Rb. Haarlem, 29-04-2010, nr. 15/840064-09
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM3106, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
29-04-2010
- Zaaknummer
15/840064-09
- LJN
BM3106
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM3106, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 29‑04‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ2983, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 29‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid openbaar ministerie; Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten (2002A003); artikel 10 EVRM; artikel 94 Grondwet; strafbaarheid van de verdachte, journalistiek doel; maatschappelijke misstanden publiekelijk aan de orde stellen; gerechtvaardigde inbreuk op artikel 10 EVRM, eerste lid; medeplegen. De meervoudige strafkamer te Schiphol veroordeelt verdachte voor medeplegen van valsheid in geschrifte tot een geldboete. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie overweegt de rechtbank dat de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten onder meer inhoudt dat een journalist verdacht is van een strafvaar feit dat mogelijk verband houdt met de journalistieke bereoepsuitoefening in beginsel als gewone verdachte dient te worden aangemerkt indien de journalist op eigen initiatief strafbare feiten pleegt of een actieve rol speelt bij door anderen gepleegde delicten. Van een dergelijke rol is blijkens de stukken sprake. Openbaar minsterie ontvankelijk. De raadsman heeft betoogt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu artikel 94 Gw gelet op artikel 10 EVRM buiten toepassing verklaart dient te worden. Dit verweer treft geen doel. De ratio van de strafbaarstelling van de bewezen verklaarde feiten en overtredingen houdt op zichzelf geen beperking van artikel 10 EVRM in, niet kan worden gezegd dat de strafbepalingen als zodanig niet met het bepaalde in dat artikel verenigbaar zijn. Inbreuk op artikel 10, eerste lid, EVRM maar deze inbreuk is geoorloofd in het licht van het bepaalde in het tweede lid. Het recht op vrije meningsuiting kan aan bepaalde beperkingen worden onderworpen, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van anderen. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte door het aanwenden van dergelijke zwaren middelen, namelijk het plegen van een misdrijf en het gebruik maken van een medewerker voor wie de consequenties van het handelen van verdachte, zo moet verdachte zich hebben gerealiseerd, zeer groot konden zijn en zijn geweest, niet proportioneel ten opzichte van het door hem beoogde journalistieke doel. Het belang van de samenleving bij strafbaarheid en veroordeling dient, gelet op alle omstandigheden in dit geval, zwaarder te wegen dan het recht op vrijheid van meningsuiting van verdachte. Nu de schending van deze belangen heeft plaatsgevonden op een wijze die als niet proportioneel moet worden aangemerkt, dient het belang bij strafbaarheid en veroordeling van verdachte voor deze feiten, mede in het licht van de generaal preventieve werking van het strafrecht, te prevaleren. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bij het plegen van de feiten gebruik heeft gemaakt van een medewerker van één van de op het betreffende bedrijventerrein gevestigde ondernemingen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met het plegen van de strafbare feiten, hoewel hem daarbij een journalistiek doel voor ogen stond, de grens van het toelaatbare - herhaaldelijk - heeft overschreden.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/840064-09
Uitspraakdatum: 29 april 2010
Tegenspraak ex artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 april 2010 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 december 2008 tot en met 04 januari 2009 te Zwolle en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, een KLM-personeelspas - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk voornoemde pas gekopieerd en voorzien van (onder meer) andere persoongegevens en een foto van [medeverdachte], terwijl het origineel op naam was gesteld van [de man] en/of was voorzien van een foto van die [de man], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging, daar hij in deze zaak handelt in strijd met zijn eigen beleidsregels, zoals vastgelegd in de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten (2002A003). In deze aanwijzing wordt gesteld dat aan journalisten in hun beroepsuitoefening een bijzondere status wordt toebedeeld, namelijk dat er grensgevallen aan de orde kunnen zijn met betrekking tot de strafbaarheid van een journalist, omdat hij via het plegen van een delict de aandacht wil vestigen op een bepaald onderwerp. De beslissing tot vervolging is in een dergelijk geval afhankelijk van de verhouding tussen enerzijds het gepleegde delict en anderzijds de mogelijke maatschappelijke waarde van het onderwerp dat de journalist aansnijdt. Volgens de raadsman is in deze zaak een dergelijke situatie van toepassing, omdat verdachte in dit geval is overgegaan tot het plegen van een strafbaar feit om misstanden aan de orde te kunnen stellen.
