Ontleend aan rov. 2.1-2.13 van het bestreden arrest: Hof Amsterdam 9 augustus 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3245.
HR, 17-11-2017, nr. 16/05628
ECLI:NL:HR:2017:2899
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-11-2017
- Zaaknummer
16/05628
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2899, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑11‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2016:3245, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1097, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1097, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑10‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2899, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Appartementsrecht. Commerciële verhuur toegestaan? Uitleg splitsingsakte, splitsingsreglement en huishoudelijk reglement. Nietigheid boetebesluiten o.g.v. art. 5:129 BW in verbinding met art. 2:14 BW.
Partij(en)
17 november 2017
Eerste Kamer
16/05628
RM/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1] ,gevestigd te [plaats] ,
2. [eiser 2] ,wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen,
t e g e n
de vereninging VERENIGING VAN EIGENAREN VAN HET FLATGEBOUW " [A] " AAN DE [adres] ,gevestigd te [plaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de VvE.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 2862629 CV EXPL 14-6629 van de kantonrechter te Amsterdam van 6 juni 2014 en 14 november 2014;
b. het arrest in de zaak 200.164.787/01 van het gerechtshof Amsterdam van 9 augustus 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de VvE is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 19 oktober 2017 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de VvE begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 17 november 2017.
Conclusie 06‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Appartementsrecht. Commerciële verhuur toegestaan? Uitleg splitsingsakte, splitsingsreglement en huishoudelijk reglement. Nietigheid boetebesluiten o.g.v. art. 5:129 BW in verbinding met art. 2:14 BW.
16/05628
mr. G.R.B. van Peursem
6 oktober 2017 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
1
[eiseres 1] ,
2. [eiser 2] ,
eisers tot cassatie,
(hierna: gezamenlijk [eiser c.s.] en afzonderlijk [eiseres 1] en [eiser 2] ),
advocaat: mr. A.H. Vermeulen,
tegen
Vereniging van Eigenaren van het Flatgebouw “ [A] ” aan [adres] ,
verweerster tot cassatie,
(hierna: de VvE),
niet verschenen.
In deze zaak gaat het om de uitleg van een in een splitsingsakte, splitsingsreglement en huishoudelijk reglement opgenomen restrictieve regeling over de ingebruikgeving (in onze zaak uitmondend in: commerciële verhuur aan toeristen) van appartementen aan derden. Materieel is onder meer aan de orde de regel uit HR 10 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1666, NJ 1996/594 (VvE Ameland State/Mink c.s.) en van dezelfde datum ECLI:NL:HR:1995:ZC1667, NJ 1996/595, m.nt. W.M Kleijn (Novamij/VvE Duinroos-Duindistel), beide keren rov. 3.3. Ik acht de cassatiepoging tevergeefs.
1. Feiten1. en procesverloop
1.1
[eiser 2] is bestuurder en aandeelhouder van [eiseres 1] .
1.2
[A] is een in [plaats] gelegen kleinschalig appartementencomplex aan [adres] (hierna: de appartementen). De VvE is daarvan de vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 5:112 lid 1 sub e BW.
1.3
[eiseres 1] is sinds 2009 eigenaar van het appartement met nummer [1] en was tot september 2013 tevens eigenaar van nummer [2] .
1.4
[eiser 2] is sinds 2007 eigenaar van het appartement met nummer [3] .
1.5
Het op het appartementencomplex van toepassing zijnde splitsingsreglement (het modelreglement 1964) houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“(…)
Artikel 3
(…)
2. Tenzij de akte van splitsing anders bepaalt, is iedere eigenaar van een appartement verplicht de toestemming van de administrateur te vragen alvorens zijn gebruikseenheid zelf in gebruik te nemen, dan wel een ander als gebruiker van de gebruikseenheid toe te laten. Deze toestemming kan de administrateur slechts verlenen met goedkeuring van de voorzitter van de vergadering.
3. Ten einde de toestemming van de administrateur te verkrijgen zal de eigenaar zich schriftelijk wenden tot de administrateur onder verstrekking van alle verlangde gegevens, welke dienstig zijn ter beoordeling van de gegadigde en casu quo de persoon of de personen met wie hij tezamen de gebruikseenheid wenst te bewonen of te gebruiken.
4. Weigering van de gegadigde zal slechts plaats mogen vinden indien naar redelijkheid en billijkheid van de overige bewoners en gebruikers niet mag worden verlangd, dat zij de gegadigde in hun midden opnemen en wanneer niet voldaan is aan het bepaalde in artikel 4.
(…)
6. Indien de voorzitter van de vergadering zijn goedkeuring tot het verlenen van de toestemming, bedoeld in de leden 2 en 5 weigert, dan wel een gegadigde zich niet wenst neer te leggen bij een afwijzing van zijn verzoek, zal binnen veertien dagen nadat het verzoek door de voorzitter is geweigerd, een vergadering bijeen worden geroepen, die over het verzoek een definitieve beslissing zal nemen. (...).
Artikel 4
1. Indien iemand het gebruik onder een andere titel dan die van eigenaar wenst te verkrijgen, zal hij bij een in duplo opgemaakt, gedagtekend en ondertekend stuk moeten verklaren, dat de bepalingen van dit Reglement, de eventueel in de akte van splitsing opgenomen daarvan afwijkende bepalingen en de bepalingen van het eventuele Huishoudelijk Reglement hem bekend zijn.
