Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-07-2015, nr. 200.141.634
ECLI:NL:GHARL:2015:5289
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-07-2015
- Zaaknummer
200.141.634
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:5289, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑07‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:405, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Gemengde overeenkomst. Geen splitsing. Verlenen van cateringdiensten is overheersend
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.141.634
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Amersfoort, 848892)
arrest van de derde kamer van 14 juli 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam BV] .,
gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. R.J. Verweij,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie),
zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna: de Staat,
advocaat: mr. E.E. van der Kamp.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
27 november 2013 dat de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Amersfoort) tussen [appellante] als eiseres en de Staat als gedaagde heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 januari 2014,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities. Hierbij is akte verleend van de stukken (inhoudende de producties 3 tot en met 6) die op 3 maart 2015 door mr. Verweij namens [appellante] zijn ingebracht.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest op het ten behoeve van de pleidooien door [appellante] overgelegde dossier arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
De kantonrechter heeft in zijn vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.13 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen - met uitzondering van de in het kader van grief 2 geformuleerde aanmerking op de vaststelling onder 2.8 - geen grieven of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook in zoverre van die feiten uitgaan.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Kern van het geschil tussen partijen vormt de kwalificatie van de tussen partijen gesloten overeenkomst van 2 april 2003, genaamd “Overeenkomst Cateringdiensten” (productie 4 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding). In deze overeenkomst is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
“De ondergetekenden
1. De Staat der Nederlanden (…)
hierna te noemen LNV;
en
2. [appellante] BV i.o. (…)
hierna te noemen “Opdrachtnemer”;
Overwegende:
dat LNV aan een drietal partijen heeft gevraagd offerte uit te brengen volgens het bestek aanbesteding catering Kasteel [naam kasteel] (…).
dat partijen op 14 november 2002 een offerte hebben uitgebracht voor uitvoering van deze dienst;
dat LNV (…) heeft besloten [appellante] (…) de opdracht te gunnen;
dat partijen deze dienstverlening wensen vast te leggen in een overeenkomst;
(…)
Begrippen
Artikel 1
(…)
Onder begrippen wordt verstaan;
Bedrijfsruimten: die ruimten waarin medewerkers van Opdrachtnemer werkzaamheden verrichten ter uitvoering van de overeengekomen Diensten. (…)
Voorwerp van overeenkomst
Artikel 2
1. LNV draagt aan de Opdrachtnemer op, gelijk de Opdrachtnemer van LNV aanvaardt, de exploitatie van het restaurant van Kasteel [naam kasteel] , verzorging van de banquetingactiviteiten van Kasteel [naam kasteel] en de verzorging van de personeelsvoorzieningen voor de medewerkers en vrijwilligers van Kasteel [naam kasteel] , zoals nader uitgewerkt is in deze overeenkomst en de bijlagen, omvattende het bestek, het programma van eisen en de offerte van Opdrachtnemer met als kenmerk (...), alsmede de bijlagen (…), welke onlosmakelijk deel uit maken van deze overeenkomst.
Duur van de overeenkomst
Artikel 3
1. Deze overeenkomst is aangegaan voor een periode van drie jaar en wordt gerekend te zijn ingegaan op 24 februari 2003 en zal mitsdien eindigen op 28 februari 2006.
2. LNV heeft de mogelijkheid deze overeenkomst tweemaal te verlengen voor de periode van één jaar (…).
Overleg
Artikel 5
1. LNV is ten allen tijde gerechtigd de aard en de omvang van de door de Opdrachtnemer te verrichten werkzaamheden te wijzigen. (…)
Kosten
Artikel 7
1. Kosten (vast)
De door Opdrachtnemer verschuldigde vaste kosten worden uitgedrukt in een periodiek bedrag (….). Dit bedrag betreft een gebruiksvergoeding van € 2.500,- per maand. Deze vergoeding betreft de publiekscatering en beslaat het gebruik van het Kasteelrestaurant, terras en keuken inclusief gas, water, electra en telefoon. (…)
2. Kosten (variabel)
De door Opdrachtnemer verschuldigde variabele kosten zijnde 50% van de overwinst.(…) Bedrijfsruimten en inventaris
Artikel 15
In overleg tussen partijen worden door LNV voldoende Bedrijfsruimten en Inventaris aan Opdrachtnemer ter beschikking gesteld. LNV draagt zorg dat de Bedrijfsruimten en het Inventaris op een zodanige wijze op peil worden gehouden, dat de Cateringdienst zijn werkzaamheden ongestoord kan uitoefenen”.
