van de haar ten laste gelegde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond dat deze haar slechts in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend. Deze conclusies heeft het hof overgenomen. Over het overnemen van andere conclusies van de deskundigen (zo daarvan mag worden gesproken) heeft het hof zich niet uitgelaten, zodat de door het middel opgeworpen ‘tegenstrijdigheid’ in werkelijkheid niet bestaat.
3.5.1.
Ten slotte wordt door de steller van het middel nog betoogd dat het hof verzuimd heeft te responderen op een door de verdediging in hoger beroep gevoerd strafmaatverweer. Daarbij wordt een beroep gedaan op het tweede lid van artikel 359 Sv.
3.5.2.
Blijkens de aan het hof overgelegde pleitnotitie van de raadsman is er ten aanzien van de aan de verdachte op te leggen straf het volgende door de verdediging aangevoerd (pleitnota d.d. 18 juni 2008, pagina 5):
‘Wat dient er te gebeuren?
Bij bewezenverklaring geldt dat, zelfs indien u volledig rekening houdt met alle achterliggende factoren en de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van cliënte, er dan nog steeds een ‘lelijk feit’ ligt, dat naar verwachting zal leiden tot een fikse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Nu beide rapporteurs in hun conclusie op een behandeling aansturen, betekent dit voor de strafoplegging dat een vrijheidsstraf voor de duur van maximaal 4 jaar passend kan worden geacht, waarbij een deel van de straf kan worden gekoppeld aan het opleggen van de bijzondere voorwaarde: het zich houden aan de voorwaarden van de Reclassering, ook als die bestaan uit het ondergaan van een behandeling bij de FPK in Assen. De inwerkingtreding van de Wet Voorwaardelijke Invrijheidsstelling per 1 juli 2008 zal betekenen dat, indien u, Hof, mij volgt in mijn voorstel tot afdoening, het opleggen van een voorwaardelijk deel betekent dat er geen VI wordt toegekend over het onvoorwaardelijke deel zodat een straf van vier jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, voor wat betreft het onvoorwaardelijke deel correspondeert met een straf van vijfjaar onvoorwaardelijk.
U weet dat een hogere strafoplegging van negatieve invloed zal zijn op het behandelingsperspectief. Nog los van het gegeven dat het wettelijk kader het niet mogelijk maakt om een voorwaardelijk deel te koppelen aan een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf, kan er geen gunstig resultaat worden verwacht bij behandeling indien er hieraan voorafgaand een zeer lange gevangenisstraf dient te worden ondergaan.’
3.5.3.
Nog afgezien van het antwoord op de vraag of het hierboven weergegeven gedeelte van de pleitnota van de raadsman in hoger beroep wel als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin der wet heeft te gelden2., vormt 's hofs strafoverweging daarop een voldoende responsie. Het hof heeft hierin immers toereikend gemotiveerd uiteengezet dat en waarom het van oordeel is dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een lange duur dient te worden opgelegd. In die motivering ligt tevens besloten waarom het hof niet heeft willen volstaan met de door de verdediging voorgestelde lichtere strafmaat.
3.6.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
4.
Ambtshalve merk ik nog het volgende op. Namens verdachte is op 9 juli 2008 beroep in cassatie ingesteld. Thans staat al vast dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, wat moet leiden tot strafvermindering. Verder heb ik geen gronden aangetroffen die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad aangewezen acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑03‑2010
Ik merk in dat verband op dat hetgeen in de pleitnota met betrekking tot de straf door de verdediging naar voren wordt gebracht m.i., anders dan de steller van het middel betoogt, niet van een ondubbelzinnige conclusie is voorzien.