2. Hij zal zich in deze verklaring moeten verplichten de bepalingen van het Reglement, de eventueel in de akte van splitsing opgenomen daarvan afwijkende bepalingen en de bepalingen van het eventuele Huishoudelijk Reglement, voor zover deze op het gebruik betrekking hebben of op de gebruiker verplichtingen leggen, te zullen naleven (…).
(…)
4. Van het bepaalde in dit artikel kan niet bij besluit van de vergadering worden afgeweken.
Artikel 39
1. Bij overtreding van een der bepalingen van de Wet, van dit Reglement, de eventueel in de akte van splitsing opgenomen daarvan afwijkende bepalingen of de bepalingen van het eventuele Huishoudelijk Reglement, hetzij door een eigenaar, hetzij door een gebruiker, zal de administrateur de betrokkene een schriftelijke waarschuwing doen toekomen per aangetekende brief en hem wijzen op de overtreding.
2. Indien de betrokkene geen gevolg geeft aan de waarschuwing kan de vergadering hem een boete opleggen van ten hoogste vijfhonderd gulden voor elke overtreding, onverminderd gehoudenheid van de overtreder tot schadevergoeding, zo daartoe termen aanwezig zijn, en onverminderd de andere maatregelen, welke de vergadering kan nemen krachtens de Wet of het Reglement.
(...).”
1.6
De op het appartementencomplex van toepassing zijnde akte van splitsing houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“a. (…)
De toestemming, bedoeld in artikel 3, lid 2 [van het splitsingsreglement – A-G], is bovendien niet vereist voor seizoenverhuring van een flatwoning, mits deze verhuring geschiedt voor een termijn niet korter dan één maand. (…)
b. De bestemming van de gebruikseenheden, bedoeld in artikel 8, lid 1, is:
voor de appartementen met indexnummers: 1 tot en met 49, woning voor één gezin (...).
(...)
p. In afwijking van het bepaalde in artikel 39, lid 2, bedraagt de aldaar vermelde boete maximaal éénduizend gulden (f 1.000,--).
(...).”
1.7
Op de vergadering van eigenaars van 31 maart 2012 is een ingebruikgevingsregeling vastgesteld die tijdens de vergadering van eigenaars van 6 april 2013 onder de naam ‘Verhuur en ter beschikkingsstellingsregeling van appartementen in [A] ’ is opgenomen in artikel 10 van het huishoudelijk reglement.
1.8
De ingebruikgevingsregeling houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“(…)
c. Melding middels het ingebruikgevingsformulier. Hierin verklaren de eigenaar en de gebruiker bekend te zijn met de reglementen van de Vereniging van Eigenaren [A] en zich aan de reglementen waaronder de huisregels te zullen houden.
d. Tijdstip melding . Eén week voor de aanvang van de verhuur of het ingebruikgeven van een appartement dient het ingebruikgevingsformulier door de bestuurder te zijn ontvangen. Melding kan per post, fax of mail. Melding voor het gebruik door ouders, kinderen, kleinkinderen, broers en zusters behoeft niet te worden gedaan.
(…)
f. Bestuurder controleert het ingebruikgevingsformulier en geeft een akkoord aan de eigenaar of zijn gemachtigde als aan de voorwaarden als genoemd in deze regeling is
voldaan.
(…)
i. Toestemming . Een appartement kan maximaal 10 keer per kalenderjaar in gebruik gegeven worden. Dit geldt niet voor ouders, kinderen, kleinkinderen, broers en zusters van de eigenaar. (…).”
1.9
[eiser c.s.] hebben hun appartementen de afgelopen jaren veelvuldig, op commerciële wijze, kort, dat wil zeggen voor minder dan een maand, aan derden verhuurd. Niet altijd is een week voorafgaand aan de ingebruikgeving het ingebruikgevingsformulier ingediend bij de bestuurder.
1.10
De VvE heeft [eiser c.s.] op grond van art. 39 lid 1 van het splitsingsreglement meermaals schriftelijk gewaarschuwd, wegens handelen in strijd met de woonbestemming van de appartementen en schending van de administratieve regelingen voor ingebruikgeving zoals opgenomen in de splitsingsakte, het splitsingsreglement en het huishoudelijk reglement.
1.11
Op 28 september 2013 heeft een vergadering van eigenaars plaatsgevonden, waarbij onder andere een voorstel tot oplegging van boetes aan [eiser c.s.] was geagendeerd. De toelichting bij agendapunt vier van deze vergadering houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“(…)
Verslaglegging en evaluatie van het in gebruik geven van appartementen.
Om de regelgeving, zoals volgend uit de splitsingsakte en het splitsingreglement en zoals aan genomen in de Ledenvergadering van 6 april 2013, op een goede manier te kunnen uitvoeren dienen de volgende punten zoals o.a. ook opgenomen in het Huishoudelijk Reglement te worden nageleefd:
a. Volgens het splitsingsreglement – pagina 3 onder b – zijn de appartementen bestemd om te worden gebruikt als woning voor één gezin. Tenzij sprake is van seizoensverhuur voor meer dan één maand (…), dient volgens het (model-) reglement van splitsing – artikel 3 lid 2 en 3 – en nader uitgewerkt in het huishoudelijk reglement iedere eigenaar toestemming te vragen tot het in gebruik nemen van een appartement door hem of haar zelf dan wel tot het in gebruik geven aan een ander. Hierbij zal de eigenaar zich schriftelijk tot de bestuurder/administrateur dienen te wenden en alle verlangde gegevens dienen te verstrekken (…). Er is door de Ledenvergadering op 31 maart 2012 een termijn in het huishoudelijk reglement vastgesteld voor het in gebruik geven van een appartement van één week voor aanvang van het in gebruik nemen.
b. Besloten is door de Ledenvergadering op 31 maart 2012 dat maximaal 10 keer per jaar een appartement in gebruik mag worden gegeven.