De rechtbank verwerpt het verweer. In de door de raadsman aangehaalde Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten is weliswaar neergelegd dat algemeen wordt erkend dat onbelemmerde journalistieke nieuwsgaring een essentiële voorwaarde vormt voor het verwezenlijken van de vrijheid van meningsuiting, maar ook dat onder omstandigheden de inzet van een dwangmiddel tegen een journalist, waaronder begrepen diens vervolging, gepast is. In dat kader bepaalt de aanwijzing dat - indien een journalist verdachte is van een strafbaar feit dat mogelijk verband houdt met de journalistieke beroepsuitoefening - de journalist die op eigen initiatief strafbare feiten pleegt of een actieve rol speelt bij door anderen gepleegde delicten, in beginsel als gewone verdachte van een strafbaar feit zal worden behandeld. Nu van een dergelijke rol blijkens de verschillende stukken van het dossier sprake is, kan niet worden gezegd dat het openbaar ministerie in strijd met de aanwijzing handelt. Mede gezien de ernst van het feit heeft het openbaar ministerie derhalve terecht tot de vervolging van verdachte kunnen beslissen. Dat, zoals namens verdachte is betoogd, in een eerder, op punten vergelijkbaar geval is besloten niet tot vervolging over te gaan, doet daar niet aan af. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in zijn vervolging.
De rechtbank stelt vast dat het openbaar ministerie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 1.000,-- euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
4. Bewijs
4.1.
Redengevende feiten en omstandigheden (1)
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Verdachte is in dienst van de onderneming van medeverdachte [medeverdachte], welke onderneming het programma “Undercover in Nederland” produceert. Naar aanleiding van een uitzending van “Undercover in Nederland” op 28 december 2008 wordt op 29 december 2008 namens de KLM aangifte gedaan van valsheid in geschrift. In genoemd programma, dat wordt gepresenteerd door medeverdachte [medeverdachte], is te zien dat deze door middel van een computer en een soort printer een kopie maakt van een legitimatiekaart van de KLM. Zowel de voorkant als de achterkant van de nagemaakte KLM kaart vertonen een sterke gelijkenis met een echte KLM legitimatiekaart. Dergelijke kaarten zijn bedoeld als legitimatiebewijs van KLM medewerkers en zijn tevens een geldig toegangsbewijs voor het bedrijventerrein op Schiphol-Oost. Op de beelden is tevens te zien dat medeverdachte [medeverdachte] op de plaats waar normaal de foto van de medewerker van de KLM staat, zijn eigen foto plakt door middel van een programma op de computer (2).
Op 7 februari 2009 wordt bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een zwarte laptoptas met papieren afgegeven, die was gevonden in Amsterdam (3). In deze laptoptas wordt onder meer een KLM-pas op naam van [de man] en met pasnummer [nummer] aangetroffen, waarop een foto met de afbeelding van medeverdachte [medeverdachte] staat (4). Deze in beslag genomen pas is onderzocht door Afdeling bureau forensische opsporing te Schiphol. De pas is vergeleken met de KLM legitimatiekaart van (onder meer) [de man]. Geconcludeerd wordt dat het zeer waarschijnlijk is dat de legitimatiekaart op naam van [de man] is gekopieerd om de legitimatiekaart op naam van [de man] te kunnen maken (5).
Deze [de man] wordt vervolgens gehoord en verklaart dat hij eind zomer, begin herfst 2008 een bericht heeft achtergelaten op de internetsite van het programma “Undercover in Nederland” betreffende de beveiliging op Schiphol-Oost. [de man] wilde op deze wijze de in zijn ogen slechte beveiliging op het terrein van Schiphol-Oost aan de orde stellen. [de man] is vervolgens benaderd door verdachte. Na een paar gesprekken over de beveiliging, liet verdachte in november 2008 aan [de man] weten dat hij graag het terrein van Schiphol-Oost op wilde komen en wilde hij weten of [de man] bij het regeringstoestel kon komen. Verdachte had een plattegrond, wees daarop aan waar het toestel stond en vertelde dat [de man] daar gewoon mocht komen. In december 2008 vroeg verdachte [de man] naar zijn KLM pas. Hij vertelde hem dat ze van plan waren om zijn KLM pas na te maken en met deze kopie wilden proberen het terrein van Schiphol-Oost op te komen. Het zou bij een simpele kopie blijven. [de man] heeft vervolgens zijn pas aan verdachte overhandigd, die de volgende dag de pas weer bij hem thuis heeft terugbezorgd. Omdat [de man] daardoor gedurende één dag geen KLM pas in zijn bezit had om voor zijn werk op het Schipholterrein te komen, heeft hij op zijn werk een dagpas geregeld (6). Dat was op 12 december 2008 (7).
4.2.
Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij in de periode van 12 december 2008 tot en met 4 januari 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen een KLM-personeelspas - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft/hebben zijn mededader(s) valselijk voornoemde pas gekopieerd en voorzien van onder meer andere persoongegevens en een foto van [medeverdachte], terwijl het origineel op naam was gesteld van [de man] en was voorzien van een foto van die [de man], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1. meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4.3.
Bewijsoverweging
Uit de redengevende feiten en omstandigheden blijkt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader(s). Verdachte heeft immers met zijn handelingen een wezenlijke bijdrage aan het bewezen verklaarde feit geleverd. De rechtbank acht het medeplegen derhalve ook bewezen.
5. Strafbaarheid van het feit
De raadsman heeft als verweer gevoerd dat de strafbaarverklaring van het bewezen verklaarde in strijd komt met het in artikel 10, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting en dat om die reden de Nederlandse strafbepalingen op grond van artikel 94 van de Grondwet (Grw) buiten toepassing moeten worden gelaten. Hierdoor is volgens de raadsman het feit niet strafbaar en dient verdachte te worden ontslagen van rechtsvervolging.
Dit verweer kan treft geen doel. Op grond van het bepaalde in artikel 94 Grw vinden wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met het in artikel 10 EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van nieuwsgaring daaronder begrepen. Nu echter de ratio van de strafbaarstelling van het bewezen verklaarde misdrijf op zichzelf geen beperking inhoudt van dit in artikel 10, lid 1 EVRM neergelegde recht, kan niet worden gezegd dat deze strafbepaling als zodanig niet met het bepaalde in dat artikel verenigbaar is. Voor buiten toepassing verklaring van deze strafbepaling is dan ook geen plaats.
Het bewezen verklaarde is dan ook strafbaar en levert op:
Medeplegen van valsheid in geschrift.
6. Strafbaarheid van verdachte
Indien en voor zover het namens verdachte gevoerde pleidooi (tevens) inhoudt dat het in artikel 10, lid 1 EVRM bepaalde meebrengt dat verdachte, nu hij het bewezenverklaarde feit heeft begaan teneinde als journalist misstanden ter zake van de veiligheid van de nationale luchthaven Schiphol aan de kaak te kunnen stellen en derhalve bij het plegen van dit feit uitsluitend een journalistiek doel voor ogen had, niet strafbaar is, geldt het volgende.
Voorop moet worden gesteld dat ook een journalist gehouden is niet de wet te overtreden. In voorkomend geval kan echter, zoals ook blijkt uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, het journalistieke belang prevaleren boven de naleving van de wet en kan strafbaarheid voor het niet naleven van de wet een schending van het in artikel 10, lid 1 EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting inhouden. In een dergelijk geval dient echter de begane strafbare gedraging niet alleen relevant te zijn voor de aan de kaak te stellen misstand, maar ook voor de geloofwaardigheid van de daarover door de journalist te leveren informatie.
Verdachte heeft, zoals uit de processen-verbaal van weergave van de uitzendingen van “Undercover in Nederland” en de overige stukken van het dossier blijkt, samen met (een) ander(en) een valse KLM-personeelspas opgemaakt, teneinde aan te willen en kunnen tonen dat de beveiliging van de bedrijventerreinen van Schiphol-Oost (en daarmee van de luchthaven) onvoldoende zou zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte bij het plegen van het bewezenverklaarde feit geen ander oogmerk had dan om langs journalistieke weg een maatschappelijke misstand publiekelijk aan de orde te stellen, alsmede dat het plegen van dit feit voldoende samenhangt met het onderbouwen en verifiëren van deze misstand. Nu het bewezen verklaarde feit is begaan teneinde de journalistieke boodschap van verdachte uit te kunnen dragen, is het – bezien in het licht van het onder het recht van de vrijheid van meningsuiting begrepen recht op vrije nieuwsgaring – in beginsel gerechtvaardigd. Dit brengt mee dat de strafbaarheid - en daarmee de veroordeling - van verdachte moet worden aangemerkt als een inbreuk op zijn in artikel 10 EVRM neergelegde recht op vrijheid van meningsuiting.
Deze inbreuk is echter, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, geoorloofd in het licht van het bepaalde in het tweede lid van artikel 10 EVRM. Op grond van deze bepaling kan het recht op vrije meningsuiting aan bepaalde beperkingen worden onderworpen, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van (onder meer) het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van de rechten van anderen.
De rechtbank acht in dit verband de volgende omstandigheden van belang.
