Rb. Den Haag, 15-02-2021, nr. NL20.19498
ECLI:NL:RBDHA:2021:1103
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
15-02-2021
- Zaaknummer
NL20.19498
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2021:1103, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 15‑02‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
JV 2021/74 met annotatie van Hooijmans, L.
Uitspraak 15‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Horen en beoordelen verklaringen minderjarige over geaardheid – gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak TQ met betrekking tot het opleggen van een terugkeerplicht aan niet-begeleide minderjarigen. Uit het gehoor van eiser en uit de beoordeling van het asielrelaas niet blijkt dat kenbaar rekening is gehouden met de minderjarigheid van eiser. Verweerder heeft op geen enkele wijze gemotiveerd dat hij over kennis beschikt over het gedrag en de handelwijze van minderjarigen die ontdekken dat ze homoseksueel zijn en opgroeien in een omgeving waar het uiten van deze geaardheid niet wordt geaccepteerd. Verweerder gaat uit van vooronderstellingen dat een minderjarige in de leeftijd van eiser zich laat leiden door ratio in plaats van gevoelens en een risico-taxatie maakt bij de vraag waar en wanneer hij seksuele handelingen verricht. De rechtbank heeft ook overwogen dat voor zover wel van de verklaringen van eiser zou mogen worden uitgegaan, eiser consistent heeft verklaard en dat de twee geconstateerde tegenstrijdigheden het relaas niet regarderen en weinig relevant zijn. Overigens valt niet in te zien, gelet op door eiser afgelegde consistente verklaringen, waarom aan eiser niet het voordeel van de twijfel wordt gegund. Verweerder heeft in de besluitvorming niet grondig en concreet onderzocht of er voor eiser, als 16-jarige, adequate opvang beschikbaar is in Guinee. Verweerder heeft echter na aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2021 het besluitonderdeel dat een terugkeerbesluit behelst ingetrokken. De handelwijze van verweerder om eenvoudigweg het terugkeerbesluit in te trekken en vervolgens te bepalen dat geen rechtmatig verblijf wordt toegekend is in strijd met het Unierecht. Verweerder is gehouden een meeromvattende beschikking te nemen op een asielaanvraag. Indien verweerder beslist dat de asielaanvraag niet wordt ingewilligd dient hij een terugkeerplicht vast te stellen. Indien hij dat niet kan omdat hij niet (tijdig) in staat is het onderzoek naar adequate opvang te verrichten conform de uitleg die het Hof van Justitie in het arrest TQ van 14 januari 2021 heeft gegeven volgt er dus geen vaststelling van onrechtmatig verblijf vanwege het niet voldoen aan een terugkeerplicht. Reeds hierom ontstaat rechtmatig verblijf voor de minderjarige vreemdeling. Het Hof van Justitie heeft expliciet overwogen dat minderjarigen geen feitelijk verblijf kan worden toegestaan op grond van een “gedoogconstructie”. Indien verweerder, zoals hij thans heeft gedaan door het terugkeerbesluit in te trekken bepaalt dat eiser na afwijzing van zijn asielaanvraag geen terugkeerplicht heeft en dus niet onrechtmatig in Nederland verblijft, kan het niet anders worden uitgelegd dan dat eiser sinds de afwijzing van de asielaanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad. Dat verweerder thans onvoldoende in staat is geweest om de gevolgen van het arrest van 14 januari 2021 te duiden en om te zetten in beleid doet hieraan niet af. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiser in ieder geval vanaf de datum van afwijzing van de asielaanvraag in het bestreden besluit rechtmatig in Nederland verblijft. Dit is enkel anders indien verweerder bij het nieuw te nemen besluit alsnog tot inwilliging van de asielaanvraag van eiser overgaat. Dan heeft immers te gelden dat eiser vanaf de datum van zijn asielaanvraag voor vergunningverlening in aanmerking moet worden gebracht.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19498
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [geboortedag] 2004, van Guineese nationaliteit, eiser
[V-nummer]
(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. F. van de Kamp).