Ad a.
Er zijn twee leden – [ [eiser c.s.] ] – die hun appartementen gebruiken om deze op commerciële basis te exploiteren en deze als vakantieappartement te verhuren (…). Dit betreft een overtreding van genoemde bepalingen van het (model-)reglement van splitsing en de splitsingsakte. Verder worden er inmiddels wel meldingen van de voorgenomen ingebruikgeving gedaan, maar vaak niet minimaal één week vóór de aanvang van het gebruik, zoals door de Ledenvergadering besloten. Dit is dusdanig laat, dat beoordeling door de administrateur van degene(n) die samen met de eigenaar het appartement wenst te gebruiken feitelijk niet mogelijk is.(…)
Ad b.
Er zijn twee leden – [ [eiser c.s.] ] – die na te zijn herinnerd doorgaan met verhuur boven het aantal van 10 keer per jaar.
Uit de correspondentie van hem blijkt, dat [ [eiser c.s.] ] de mening zijn toegedaan, dat melding als door de Vereniging verzocht en conform onze reglementen niet nodig is en zij niet bereid zijn zich aan de verhuur van 10 keer per jaar te houden. Hieruit en uit het feit dat [ [eiseres 1] ] een rechtspersoon is die zich blijkens haar doelstelling bezighoudt met beheeractiviteiten/financiële holdings, blijkt ook dat sprake is van commerciële/bedrijfsmatige exploitatie van de betreffende appartementen als vakantiewoning, hetgeen in strijd is met het in de splitsingsakte en het splitsingsreglement verankerde karakter van de desbetreffende appartementen in [A] , als woning voor één gezin.
Voorstel opleggen boete door de Ledenvergadering
Na het zenden van een waarschuwing hebben [ [eiser c.s.] ] zich niet gehouden aan de regeling tot tijdig melden en het aantal van 10 keer per jaar en zijn zij doorgegaan met de commerciële/ bedrijfsmatige exploitatie van hun appartementen door deze als vakantiewoning te verhuren.
Als bijlage sluit ik een overzicht van de verhuur door [ [eiser c.s.] ] bij.
Met het oog hierop wordt aan de Ledenvergadering voorgesteld om een boete conform artikel 39 lid 2 van het (model-)reglement van splitsing en afwijkend opgenomen onder punt p van de akte van splitsing van fl. 1.000 of in euro’s € 453,78 per overtreding op te leggen aan de [ [eiser c.s.] ].
Berekening van de boete:
[eiseres 1] nummer [1] - verhuur na waarschuwing:
Melding te laat = 8 * € 453,78 = € 3.630,24.
Meer dan 10 * verhuurd = 8 * € 453,78 = € 3.630,24.
[eiseres 1] nummer [2] - verhuur na waarschuwing:
Melding te laat = 4 * € 453,78 = € 1.815,12.
Meer dan 10 * verhuurd = 4 * € 453,78 = € 1.815,12.
[eiser 2] nummer [3] – verhuur na waarschuwing:
Melding te laat = 7 * € 453 78 = € 3.176,46.
Meer dan 10 * verhuurd = 7 * € 453,78 = € 3.176,46.
(...).”
1.12
De vergadering van eigenaars heeft hierop besloten, conform de bij agendapunt 4 van de vergadering opgenomen toelichting, [eiser c.s.] boetes op te leggen ter hoogte van in totaal € 17.243,64: aan [eiseres 1] een bedrag van € 10.890,72 en aan [eiser 2] een bedrag van € 6.352,92.
1.13
Bij aangetekende brief d.d. 4 oktober 2013 heeft de VvE [eiser c.s.] in kennis gesteld van het besluit van de VvE tot oplegging van de boetes en hem verzocht het totaalbedrag zo spoedig mogelijk te voldoen. Hieraan hebben [eiser c.s.] geen gevolg gegeven.
1.14
De VvE heeft in deze procedure betaling door [eiseres 1] gevorderd van een bedrag van € 10.890,72 en door [eiser 2] van € 6.352,92, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De VvE heeft daartoe aangevoerd dat [eiser c.s.] de boetes verschuldigd zijn wegens overtredingen van de regelingen met betrekking tot de verhuur en het ingebruikgeven van de appartementen. [eiser c.s.] hebben gemotiveerd verweer gevoerd en gesteld dat het huishoudelijk reglement in strijd is met de wet en de splitsingsakte en daarmee van rechtswege nietig is.
1.15
De Amsterdamse kantonrechter heeft de vordering deels toegewezen. Volgens de kantonrechter ontbreekt een geldige grondslag voor de boetes met betrekking tot de verhuur voor meer dan tien keer per jaar, aangezien in het splitsingsreglement niet uitdrukkelijk de mogelijkheid wordt geopend een dergelijke regeling op te nemen in het huishoudelijk reglement (HR 10 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1666, NJ 1996/594 (VvE Ameland State/Mink c.s.2.). Wel bestaat er volgens de kantonrechter een grondslag voor de boetes met betrekking tot de schending van de meldingsplicht, nu de administratieve regels uit het huishoudelijk reglement voor wat betreft het melden van een ingebruikgeving hun grondslag vinden in zowel het splitsingsreglement als de splitsingsakte. In totaal is daarom volgens de kantonrechter een boete van € 5.445,36 voor [eiseres 1] en een boete van € 3.173,46 voor [eiser 2] toewijsbaar, vermeerderd met wettelijke rente. Ik citeer de kernoverwegingen (ook omdat die een rol spelen in het cassatiemiddel):
“5. Partijen zijn in de kern verdeeld over de vraag of er voldoende grondslag bestaat voor het opleggen van de boetes ter zake strijd met de woonbestemming, de maximale verhuur en de meldingsplicht.