4.2
De overeenkomst eindigde in beginsel op 28 februari 2006. Nadien is zij enkele malen verlengd. Bij brief van 7 mei 2012 (productie 17 bij conclusie van antwoord) schrijft de Staat aan [appellante] onder meer:
“Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie beëindigt op 31 mei 2012 de - aflopende - overeenkomst voor de catering op Kasteel [naam kasteel] met u.”
4.3
Omdat [appellante] van mening is dat tussen haar en de Staat sprake is van een huurrelatie heeft zij zich op huurbescherming beroepen en geweigerd het koetshuis te ontruimen. Bij vonnis van de voorzieningenrechter te ’s-Gravenhage van 10 juli 2012 (productie 1 bij inleidende dagvaarding) is [appellante] tot ontruiming veroordeeld. Op 13 juli 2012 heeft [appellante] de door haar gebruikte ruimten ontruimd. Vervolgens heeft zij de onderhavige (bodem)procedure gestart.
4.4
[appellante] heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat tussen haar en de Staat een huurovereenkomst ex artikel 7:290 BW tot stand is gekomen, naast het bestaan van een overeenkomst van dienstverlening met betrekking tot de catering, zodat aan haar huurbescherming toekomt. Zij heeft daartoe onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat met betrekking tot de exploitatie van het kasteelrestaurant sprake is van een huurovereenkomst, dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door tot ontruiming over te gaan en dat de Staat aansprakelijk is voor alle door haar als gevolg van deze onrechtmatige ontruiming geleden en nog te lijden schade.
De Staat heeft een en ander gemotiveerd betwist.
4.5
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen. Daartoe heeft hij, kort weergegeven, overwogen dat geen sprake is van een ruimte die voldoende bepaalbaar is - de Staat is namelijk slechts gehouden ruimten ter beschikking te stellen van waaruit [appellante] haar werkzaamheden kan verrichten en mag de ruimten wijzigen als hij dat wenst - zodat de onder 4.1 bedoelde overeenkomst niet aan alle essentialia van een huurovereenkomst voldoet. De kantonrechter heeft voorts overwogen dat, ook al zou hier wel aan zou zijn voldaan, dit nog niet zonder meer meebrengt dat sprake is van een huurovereenkomst, omdat doorslaggevend is of in de gegeven omstandigheden, de inhoud en strekking van voormelde overeenkomst van dien aard zijn dat die in zijn geheel beschouwd als huurovereenkomst kan worden aangemerkt. Ook gelet op deze maatstaf is volgens de kantonrechter van een huurovereenkomst geen sprake. Ten slotte is ook de stelling van [appellante] dat na 31 december 2008 een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen, verworpen.
4.6
Onder aanvoering van negen grieven, die zich zoveel mogelijk voor gezamenlijke behandeling lenen, is [appellante] tegen dit oordeel opgekomen.
gemengde overeenkomst
4.7
Het hof stelt voorop dat kwalificatie van voornoemde overeenkomst van 2 april 2003 dient plaats te vinden aan de hand van de inhoud en strekking van de overeenkomst en de achterliggende partijbedoelingen. Dit uitgangspunt leidt ertoe dat deze overeenkomst als een gemengde overeenkomst moet worden aangemerkt; de “Overeenkomst cateringdiensten” voldoet aan de omschrijving van twee door de wet geregelde bijzondere overeenkomsten, te weten de overeenkomst van opdracht (het verzorgen van cateringactiviteiten) en de overeenkomst van huur (de huur/exploitatie van het kasteelrestaurant, keuken en terras). Anders dan de kantonrechter heeft overwogen, voldoet de overeenkomst die partijen zijn aangegaan dus naar het oordeel van het hof wél aan alle essentialia van een huurovereenkomst in de zin van artikel 7:201 jo. artikel 7:290 BW, namelijk het verschaffen van het gebruik van een zaak en het verrichten van een tegenprestatie. In artikel 1 van de overeenkomst wordt de ter beschikking gestelde ruimten gedefinieerd als “ruimten waarin medewerkers van Opdrachtnemer werkzaamheden verrichten ter uitvoering van de overeengekomen Diensten”. Vast staat dat de kasteelkeuken, het restaurant en