ProcesverloopBij besluit van 6 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 17 juli 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarnaast heeft verweerder ambtshalve besloten dat eiser niet aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en dat geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64, van de Vw 2000. Voorts heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken dient te verlaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 21 januari 2021 heeft verweerder naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2021 in de zaak TQ (ECLI:EU:C:2021:9) het besluit voor zover dit het terugkeerbesluit behelst ingetrokken. Verweerder heeft hierbij bepaald dat de tijd die is gemoeid met het onderzoek naar adequate opvang dat verweerder op grond van dit arrest moet verrichten voordat hij aan minderjarigen een terugkeerplicht oplegt geen rechtmatig verblijf in Nederland oplevert maar enkel recht geeft op voorzieningen gedurende de minderjarigheid op grond van artikel 3, derde lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva).
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 22 januari 2021. Omdat eiser niet is verschenen heeft de rechtbank in overleg met beide gemachtigden en de voogd van Nidos de behandeling aangehouden en voortgezet op 4 februari 2021. Tijdens de voortzetting van de behandeling van het beroep is eiser wederom niet verschenen, hoewel hij volgens zijn gemachtigde op de hoogte was van de zitting. De rechtbank heeft in overleg met beide gemachtigden en de voogd van Nidos besloten het beroep ditmaal wel inhoudelijk te behandelen. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat het gelet op de minderjarigheid van eiser bijzonder onwenselijk is om het beroep te behandelen zonder aanwezigheid van eiser en zonder dat eiser de gelegenheid heeft om zelf verklaringen af te leggen en vragen aan de rechtbank te stellen, maar dat gelet op de toelichting door gemachtigde van eiser en Nidos het niet onwaarschijnlijk is dat eiser er bewust voor kiest om niet ter verschijnen in verband met de ongewisse uitkomst van de procedure en de onzekerheid die dat met zich brengt. Uit de toelichting van gemachtigde van eiser blijkt bovendien dat er ook contact is geweest met eiser over beide zittingen en over de beroepsgronden, zodat de rechtbank voldoende in staat is om kennis te nemen van het standpunt van eiser en dit ten volle te betrekken bij het beoordelen van het beroep. Verweerder heeft zich beide keren laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, waarbij de rechtbank uitdrukkelijk waardering heeft uitgesproken voor de proceshouding van de procesvertegenwoordiger om zich niet alleen niet te verzetten tegen aanhouding van de behandeling, maar hierover actief mee te denken en hiermee vervolgens uitdrukkelijk in te stemmen gelet op de minderjarigheid van eiser en zijn belang om aanwezig te zijn bij de behandeling van het beroep ondanks dat aan het niet verschijnen formeel geen redenen van verhindering ten grondslag zijn gelegd.
Overwegingen
1. Verweerder heeft zich bij de voortzetting van de behandeling van het beroep primair op het standpunt gesteld dat er een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen wegens gebrek aan procesbelang. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven na de aanvankelijk geplande zitting op 4 februari 2021 telefonisch contact met eiser gehad te hebben waarbij eiser heeft aangegeven zich op dat moment in Luik te bevinden. Gemachtigde van eiser heeft hierbij aan eiser te kennen gegeven dat de rechtbank een nieuwe zittingsdatum heeft gepland omdat de rechtbank het wenselijk acht dat eiser in persoon verschijnt. Gemachtigde van eiser heeft voorts aangegeven dat zij eiser de dag van de voorzetting van de zitting telefonisch niet kon bereiken en eiser zelf ook geen contact met gemachtigde van eiser heeft opgenomen. De rechtbank wijst, zoals reeds aangegeven ter zitting, het primaire standpunt van verweerder af. Er is geen sprake van een zogenaamde mob-melding. Gemachtigde van eiser heeft bovendien contact met eiser over de voortgang van de procedure. Dat eiser tijdens een telefoongesprek aangeeft in Luik te zijn rechtvaardigt niet het standpunt van verweerder dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de beoordeling van zijn beroep. Het niet oppakken van de telefoon als gemachtigde van eiser voor de zitting belt rechtvaardigt dit evenmin. Deze gedragingen passen overigens in het beeld dat de gemachtigde van eiser en de voogd van Nidos schetsen over de onzekerheid van eiser over de procedure en de gevolgen hiervan. Eiser is blijkens de gemachtigde en de voogd bovendien meer dan gemiddeld kwetsbaar, wat heeft geleid tot het inschakelen van de politie nadat eiser op 4 februari 2021 niet was verschenen. Eiser is diezelfde dag als vermist opgegeven waarbij de politie uiteindelijk niet tot handelen is overgegaan vanwege het telefonisch contact dat eiser vervolgens met zijn gemachtigde heeft gehad. De omstandigheid dat eiser tweemaal geen gebruik maakt van de mogelijkheid om in persoon in de rechtbank te verschijnen, eenmaal heeft gezegd dat hij in Luik was terwijl hij met zijn gemachtigde belde en de telefoon niet heeft opgepakt toen zijn gemachtigde en voogd hem belden om te vragen of hij zou verschijnen voor de zitting leidt niet tot een niet-ontvankelijk verklaring. De rechtbank zal het beroep dan ook inhoudelijk behandelen.