Het door verdachte in het kader van zijn journalistieke doel begane strafbare feit betreft een misdrijf en moet derhalve als een ernstig strafbaar feit worden aangemerkt. Blijkens de stukken van het dossier, heeft verdachte dit feit gepleegd met behulp van een medewerker van KLM, die op één van de bedrijventerreinen is te werk gesteld. Weliswaar heeft deze persoon in eerste instantie uit zichzelf contact gezocht met (het productiebedrijf van) medeverdachte [medeverdachte] en verdachte, maar het is verdachte geweest die deze persoon heeft gevraagd zijn personeelspas af te staan teneinde deze na te kunnen maken en ook was het verdachte, dan wel zijn medeverdachte [medeverdachte], die deze persoon heeft verzocht [medeverdachte] gelegen in de achterbak van een door deze persoon bestuurde auto, op het desbetreffende beschermde terrein naar binnen te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte door het aanwenden van dergelijke zware middelen, namelijk het plegen van een misdrijf en het gebruik maken van een medewerker voor wie de consequenties van het handelen van verdachte, zo moet ook verdachte zich hebben gerealiseerd, zeer groot konden zijn en ook zijn geweest (deze persoon is immers inmiddels ontslagen door zijn werkgever en is eveneens in het strafrechtelijke onderzoek betrokken), niet proportioneel ten opzichte van het door hem beoogde, voormelde journalistieke doel. Daarbij is van belang dat verdachte gebreken aan heeft willen tonen in de beveiliging van een (particuliere) bedrijventerrein waar weliswaar vliegtuigen (waaronder het regeringsvliegtuig) staan, maar waarvoor, nu dit terrein niet onder de werking van het Aanvullend Luchthaven Reglement en het Aanvullend Luchthaven Reglement Schiphol valt, geen bijzondere beveiligingsmaatregelen gelden. Verdachte had derhalve met minder ingrijpende middelen moeten en ook kunnen volstaan, onder meer door de actieve betrokkenheid van voormelde medewerker achterwege te laten.
Voormelde omstandigheden indachtig, moet worden geoordeeld dat de beperking van de vrijheid van meningsuiting door de strafbaarheid en daarmee veroordeling van verdachte, welke beperking overigens bij wet is voorzien en strekt tot voorkoming van strafbare feiten en de bescherming van rechten van anderen, in een democratische samenleving noodzakelijk is. Het belang van de samenleving bij strafbaarheid en veroordeling dient, gelet op alle omstandigheden in dit geval, zwaarder te wegen dat het recht op vrijheid van meningsuiting van verdachte. Voor het op een goede wijze kunnen functioneren van de samenleving is van groot algemeen belang dat men kan afgaan op de juistheid van documenten die bestemd zijn om tot het bewijs van enig feit te dienen. Nu de schending van dit belang heeft plaatsgevonden op een wijze die als niet proportioneel moet worden aangemerkt, dient het belang bij strafbaarheid en veroordeling van verdachte voor dit feit, mede in het licht van de generaal-preventieve werking van het strafrecht, te prevaleren. Verdachte is in zoverre dus strafbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift.
De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij bij het plegen van dit feit gebruik heeft gemaakt van een medewerker van één van de op het betreffende bedrijventerrein gevestigde ondernemingen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het plegen van dit strafbare feit, hoewel hem daarbij een journalistiek doel voor ogen stond, de grens van het toelaatbare heeft overschreden. Het had immers, mede gelet op het maatschappelijke belang bij de door verdachte met het plegen van het strafbare feit uit te dragen boodschap, op de weg van verdachte gelegen minder vergaande middelen aan te wenden. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij daarvan bij de afweging van het maatschappelijk belang en zijn eigen belangen bij het begaan van het strafbare feit enerzijds en het belang bij naleving van de wet anderzijds, onvoldoende rekenschap heeft gegeven.
Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de uit het dossier blijkende persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding om af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie gevorderd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van na te noemen hoogte moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van strafrecht, artikelen 23, 24, 24c, 47, 225.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1. meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van ÉÉN DUIZEND EURO (€ 1.000,--) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Monster, voorzitter,
mr. I.H. Lips en mr. T.A.M. Tijhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 april 2010.
Voetnoten:
- 1.
De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Het proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 2009, dossierpagina 18 tot en met 32, en het
- 2.
proces-verbaal van aangifte door [aangever], namens KLM, dossier pagina 060 tot en met 062.
- 3.
Het proces-verbaal bevindingen, dossier pagina 065 tot en met 067.
- 4.
Het proces-verbaal bevindingen, dossier pagina 068.
- 5.
Het proces-verbaal bevindingen dossier pagina 095 tot en met 101.
- 6.
Het proces-verbaal verhoor [de man], dossier pagina 110 tot en met 113.
- 7.
Het proces-verbaal bevindingen, dossier pagina 133 tot en met 135.