het terras aan [appellante] ter beschikking zijn gesteld. Het gebruik van de ruimten is daarmee voldoende bepaald. Het feit dat de Staat ingevolge artikel 5 van de overeenkomst de mogelijkheid had om ruimten te wijzigen, van welke mogelijkheid hij ook feitelijk gebruik heeft gemaakt door het restaurant te verplaatsen van het hoofdgebouw naar het koetshuis, is niet van dermate doorslaggevende betekenis dat er geen sprake is van het verschaffen van het gebruik van een zaak, nog afgezien van het feit dat in het kader van de renovatie van Kasteel [naam kasteel] in 2011 en niet op grond van voormeld artikel 5 van de overeenkomst het restaurant naar het koetshuis is verplaatst. Ook aan de eis van een “tegenprestatie” is voldaan, namelijk door het betalen door [appellante] van een gebruiksvergoeding als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de overeenkomst (Deze vergoeding betreft de publiekscatering en beslaat het gebruik van het Kasteelrestaurant, terras en keuken inclusief gas, water, electra en telefoon € 2.500,-). De omstandigheid dat, zoals de Staat heeft aangevoerd, voor het gebruik van het kasteelrestaurant, terras en keuken geen afzonderlijke vergoeding is verschuldigd omdat deze kosten uit de vaste kostenvergoeding worden bestreden en dat de door [appellante] betaalde vergoedingen na de verplaatsing van de cateringactiviteiten van het kasteelrestaurant naar het koetshuis niet zijn aangepast, maakt dit oordeel niet anders. Verder is voor het aannemen van een huurrelatie van belang dat [appellante] maandelijks van de Staat facturen heeft ontvangen met de aanduiding “pachtsom” en verschuldigd voor “het gebruik voor het restaurant en keuken”.
Bovendien blijkt uit het feit dat [appellante] voor eigen rekening en risico horeca-activiteiten ging ontplooien tegen betaling van een periodieke vergoeding voor het gebruiken van het kasteelrestaurant, keuken en terras dat het ook de bedoeling van partijen is geweest een huurovereenkomst te sluiten. Dit blijkt ook uit de mails van de Staat (in dit geval de zakelijk leider van Kasteel [naam kasteel] [naam zakelijk leider] ) aan [appellante] van 17 mei 2011 (productie 7 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding ) waarin staat vermeld:
“Om toch tegemoet te komen aan de inkomstenderving die P-4 door de verbouwing heeft, wil ik met je de afspraak maken dat P-4 de maanden september, oktober, november en december 2011 geen huur van het Koetshuis hoeft te betalen” en van 18 mei 2011 waarin [naam zakelijk leider] voornoemd schrijft: “ Het feit dat ik je aanbied om de laatste 3,5 maand van dit jaar zonder huur hier op [naam kasteel] te kunnen exploiteren gaat dan ook al verder dan ik eigenlijk kan maken”.
Dat (ook) sprake is van een overeenkomst van opdracht is niet tussen partijen in geschil.
geen splitsing
4.8
Uit het bovenstaande is gebleken dat het hof uitgaat van een tussen partijen gesloten gemengde overeenkomst die mede een huurovereenkomst bevat. Nu [appellante] zich op huurbescherming beroept, dient de vraag te worden beantwoord of de overeenkomst kan worden gesplitst zodat [appellante] langs deze weg huurbescherming toekomt. Bij die beoordeling komt het aan op alle omstandigheden van het geval, waaronder de bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomst. Die bedoeling is naar het oordeel van het hof duidelijk; het ging om één opdracht van de Staat aan [appellante] die uiteenviel in enerzijds het ter beschikking stellen van het kasteelrestaurant en de exploitatie ervan en anderzijds het verlenen van cateringdiensten. Dit blijkt onder meer uit de aanbestedingsstukken waarin in het bestek (productie 2 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding) is opgenomen:
“1.2 Aan te besteden opdracht
Kasteel [naam kasteel] is voornemens een cateringcontract aan te besteden voor de exploitatie van het museumrestaurant en de verzorging van de banquetingfaciliteiten voor de duur van drie jaar met een mogelijkheid tot verlenging met tweemaal een jaar”.