Asielrelaas
2. Eiser heeft op 17 juli 2020 een asielaanvraag ingediend waaraan hij het volgende asielrelaas ten grondslag heeft gelegd. Eiser stelt dat hij [eiser] is, dat hij is geboren op [geboortedag] 2004 in Conakry (Guinee), dat hij de Guineese nationaliteit heeft, dat hij moslim is en dat hij behoort tot de Sousou-bevolkingsgroep. Verder heeft eiser verklaard dat zijn vader imam was bij de [naam] -moskee, een hele grote moskee in de wijk waar eiser woonde. Eisers vader was bij alles wat er in de wijk gebeurde heel erg betrokken en is bekend in het hele land omdat hij bestuurslid is van de Ligue Islamique. Tijdens de vakantie, na het einde van de negende klas, heeft eiser een droom gekregen over jongens. Na een week kreeg eiser een vergelijkbare droom die heftiger was dan de eerste droom. In de tweede droom zei één van eisers vrienden dat hij van eiser houdt en seks met hem wil hebben. De volgende ochtend was eiser heel erg verbaasd en stelde hij zichzelf vragen waar hij op dat moment geen antwoord op kon geven. Eiser dacht wel “Jij moet accepteren wie je bent” maar was tegelijkertijd ook heel erg bang en voorzichtig en heeft er daarom twee of drie maanden met helemaal niemand erover gesproken. Eiser voelde echter ook de behoefte om er met mannen over te praten en heeft het op een gegeven moment aan zijn goede vriend [naam] , die hij al kent vanaf de lagere school en heel erg vertrouwt, verteld en aan hem gevraagd of hij een relatie wilde beginnen. [naam] moest er even over nadenken maar zei diezelfde nacht dat hij akkoord was maar dat eiser het aan niemand mocht vertellen. In januari 2019 kwam [naam] naar het huis van eiser en hebben zij in eisers kamer een pornofilm gekeken en daarna seks gehad. De deur kon echter niet op slot waardoor zijn zus zag wat ze aan het doen waren en daarop is gaan schreeuwen. Eisers zus heeft vervolgens tegen haar ouders verteld wat ze gezien had. Hun vader werd toen heel erg boos en heeft tegen eiser gezegd dat hij zijn kind niet meer was, dat hij weg moest gaan en dat hij hem dood ging maken. Vervolgens is eiser door zijn vader met een stuk hout geslagen op zijn gezicht waarbij hij twee tanden heeft verloren. Toen eisers vader even naar binnen was en mensen uit de wijk, die op het geschreeuw van eisers vader af waren gekomen, vroegen wat er aan de hand was, is eiser weggerend. Eiser werd achtervolgd en kwam een oudere vrouw tegen die hem aanbod om in haar huis onder haar bed te gaan liggen. Eiser is daar tot in de avond gebleven, heeft toen geld van de vrouw gekregen en is vervolgens naar de stad Cojah gegaan. Hier heeft eiser een Arabische man, genaamd [naam] , ontmoet die hem heeft verteld dat hij eiser wel kon helpen maar dat hij dan wel een (seksuele) relatie met hem moest beginnen. Vervolgens is eiser met behulp van deze man met de boot naar Italië gegaan en uiteindelijk op 15 juli 2020 met de trein in Nederland aangekomen.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft in het voornemen vastgesteld dat het asielrelaas van eiser bestaat uit de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
De seksuele geaardheid van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder volgt eiser in de door hem gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. De gestelde homoseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen acht verweerder niet geloofwaardig. Volgens verweerder bestaan eisers verklaringen uit standaardantwoorden en kan eiser zijn verklaringen niet nader onderbouwen of persoonlijk maken. Verder kan eiser volgens verweerder ook niets of weinig over zijn persoonlijke belevingen, ervaringen en zijn (denk)proces noemen en blijft hij hangen in algemeenheden. Verweerder concludeert dan ook dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. De in het besluit opgelegde terugkeerplicht is ingetrokken bij brief van 21 januari 2021.