6. Ten aanzien van de woonbestemming zoals omschreven in artikel b van de Splitsingsakte is niet gebleken dat [eiser c.s.] in strijd hiermee heeft gehandeld. ‘Woning voor één gezin’ duidt op gebruik van het appartement door één gezin in plaats van meerdere huishoudens. De duur van de bewoning speelt hierbij geen enkele rol; ook bewoning voor een zeer korte periode is mogelijk. Zolang er is voldaan aan de eis van de aanwezigheid van één huishouden is er geen sprake van strijd met de woonbestemming. [eiser c.s.] heeft de appartementen altijd verhuurd aan één huishouden, zodat van schending van deze bepaling in de Splitsingsakte geen sprake is.
(...)
8. Blijkens artikel 5:112 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW)3.kan een splitsingsreglement een regeling inhouden omtrent het gebruik, het beheer en het onderhoud van privégedeelten. Slechts met betrekking tot het gebruik van de privégedeelten kunnen regels van orde ook in het huishoudelijk reglement worden gegeven, mits het splitsingsreglement daartoe uitdrukkelijk de mogelijkheid opent (vgl. Hoge Raad 10 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1666).
9. Een maximering van het aantal keer dat een appartement per jaar in gebruik kan worden [gegeven, A-G] zoals opgenomen in artikel 10 van het Huishoudelijk Reglement, is een regeling met betrekking tot het gebruik van een privégedeelte. In het onderhavige Splitsingsreglement wordt niet uitdrukkelijk de mogelijkheid geopend een dergelijke regeling op te nemen in het Huishoudelijk Reglement. Het Splitsingsreglement opent in artikel 8 lid 6 slechts de mogelijkheid tot vaststelling van voorschriften die zien op het gebruik van gemeenschappelijke gedeelten. Daar de maximering bovendien een vergaande beperking van de gebruiksmogelijkheden oplevert ten opzichte van de voordien bestaande situatie, kan dat niet in het Huishoudelijk Reglement worden vastgelegd. Een geldige grondslag voor de boetes met betrekking tot de verhuur voor meer dan tien keer per jaar ontbreekt dan ook.
10. De administratieve regels uit het Huishoudelijk Reglement voor wat betreft het melden van een ingebruikgeving vinden hun grondslag in zowel het Splitsingsreglement als de Splitsingsakte. Het Huishoudelijk Reglement vormt slechts een praktische uitwerking van de in de Akte en het Reglement beschreven meldingsplicht. De boetes die zien op het niet of niet tijdig melden van een ingebruikgeving zijn derhalve gebaseerd op een geldige bepaling uit het Huishoudelijk Reglement.
11. De kantonrechter ziet met het oog op bovenstaande overwegingen slechts voldoende grondslag voor de boetes met betrekking tot de schending van de meldingsplicht en acht dan ook enkel deze toewijsbaar.”
1.16
Zowel de VvE als [eiser c.s.] zijn in hoger beroep gekomen; het hof heeft het vonnis bekrachtigd, zij het op andere gronden dan de kantonrechter aandroeg:
“3.2. Met de grief 1 van de VvE betoogt deze dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat geen strijd bestaat met de woonbestemming zolang is voldaan aan de eis van de aanwezigheid van één huishouden. Grief 2 van de VvE klaagt over het oordeel dat een geldige grondslag voor de boetes met betrekking tot de verhuur voor meer dan tien keer per jaar ontbreekt. Grief 1 van [eiser c.s.] betoogt daarentegen dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de boetes die zien op het niet of niet tijdig melden van een ingebruikgeving zijn gebaseerd op een geldige bepaling uit het huishoudelijk reglement. Het hof zal deze grieven gezamenlijk beoordelen.
3.3.
Blijkens de splitsingsakte dienen de appartementen te worden gebruikt als ‘woning voor één gezin’. Een woning is een ruimte waar men woont, zijn verblijfplaats heeft, zich heeft gevestigd. Naar het normale spraakgebruik gaat van de bestemming ‘woning voor één gezin’ in beginsel een zekere bestendigheid uit die veronderstelt dat het desbetreffende gezin aldaar zijn vaste woonplaats heeft of ten minste structureel of regelmatig verblijft. Het begrip ‘woning’ is echter in zoverre niet vastomlijnd, dat afhankelijk van de context hieronder ook een minder bestendig verblijf kan worden begrepen. In dit geval bepaalt de splitsingsakte dat de appartementen zonder toestemming van de VvE kunnen worden gebruikt voor seizoensverhuur voor een termijn niet korter dan één maand. Uit de splitsingsakte valt derhalve als partijbedoeling van degene die tot splitsing is overgegaan af te leiden dat het verblijf van ten minste een maand in het direct aan zee gelegen appartementsgebouw niet in strijd is met de bestemming ‘woning voor één gezin’.
3.4.