Uit deze bewoordingen van de opdracht, waarbij de exploitatie van het restaurant en de verzorging van de banquetingfaciliteiten in één adem worden genoemd, blijkt dat de Staat één opdracht voor ogen stond en niet twee afzonderlijke overeenkomsten en dat [appellante] dit ook in die zin heeft moeten begrijpen.
verlenen van cateringdiensten is overheersend
4.9
De vraag rijst vervolgens of één van de twee met elkaar samenhangende overeenkomsten prevaleert, nu de voor beide overeenkomsten gegeven bepalingen in het onderhavige geval niet wel verenigbaar zijn, dan wel de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst(en) zich tegen toepassing verzet (artikel 6:215 BW). Het hof is van oordeel dat het verlenen van cateringdiensten zodanig centraal staat en overheerst dat het huurelement (in dit geval de huurbeschermingsbepalingen) daaraan ondergeschikt is. Dit blijkt in de eerste plaats hieruit dat de overeenkomst tot stand is gekomen na een aanbestedingsprocedure waaruit duidelijk kenbaar was dat de Staat een cateringcontract wilde sluiten. Zo staan de cateringactiviteiten in het bestek en met name in het programma van eisen (producties 2 en 3 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding) centraal. In dit laatste aanbestedingsdocument wordt uitgebreid aandacht besteed aan het concept van de publiekscatering, de banqueting en de personeelslunches en het bijbehorende assortiment aan dranken en spijzen. Ook in de overeenkomst zelf ligt, gelet op de considerans en artikel 2 over het voorwerp van de overeenkomst (“LNV draagt aan de Opdrachtnemer op, gelijk de Opdrachtnemer van LNV aanvaardt, de exploitatie van het restaurant van Kasteel [naam kasteel] , verzorging van de banquetingactiviteiten van Kasteel [naam kasteel] en de verzorging van de personeelsvoorzieningen voor de medewerkers en vrijwilligers van Kasteel [naam kasteel] ”) de nadruk op de catering: publiekscatering, de banquetingactiviteiten en de verzorging van de personeelsvoorzieningen. De in de overeenkomst vastgelegde afspraken hebben ook op deze drie onderdelen van de opdracht (welke onderdelen met elkaar samenhangen en zich niet voor splitsing lenen) betrekking. De bepalingen die zien op de ter beschikking te stellen ruimten zijn in de overeenkomst van ondergeschikte betekenis; vrijwel alle bepalingen van de overeenkomst zijn gericht op het uitvoeren van cateringdiensten.
Het hof betrekt bij zijn oordeel nog dat de openingstijden van het restaurant gelijk zijn aan de openingstijden van het kasteel (memorie van grieven, randnummer 93), hetgeen betekent dat van een zelfstandig functionerend restaurant, met eigen bepaalbare ook in de avonduren geldende openingstijden waarop artikel 7:290 lid 2 aanhef en onder a BW kennelijk ziet, geen sprake is.
Ten slotte merkt het hof op dat artikel 7A:1624 lid 1, tweede zin, oud BW, dat bepaalde dat in geval van strijd tussen bepalingen bij een gemengde overeenkomst, de bepalingen van huur en verhuur van bedrijfsruimte prevaleren, ook ruimte liet voor voorbijgaan aan de huurbeschermingsbepalingen als de elementen van de nadere benoemde overeenkomst overheersten in de rechtsverhouding.
4.10
Uit het voorgaande volgt dat de opzegging van de “Overeenkomst van cateringdiensten” de opzegging van het huurdeel van de overeenkomst impliceert nu deze overeenkomst als één samenhangend geheel moet worden beschouwd. De overeenkomst van opdracht is overheersend ten opzichte van de huurovereenkomst. De regels omtrent opzegging van een huurovereenkomst en een overeenkomst van opdracht kunnen niet naast elkaar bestaan zodat die van de overeenkomst van opdracht prevaleren en aan [appellante] geen huurbescherming toekomt. Het betoog van [appellante] dat na 31 december 2008 stilzwijgend een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen - als uitvloeisel van de renovatie zou aan haar opnieuw het gehuurde ter beschikking zijn gesteld - dient te worden verworpen reeds omdat [appellante] niet (voldoende) onderbouwd heeft gesteld welke afspraken (en met welke inhoud) tussen partijen zijn gemaakt waaruit zou volgen dat een “nieuwe huurrelatie” is ontstaan.
4.11
Nu [appellante] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld, die indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, zal het hof haar bewijsaanbod passeren.
5. Slotsom
De slotsom luidt dat het hoger beroep faalt, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Amersfoort) van 27 november 2013;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Staat vastgesteld op € 704,- voor verschotten en op € 2.682,- (3 punten x tarief II) voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.F.J.N. van Osch, A.A. van Rossum en F.J. de Vries, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Van Rossum en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2015.