Het standpunt van eiser
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daarover – kort samengevat – het volgende aan. Het gehoor is niet voldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Er is in het gehoor niet goed doorgevraagd naar de persoonlijke beleving van eiser over zijn seksuele gerichtheid en wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend en hoe eiser dit heeft beleefd. Er is ook niet doorgevraagd op de vraag wat het voor eiser betekent om anders te zijn dan wat de maatschappij van hem verwacht. Hierdoor is het asielrelaas niet goed uit de verf gekomen en dit klemt temeer nu eiser een jonge jongen is die zijn seksuele geaardheid pas kort geleden heeft ontdekt en nog in een acceptatieproces zit. Daarnaast blijkt nergens dat het gehoor is afgenomen door een ambtenaar die gespecialiseerd is in het horen van kinderen en kwetsbare vluchtelingen. Verder voert eiser, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885, aan dat hij afdoende heeft verklaard en dat verweerder heeft nagelaten het bestreden besluit adequaat te motiveren. Verweerder lijkt van eiser een uitgebreid bewustwordingsproces te verwachten en miskent dat eiser duidelijk heeft verklaard over zijn bewustwording, relatie en de wijze waarop de maatschappij hier tegenover stond. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat hij een minderjarige puber is die pas net heeft ontdekt dat hij homoseksueel is. De overwegingen van verweerder ter onderbouwing van de stelling dat de geaardheid niet geloofwaardig zou zijn, betreffen standaardoverwegingen waaruit op geen enkele manier blijkt dat rekening is gehouden met de minderjarigheid en culturele achtergrond van eiser. Eiser is het niet gewend om met volwassen ambtenaren te praten over zoiets persoonlijks als zijn geaardheid. Verweerder stelt wel dat rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden en het referentiekader, maar laat na aan te geven waar dit dan is gebeurd. Ook voert eiser aan dat verweerder bij de tegenwerping dat ongeloofwaardig zou zijn dat hij seks heeft gehad met [naam] terwijl er een kans bestond op betrapping ten onrechte zijn leeftijd niet heeft betrokken. Van een onvolwassen puberbrein kan niet worden verwacht dat er altijd verstandige of risicomijdende keuzes worden gemaakt. Verweerder heeft op dit punt dan ook in strijd gehandeld met Werkinstructie 2014/10. Ook wordt ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser na de ontdekking naar zijn vader is toegelopen. Eiser is hier niet duidelijk over bevraagd. Eiser wijst er voorts op dat het ontbreken van zijn voortanden een aantoonbaar bewijs is van de mishandeling die volgde op de betrapping. Daarnaast heeft eiser in Guinee alleen over zijn gevoelens gepraat met zijn partner en heeft hij wel degelijk enig inzicht gegeven omtrent de acceptatie van zijn gevoel en hoe hij dit persoonlijk heeft ervaren. Eiser is alleen nog niet zo ver in zijn acceptatieproces. Tot slot voert eiser aan dat ten onrechte een terugkeerbesluit is genomen en verwijst daarvoor naar de beantwoording door het Hof van Justitie van de prejudiciële vragen die door deze rechtbank en zittingsplaats daarover zijn gesteld.