Uit de splitsingsakte of het splitsingsreglement valt niet af te leiden dat degene die tot splitsing is overgegaan heeft beoogd dat ook structurele verhuur voor een periode korter dan een maand wordt begrepen onder de bestemming ‘woning voor één gezin.’ De betrekkelijk zwaar opgetuigde toelatingsregeling in artikel 3 en 4 van het splitsingsreglement vormt veeleer een aanwijzing van het tegendeel. Zo is iedere eigenaar verplicht de toestemming van de administrateur te vragen alvorens een ander als gebruiker van het appartement toe te laten (artikel 3 lid 2 splitsingsreglement). Deze toestemming vereist de goedkeuring van de voorzitter van de vergadering. De appartementseigenaar dient daartoe schriftelijk alle verlangde gegevens te verschaffen die dienstig zijn ter beoordeling van de gegadigde en diens medebewoner(s) (artikel 3 lid 3 splitsingsreglement). De gegadigde dient op grond van artikel 4 splitsingsreglement te verklaren de bepalingen in de splitsingsakte, het splitsingsreglement en het huishoudelijk reglement te zullen naleven en van deze verplichting kan niet door een besluit van de vergadering worden afgeweken. Ingevolge artikel 3 lid 4 splitsingsreglement mag de toestemming (slechts) worden geweigerd indien naar redelijkheid en billijkheid van de overige bewoners en gebruikers niet mag worden verlangd dat zij de gegadigde ‘in hun midden opnemen’ en wanneer niet is voldaan aan artikel 4 splitsingsreglement; ingeval van een weigering is de definitieve beslissing daarover aan de bijeen te roepen vergadering van eigenaars. Een dergelijke toelatingsregeling verhoudt zich lastig tot kortdurende verhuur op structurele basis. Ook uit de veronderstelling dat huurders door de bestaande bewoners en gebruikers ‘in hun midden’ worden opgenomen valt niet de partijbedoeling af te leiden dat appartementen structureel worden verhuurd voor een periode van minder dan een maand. Bovendien vindt kortdurende verhuur voor vakantiedoeleinden niet in de regel uitsluitend aan één gezin plaats. Volgens de VvE is dat - anders dan [eiser c.s.] stelt - ook hier niet altijd het geval geweest.
3.5.
De ingebruikgevingsregeling in artikel 10 van het huishoudelijk reglement vormt een praktische uitwerking van de toelatingsregeling in artikel 3, leden 2, 3 en 4 en artikel 4 lid 1 van het splitsingsreglement. Zo worden de wijze en het tijdstip van indiening en de beoordeling van het toelatingsverzoek uitgewerkt in artikel 10 onder c, d en f. Het gaat daarbij niet om regels betreffende het gebruik van privé-gedeelten, maar louter om procedurevoorschriften die erop zijn gericht de administrateur in staat te stellen de gegadigde en diens medegebruikers te beoordelen. Het hof acht een termijn van een week hiervoor alleszins redelijk. Dat in het splitsingsreglement geen termijnen zijn opgenomen, betekent niet dat deze niet rechtsgeldig in een huishoudelijk reglement kunnen worden gesteld. Artikel 10 onder i bepaalt dat een appartement maximaal tien keer per jaar in gebruik gegeven kan worden aan anderen dan naaste familieleden van de appartementseigenaren. Deze bepaling moet aldus worden begrepen dat een verhuur aan derden van meer dan tien keer per jaar in elk geval in strijd is met de bestemming ‘woning voor één gezin’, met als gevolg dat van de overige bewoners en gebruikers naar redelijkheid en billijkheid niet mag worden verlangd dat zij de huurder of gebruiker in hun midden opnemen. Artikel 10 onder i kan daarom evenmin worden begrepen als door het huishoudelijk reglement zelf gegeven regel met betrekking tot het gebruik van privé-gedeelten; het gaat hier om een concretisering van het bepaalde in artikel 3 lid 4 van het splitsingsreglement.
3.6.
Het vorenstaande brengt mee dat een appartementseigenaar die zijn appartement zonder voorafgaande toestemming in gebruik geeft (omdat die toestemming niet (tijdig) is gevraagd en/of omdat die toestemming is geweigerd) terwijl niet kan worden gesproken van seizoensverhuur voor tenminste één maand als bedoeld in de splitsingsakte, zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 3 lid 2 van het splitsingsreglement overtreedt. De vergadering van eigenaars is dan ingevolge artikel 39 van het splitsingsreglement bevoegd een boete op te leggen. De vergadering van eigenaars is evenwel niet bevoegd om ten aanzien van één verhuur zowel een boete op te leggen wegens te late melding als een boete op te leggen omdat het appartement meer dan tien keer per jaar is verhuurd. [eiser c.s.] heeft dan ook terecht betoogd dat slechts sprake kan zijn van één overtreding, namelijk het in gebruik geven zonder toestemming die op de juiste wijze is aangevraagd en verleend.
3.7.
Grief 1 van [eiser c.s.] faalt daarom. De grieven 1 en 2 van de VvE worden op zichzelf terecht voorgedragen. Deze grieven kunnen echter niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van de vorderingen van de VvE. [eiser c.s.] zou namelijk in dat geval telkens tweemaal worden veroordeeld ten aanzien van dezelfde overtreding. Nu de boetebesluiten in zoverre een grondslag in de splitsingsakte en het splitsingsreglement missen en derhalve nietig zijn (art. 5:129 BW in verbinding met art. 2:14 BW), missen de grieven 1 en 2 van de VvE belang.