Het oordeel van de rechtbank
6. Verweerder heeft bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde homoseksuele geaardheid gebruik gemaakt van Werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17). In deze werkinstructie wordt aan de hand van thema’s (privéleven en omgeving, huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van lhbti groepen, contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie, discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst) beoordeeld of van de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele geaardheid kan worden uitgegaan. De thema’s worden in samenhang beoordeeld. Het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Dit geldt te meer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar homoseksualiteit maatschappelijk onacceptabel is of strafbaar is gesteld. In die situatie is het de vraag of en hoe de vreemdeling zich daaraan heeft aangepast en hoe hij dit heeft beleefd. De vreemdeling moet in staat worden gesteld om op zijn eigen niveau uitleg te geven. Daarbij wordt ook rekening gehouden met het referentiekader (opleidingsniveau, leeftijdsfase, cultuur, afkomst, etc.) van de vreemdeling. Het gehoor
7. De rechtbank stelt voorop dat uit het rapport van het nader gehoor op geen enkele wijze blijkt dat het gehoor is afgenomen door een ambtenaar die gespecialiseerd is in het horen van minderjarigen. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de minderjarigheid van eiser onvoldoende heeft betrokken bij het stellen van vragen tijdens het nader gehoor waardoor eiser tijdens het nader gehoor onvoldoende mogelijkheden heeft gehad om zijn asielrelaas naar voren te brengen en de relevante elementen van zijn verzoek toe te lichten. De beroepsgrond van eiser op dit punt slaagt dan ook. Verweerder stelt in het bestreden besluit weliswaar dat de hoormedewerker zijn taalgebruik en vraagstelling heeft aangepast aan het woord dat eiser zelf gebruikt voor zijn geaardheid, de antwoorden van eiser verifieert, sommige vragen op een andere manier herhaalt en vraagt om concreter antwoord te geven, maar de hoormedewerker heeft nagelaten om op relevante punten door te vragen.
8. Zo heeft verweerder onder meer gesteld dat aan eiser is gevraagd wat het met hem deed toen hij droomde over mannen en om het gevoel van acceptatie nader te duiden, maar dat eiser niet verder komt dan een summiere uitleg hierover. Tijdens het nader gehoor is aan eiser gevraagd of hij heeft geaccepteerd dat hij homoseksueel is en hoe hij zichzelf heeft proberen te accepteren (pagina 9 en pagina 13). Uit de antwoorden van eiser kan worden afgeleid dat eiser die vragen niet goed heeft begrepen. Vervolgens is hier niet meer op doorgevraagd. Anders dan verweerder stelt, is niet aan eiser gevraagd om het gevoel van acceptatie nader te duiden. Daar komt bij dat uit het nader gehoor blijkt dat eiser nog in het acceptatieproces zit. Verder heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat het niet aannemelijk is dat hij niet meer kan verklaren over wat het persoonlijk met hem deed dat homoseksualiteit in de islam is verboden. De hoormedewerker heeft echter slechts aan eiser gevraagd hoe de islam aankijkt tegen “PD” en niet hoe hij zijn geloof en zijn seksuele geaardheid met elkaar kon verenigen. Ook wordt aan eiser, die volgens verweerder voorheen relaties met vrouwen had, tegengeworpen dat hij nalaat om te concretiseren dat een vrouw die hem voorheen behaagde, nu ineens niet meer voldeden. Zoals eiser terecht heeft aangevoerd, heeft hij nooit verklaard dat een vrouw hem behaagde. Eiser had geen relaties met vrouwen, maar had iets met een meisje. Daarnaast is aan eiser tijdens het nader gehoor alleen gevraagd wat het moment was waarop hij zeker wist dat hij op mannen viel. Eiser heeft toen verklaard dat hij geen gevoelens meer voor vrouwen had, maar er is hier niet op doorgevraagd en aan eiser is ook niet gevraagd waarom geen gevoelens meer had voor meisjes of vrouwen. Naar het oordeel van de rechtbank kan van een zestienjarige zoals eiser niet zonder meer worden verwacht dat hij spontaan meer verklaart dan hij heeft gedaan. Eiser heeft antwoord gegeven op de gestelde vragen en het lag op de weg van verweerder – juist gelet op eisers leeftijd – om bij onduidelijkheden of een te beperkt antwoord aanvullende vragen aan eiser te stellen om eiser op die manier in gelegenheid te stellen om alles wat verweerder relevant vindt ook te verklaren. Verweerder moet rekening houden met de minderjarigheid van eiser. Dit betekent niet alleen dat de vragen zodanig moeten zijn geformuleerd dat eiser de vragen en de relevantie hiervan kan begrijpen. Dit betekent ook dat verweerder in het kader van zijn samenwerkingsplicht, nog meer dan ten aanzien van meerderjarige vreemdelingen, zich moet inspannen om door het stellen van vragen het relaas van eiser in volle omvang te verkrijgen zodat verweerder kan beoordelen of eiser behoefte heeft aan bescherming. Van minderjarige vreemdelingen mag, minder dan van meerderjarige vreemdelingen, worden verwacht dat in het vrije relaas alle relevante aspecten van het asielrelaas naar voren worden gebracht of worden verwacht dat de minderjarige vreemdeling eenvoudig de strekking van elke vraag begrijpt en begrijpt wanneer de vragen afdoende zijn beantwoord. Verweerder heeft dit niet gedaan. Eiser heeft terecht naar voren gebracht dat er meerdere keren is tegengeworpen dat eiser niet genoeg heeft verklaard of heeft volstaan met standaard antwoorden terwijl op die punten niet is doorgevraagd. Het bestreden besluit is reeds hierom onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd. De gronden van eiser die zien op het gehoor slagen dus.Geloofwaardigheidsbeoordeling asielrelaas
9. Bij de beoordeling van het asielrelaas past verweerder Werkinstructie 2014/10 (de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling) toe. In paragraaf 3.2.2 van deze werkinstructie is vermeld dat bij de geloofwaardigheidsbeoordeling rekening moet worden gehouden met “verschonende omstandigheden” die een bepaald gebrek in de geloofwaardigheid zouden kunnen verklaren. Hierbij zijn “leeftijd”, “opleidingsniveau, “interculturele barrières” en “schaamte” expliciet genoemd als voorbeelden van dergelijke omstandigheden.
10. De tegenwerpingen van eiser hebben met name betrekking op de verklaringen van eiser over zijn gevoelens toen hij besefte homoseksueel te zijn, het accepteren van deze gevoelens, het aangaan van zijn eerste relatie en de betrapping. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het licht van Werkinstructie 2014/10 in het geheel niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser diens minderjarigheid bezien in samenhang met zijn opleidingsniveau en culturele achtergrond heeft meegewogen. Verweerder heeft in het bestreden besluit op geen enkele wijze aan de hiervoor genoemde passage in zijn werkinstructie gerefereerd en evenmin in zijn besluit bij het formuleren van zijn tegenwerpingen – kenbaar – betrokken dat eiser minderjarig is en pas een jaar geleden heeft ontdekt dat hij op jongens valt en dus de gestelde ontwikkeling pas een jaar geleden heeft doorgemaakt. De beroepsgrond van eiser slaagt.