(…)
3.15.
Slotsom is dat de grieven in het principale en incidentele hoger beroep falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, nu het dictum daarvan juist is, zij het dat het dictum op andere gronden berust (zie hierboven onder 3.6-3.7). De VvE zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal hoger beroep. [eiser c.s.] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep.”
1.17
[eiser c.s.] hebben tijdig cassatieberoep ingesteld. De VvE is niet verschenen en [eiser c.s.] hebben ervan afgezien om hun standpunt schriftelijk toe te lichten.
2. Bespreking van het cassatieberoep
2.1
Aan de orde is de uitleg van de splitsingsstukken. Daarbij komt het aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degene die tot splitsing is overgegaan, die naar objectieve maatstaven moet worden afgeleid uit de omschrijving in die akte4..
2.2
Voorop staat dat het hof daarbij anders te werk gaat dan de kantonrechter. In rov. 6 beredeneert de kantonrechter dat geen strijd bestaat met de bestemming “woning voor één gezin” in deze; dat kan ook bij verhuur voor zeer korte tijd. Het gaat erom dat geen sprake mag zijn van aanwezigheid van meer dan één huishouden volgens de kantonrechter.
In rov. 8-10 oordeelt de kantonrechter dat beperking van verhuur tot maximaal tien keer per jaar in het huishoudelijk reglement geen geldige grondslag vindt in het splitsingsreglement, maar de administratieve regels over melding wel. Zodoende zijn de boetes voor de niet tijdige melding wel deugdelijk, die voor overtreding van de maximering tot tien keer per jaar niet.
2.3
Het hof komt met een hele andere uitleg (maar komt daarmee “onder de streep” tot eenzelfde uitkomst in het dictum).
In rov. 3.4 beziet het hof de toelatingsregeling in de artt. 3(2), (3) en (4) en 4(1) van het splitsingsreglement en destilleert daar als bedoeling van de opsteller uit dat niet is beoogd toe te staan kortdurende verhuur van minder dan één maand op structurele basis.
In rov. 3.5 beschouwt het hof art. 10 van het huishoudelijk reglement als een uitwerking van die toelatingsregeling uit het splitsingsreglement. Dat zijn deels procedureregels (niet zijnde regels betreffende het gebruik van privé-gedeelten) en art. 10 onder i over de maximering tot tien keer per jaar moet volgens het hof aldus worden begrepen dat verhuur voor meer dan tien keer per jaar in ieder geval strijd oplevert met de bestemming “woning voor één gezin”. Dan kan volgens het hof naar redelijkheid en billijkheid niet van de overige bewoners worden verlangd dat zij een dergelijke huurder “in hun midden opnemen”.
Dat leidt in rov. 3.6 tot het oordeel dat het zonder voorafgaande toestemming in gebruik geven, waarbij het niet gaat om seizoensverhuur voor minstens één maand, in strijd is met art. 3(2) van het splitsingsreglement en volgens art. 39 van dat reglement kan de vergadering van eigenaars op die grond vervolgens boetes opleggen. Er is geen bevoegdheid volgens het hof om voor één verhuur zowel een boete op leggen voor te late melding, als voor verhuur van meer dan tien keer per jaar.
2.4
Uit deze analyse volgt dat het resultaat van de toewijzing bij kantonrechter en hof uiteindelijk materieel op hetzelfde neerkomt, maar dat de weg daar naar toe helemaal anders is.
2.5
Het cassatiemiddel bevat drie onderdelen.
Volgens onderdeel 1 kon het hof – waar het zowel de principale als de incidentele grieven heeft verworpen – niet ambtshalve de gronden van het dictum wijzigen zoals het heeft gedaan in rov. 3.4-3.7, waarmee buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden. Volgens het onderdeel hebben [eiser c.s.] belang bij deze klacht, omdat ingeval het bestreden arrest gezag van gewijsde zou krijgen, de rov. 6 en 9 van het vonnis van de kantonrechter zouden worden ontkracht.
2.6
Er nog even van afziend of dit wel voldoet aan de eisen voor een klacht in cassatie – er wordt niet toegelicht waarom het hof buiten de rechtsstrijd van partijen zou zijn getreden – kan dit volgens mij niet slagen. Uit de gedingstukken en de door het hof gegeven samenvatting van de grieven in rov. 3.25.(in cassatie niet bestreden) volgt duidelijk dat partijen twistten over de toelatingsregeling en dus over de uitleg van het splitsingsreglement, de splitsingsakte en het huishoudelijk reglement op dat punt en het hof heeft daar vervolgens, net als de kantonrechter in eerste aanleg deed, in rov. 3.3-3.7 een bepaalde uitleg aan gegeven6.. Zoals we zagen, verschilt die uitleg belangrijk van die van de kantonrechter. Er is geen sprake van dat uit de uitleg van het hof zou volgen dat de oordelen van de kantonrechter in rov. 6 (over strijd met bestemming) en 9 (geen geldige grondslag voor boetes voor verhuur meer dan tien keer per jaar) overeind zouden blijven staan. In tegendeel; op deze twee punten oordeelt het hof inhoudelijk juist geheel anders, zoals ik schetste in 2.3. Als gezegd is het resultaat qua toewijzing in beide instanties hetzelfde, maar de route om daar te komen ingrijpend anders.