11. De rechtbank overweegt verder dat eiser over de ontdekking van zijn geaardheid, zijn relatie en problemen consistent heeft verklaard. Eiser heeft verklaard hoe hij erachter kwam dat hij homoseksuele gevoelens had, over de terugkerende dromen over jongens en dat die dromen veel vragen bij hem opriepen waar hij op dat moment geen antwoord op kon geven zoals ‘waarom ik?’. Ook heeft eiser verklaard dat deze ontdekking hem angstig en verward maakte. Hij vroeg zich af waarom dit gebeurde en of hij wel “normaal” was en heeft verklaard dat deze gevoelens angst in hem opriepen vanwege de gevolgen die dergelijke gevoelens kunnen hebben in Guinee. Verder heeft eiser verklaard dat hij aan vrienden heeft gevraagd hoe zij stonden tegenover zonden en dat [naam] de enige was die mild reageerde. Omdat eiser al van jongs af aan bevriend is met [naam] en omdat hij mild reageerde, heeft eiser zijn geheim toevertrouwt aan [naam] . In dit verband heeft eiser ook verklaard dat hij heel voorzichtig is geweest, alleen sprak met vrienden die positief waren en het contact met de anderen vermeed en dat het geluk van hem en [naam] was dat mensen wisten dat ze normaal gewone vrienden waren en het gewend waren om ze samen te zien. In de rechtsoverwegingen hierna zal de rechtbank een aantal specifieke tegenwerpingen van verweerder bespreken.
12. In het besluit ingelaste voornemen heeft verweerder zich allereerst op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn gevoelens toen hij besefte dat hij homoseksueel was dermate summier zijn dat ze niet overtuigen. Ondanks eisers jonge leeftijd mag volgens verweerder worden verwacht dat eiser beter kan verklaren over wat de omstandigheid dat hij met zijn homoseksuele geaardheid niet aan de heersende norm in de maatschappij en zijn religie voldeed, met hem als persoon deed. Verweerder stelt slechts dat eiser door het afleggen van summiere verklaringen op dit punt niet heeft overtuigd in zijn gestelde homoseksuele geaardheid, maar heeft deze tegenwerping op geen enkele wijze nader toegelicht of verduidelijkt. Door deze beperkte motivering blijft het onduidelijk van welke verklaringen verweerder is uitgegaan en waarom die volgens verweerder onvoldoende zijn. Daarnaast kan de rechtbank hierdoor ook niet beoordelen of verweerder rekening heeft gehouden met verschonende omstandigheden, zoals eisers leeftijd en opleidingsniveau. Daar komt bij dat aan eiser, zoals hiervoor al is overwogen, niet is gevraagd hoe hij zijn geloof en zijn seksuele geaardheid met elkaar kon verenigen.
13. Verder heeft verweerder, onder verwijzing naar een aantal verklaringen van eiser, gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om omtrent de acceptatie van zijn gevoel inzichtelijk te maken welk persoonlijk (denk)proces hij daarin heeft doorgemaakt en hoe zijn persoonlijke beleving is geweest. Verweerder verwacht –kennelijk- van eiser dat hij kan verklaren wat de realisatie van zijn homoseksuele gerichtheid met hem deed en dat hij in ieder geval heeft nagedacht over wat dergelijke gevoelens teweeg brengen in een land als Guinee. Met het enkel herhalen van verklaringen die eiser tijdens het aanmeldgehoor heeft afgelegd, zonder enige toelichting en kwalificatie daarbij, heeft verweerder deze tegenwerping echter niet voldoende gemotiveerd. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit gesteld dat eiser op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt op welke manier hij zijn gevoelens voor mannen kon accepteren en hoe hij dit heeft ervaren. Van eiser wordt niet verwacht dat hij kan verklaren alsof hij al langere tijd een bewustwording- of acceptatieproces heeft doorgemaakt, maar verweerder verwacht van eiser wel dat hij enig inzicht geeft omtrent de acceptatie van zijn gevoel en hoe hij dit persoonlijk heeft ervaren. In dit verband heeft eiser terecht aangevoerd dat verweerder op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt en heeft gemotiveerd waarom hij vindt dat eiser met zijn verklaringen, samengevat in overweging 