Voor zover de klacht inhoudt dat het hof wanneer het vaststelt dat de grieven falen (rov. 3.15), niet (zelfstandig) de gronden van het dictum kan wijzigen, berust de klacht ook dan op een verkeerde lezing van het arrest. Het hof heeft namelijk in rov. 3.7 geoordeeld dat de grieven 1 (grondslag boetes verhuur meer dan tien keer per jaar ontbreekt) en 2 (geen strijd met woonbestemming als niet meer dan één huishouden aanwezig is) van de VvE op zichzelf terecht zijn voorgedragen, maar dat dit niet tot vernietiging kan leiden, omdat dat zou resulteren in het opleggen van twee boetes voor dezelfde verhuurovertreding en dat is niet wat in de splitsingsstukken als uitgelegd door het hof besloten kan liggen, zo volgt uit rov. 3.6. Het “falen” uit rov. 3.15 moet dus worden opgevat als: het uiteindelijk niet tot vernietiging kunnen leiden, omdat dit geen ander dictum oplevert.
Op deze wijze van arresten wijzen is niets aan te merken; van het treden buiten de rechtsstrijd is geen sprake.
2.7
Onderdeel 2 bouwt in subonderdeel 2.1 hierop voort met de klacht dat rov. 3.4 onjuist is, nu het hof door verwerping van de principale grieven gebonden was aan hetgeen de kantonrechter in rov. 6 van zijn vonnis heeft overwogen.
2.8
Dit gaat van eenzelfde misvatting uit als geschetst bij onderdeel 1. Het hof oordeelt juist heel anders over strijd met de bestemming en het meer dan tien keer per jaar verhuren dan de kantonrechter deed, zodat er geen sprake van is dat uit het hofoordeel moet volgen dat hetgeen de kantonrechter in rov. 6 oordeelde overeind is blijven staan. (Uiteindelijke) verwerping van de principale grieven (bij gebrek aan belang op de grond dat geen dubbele boete per enkele overtreding kan zijn verbeurd) is daarmee niet in strijd.
2.9
Subonderdeel 2.2 vervolgt met de motiveringsklacht tegen het oordeel in rov. 3.4 dat uit de splitsingsakte of het splitsingsreglement niet valt af te leiden dat degene die tot splitsing is overgegaan heeft beoogd dat ook structurele verhuur voor een periode korter dan een maand wordt begrepen onder de bestemming “woning voor één gezin”. Zonder nadere (maar ontbrekende) toelichting valt niet in te zien op grond van welke passage in het splitsingsreglement het de appartementseigenaar verboden zou zijn om zijn appartement voor een kortere periode dan een maand aan “één gezin” te verhuren.
2.10
Dat is een te beperkte lezing, los van hetgeen het hof in rov. 3.3 naar voren brengt: uit de splitsingsakte destilleert het hof als partijbedoeling van degene die tot splitsing is overgegaan dat verblijf van minimaal een maand niet in strijd komt met de bestemming “woning voor één gezin”. In rov. 3.4 vervolgt het hof dan met zijn oordeel dat uit de splitsingsstukken niet valt af te leiden de partijbedoeling dat structurele verhuur voor periodes korter dan een maand onder die bestemming vallen, omdat volgens het hof uit de “betrekkelijk zwaar opgetuigde toelatingsregeling” uit de artt. 3 en 4 van het splitsingsreglement veeleer een aanwijzing van het tegendeel is af te leiden. Van een ontbrekende motivering is dus geen sprake; het hof verwijst naar de artt. 3 en 4 van het splitsingsreglement, hetgeen het hof in het vervolg van rov. 3.4 uitvoerig uitwerkt.
2.11
Onderdeel 3 richt rechts- en motiveringsklachten tegen rov. 3.5. Onder 3.1 wordt aangevoerd dat het hof gebonden was aan het oordeel van de kantonrechter in rov. 9, omdat het hof de principale grieven heeft verworpen.
2.12
Deze klacht, die van een gelijke portee is als onderdelen 1 en 2.1, faalt op overeenkomstige gronden als daar aangegeven. Anders dan het onderdeel tot uitgangspunt neemt, heeft het hof grieven 1 en 2 van de VvE niet verworpen, maar geoordeeld dat die niet tot vernietiging kunnen leiden. Dat dit oordeel zou betekenen dat het hof was gebonden aan het oordeel van de kantonrechter uit rov. 9, is onjuist. De wijze waarop het hof tot hetzelfde dictum komt verschilt inhoudelijk wezenlijk van het oordeel van de kantonrechter.
2.13
Subonderdeel 3.2 klaagt dat het oordeel in rov. 3.5 rechtens onjuist dan wel zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk is, omdat het hof niet (kenbaar) de maatstaf van art. 5:112 lid 4 BW7.heeft toegepast (waarbij het onderdeel verwijst naar HR 10 augustus 1995, NJ 1996/595, m.nt. W.M. Kleijn en HR 10 augustus 1995, NJ 1996/594), en in tegenstelling tot de kantonrechter, heeft aangenomen dat (ook) de maximering van het aantal keren dat een appartement per jaar in gebruik kan worden gegeven, zoals opgenomen in art. 10 van het huishoudelijk reglement, een geldige ordemaatregel is, niettegenstaande het – vaststaande – feit dat de maximering die is vervat in art. 10 van het huishoudelijk reglement niet berust op een daartoe uitdrukkelijk strekkende bepaling in het splitsingsreglement.
2.14
Deze klacht moet falen, omdat het hof (feitelijk) heeft geoordeeld dat het tien keer per jaar plafond uit het huishoudelijk reglement (art. 10 onder i) als een concretisering van de toelatingsregeling uit het splitsingsreglement (meer in het bijzonder van art. 3 lid 48.van dat reglement) moet worden gezien en niet als een (zelfstandige) regeling omtrent gebruik van privé-gedeelten (die inderdaad, indien neergelegd in een huishoudelijk reglement, een basis moet hebben in het splitsingsreglement). Het hof oordeelt dat wanneer één appartement al tien keer in een kalenderjaar aan derden is verhuurd van de overige bewoners naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet meer kan worden verlangd dat zij in dat kalenderjaar nog een nieuwe gegadigde voor dat appartement in hun midden opnemen en dat de administrateur daarom zijn toestemming voor een volgende ingebruikgeving van dat appartement aan een derde kan weigeren9.. Dat is een andere uitleg dan de kantonrechter gaf, maar die is voorbehouden aan het hof als feitenrechter en andermaal bepaald voldoende begrijpelijk gemotiveerd. Kernoverweging 3.3 uit de in het subonderdeel genoemde arresten citeerde ik hiervoor al in voetnoot 2.
2.15
Subonderdeel 3.3 vervolgt nog met de klacht dat deze kwalificatie in rov. 3.5 zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is in het licht van het andersluidende oordeel van de kantonrechter in rov. 9, waartegen geen grief is gericht.
2.16
Deze klacht faalt al nu in principale grief II hierover wel wordt geklaagd, vgl. MvG 50 en 51 (afgewezen boetes wel verschuldigd wegens handelen in strijd met de woonbestemming). Het subonderdeel mist dus feitelijke grondslag.
3. Conclusie
Ik concludeer tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑10‑2017
Vgl. rov. 3.3: “Het middel stelt de vraag aan de orde in hoeverre bij huishoudelijk reglement beperkingen kunnen worden gesteld aan de aan een appartementseigenaar toekomende bevoegdheden met betrekking tot het gedeelte dat bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Dienaangaande moet worden vooropgesteld dat blijkens art. 5:112 lid 4 BW het splitsingsreglement een regeling kan inhouden omtrent het gebruik, het beheer en het onderhoud van die gedeelten. Daarbij heeft te gelden dat met het oog op de voor het rechtsverkeer met betrekking tot registergoederen vereiste publiciteit een zodanige regeling in beginsel uit de openbare registers kenbaar behoort te zijn en dus in het splitsingsreglement zelf moet worden opgenomen. Slechts met betrekking tot het gebruik, waaronder te verstaan de wijze van feitelijk gebruik door de appartementseigenaar of degene aan wie deze zijn privé-gedeelte in gebruik heeft gegeven, van de privé-gedeelten kunnen regels van orde ook in het huishoudelijk reglement worden gegeven, mits het splitsingsreglement daartoe uitdrukkelijk de mogelijkheid opent.” Zie ook het arrest van dezelfde datum ECLI:NL:HR:1995:ZC1667, NJ 1996/595 m.nt. W.M. Kleijn (Novamij/VvE Duinroos-Duindistel) met een gelijkluidend eerste gedeelte van rov. 3.3 (waaraan in die tweede zaak nog is toegevoegd: “Een regeling als de onderhavige die, zoals de Rechtbank heeft vastgesteld, het karakter heeft van een toelatingsregeling, en ertoe kan leiden dat aan de appartementseigenaar het gebruik geheel wordt ontnomen, kan mitsdien, zoals trouwens ook voortvloeit uit de tweede zin van art 112, vierde lid, slechts in het splitsingsreglement zelf worden opgenomen.”)
Dit lid luidt als volgt: “Het reglement kan inhouden een regeling omtrent het gebruik, het beheer en het onderhoud van de gedeelten die bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Een zodanige regeling kan inhouden dat de vergadering van eigenaars bevoegd is een appartementseigenaar of degene die zijn rechten uitoefent, om nader in het reglement aangegeven gewichtige redenen het gebruik van deze gedeelten te ontzeggen.”
HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:337, NJ 2014/119, m. red. aant. ([...] c.s./Stg. Mitros), rov. 3.4. Vgl. voor deze maatstaf ook al HR 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1078, NJ 2013/522.
Het hof parafraseert grief 1 van [eiser c.s.] zo: gericht tegen oordeel ktr. dat boetes voor niet tijdige melding van de verhuur op een geldige bepaling uit het huishoudelijk reglement zijn gebaseerd. Grief 1 van de VvE valt het oordeel aan dat een geldige grondslag voor de boetes ontbreekt voor het meer dan tien keer per jaar verhuren en grief 2 van de VvE valt over het oordeel dat geen strijd met de woonbestemming bestaat als er niet meer dan één huishouden aanwezig is.
Ik ga ervan uit dat de klacht niet inhoudt dat het hof buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden door in rov. 3.6 te oordelen dat de vergadering van eigenaars niet bevoegd is om ten aanzien van één verhuur zowel een boete op te leggen wegens te late melding als ook omdat het appartement meer dan tien keer per jaar is verhuurd. [eiser c.s.] hebben daarbij immers geen belang, nu dit oordeel in hun voordeel is.
Daarin is bepaald dat toelatingsweigering door de administrateur alleen mogelijk is indien naar redelijkheid en billijkheid van de overige bewoners niet kan worden gevergd dat zij de gegadigde “in hun midden” opnemen.
Vgl. MvG zijdens de VvE onder 31.