10, niet enig inzicht heeft gegeven omtrent de acceptatie van zijn gevoel en hoe hij dit persoonlijk heeft ervaren. Eiser heeft verklaard over hoe hij erachter kwam dat hij homoseksuele gevoelens had, over de terugkerende dromen over jongens, over de vragen die deze dromen opriepen en over de gevoelens die hij had na de ontdekking. Eiser heeft verklaard dat de ontdekking hem angstig en verward maakte, dat hij altijd bang was om grote problemen te krijgen als mensen erachter zouden komen en het in eerste instantie niet begreep. Hij heeft verder verklaard dat hij het wel een plaats moest geven omdat hij er niets aan kan doen. Verweerder heeft zich slechts op het standpunt gesteld dat met de leeftijd rekening is gehouden, maar heeft vervolgens niet nader gemotiveerd waarom desondanks van eiser verwacht mag worden dat hij uitgebreider kan verklaren over zijn gevoelens en persoonlijke ervaringen dan hij heeft gedaan. De enkele stelling dat van eiser wordt verwacht dat hij meer inzicht kan geven over zijn gevoelens en persoonlijke ervaringen dan hij heeft gedaan is een onvoldoende motivering. Daar komt bij dat eiser heeft verklaard dat hij het moeilijk vindt om over zijn gevoelens te praten en dat hij eraan moet wennen omdat zijn cultuur anders is. Niet is gebleken dat verweerder hiermee rekening heeft gehouden. Verweerders stelling in het bestreden besluit dat eiser in Guinee ook zou hebben gepraat over zijn gevoelens getuigt van een onjuiste lezing van eisers verklaringen. Eiser heeft verklaard dat hij alleen gesprekken met [naam] heeft gevoerd en verder alleen in het algemeen bij zijn vrienden heeft geïnformeerd naar hun opvattingen over ‘zondig gedrag’. In dit verband heeft eiser ook terecht aangevoerd dat de omstandigheid dat hij weet dat het in Nederland veilig is voor homoseksuelen nog niet betekent dat hij daarom ook gemakkelijk over zijn gevoelens kan praten tegenover een hoorambtenaar.
14. Voorts heeft verweerder tegengeworpen dat hoewel [naam] zich positief uitliet over homoseksuelen, het bevreemding wekt dat eiser zich zo maar over zijn angst heen stapte om hierover te vertellen. Eiser heeft verklaard dat hij en [naam] al van jongs af aan vrienden zijn, dat [naam] de enige was die positief stond tegenover homoseksuelen en dat hij en [naam] over alles praatten en geen geheimen hadden. Eiser vertrouwde [naam] volledig en hij had behoefte om met iemand over zijn gevoelens te praten. Verweerder heeft niet toegelicht waarom de verklaringen van eiser hierover, mede in aanmerking genomen dat eiser op dat moment 15 jaar was, niet voldoen.
15. Over de gestelde betrapping werpt verweerder tegen dat niet valt in te zien waarom eiser een dusdanig groot risico neemt door allereerst samen met [naam] op zijn kamer porno te kijken en vervolgens samen seks te hebben terwijl hij wist dat zijn ouders zich bevonden in de binnenplaats. Eiser heeft terecht aangevoerd dat verweerder bij deze tegenwerping niet kenbaar heeft betroken dat hij toen minderjarig was en gaat daarbij uit van vooronderstellingen dat een minderjarige in de leeftijd van 15 jaar zich laat leiden door ratio in plaats van gevoelens en een risico-taxatie maakt bij de vraag waar en wanneer hij seksuele handelingen verricht. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom die handelwijze niet past bij eisers leeftijd en ontwikkelingsniveau. Verweerder had zich –kenbaar- rekenschap moeten geven van de minderjarigheid van eiser en bij de geloofwaardigheidsbeoordeling een gedragsdeskundige moeten betrekken als hij zich op het standpunt stelt dat de gedragingen van eiser dermate afwijken van zijn vooronderstellingen over hoe een minderjarige in Guinee zich gedraagt die zijn homoseksuele geaardheid ontdekt, hierover wil praten en ook zijn eerste seksuele ervaringen op wil doen. Verweerder heeft ook niet betrokken dat eiser heeft verklaard dat hij en [naam] altijd heel voorzichtig waren, dat de seks die keer niet was gepland, maar dat ze porno hadden gekeken en toen opgewonden waren en geen controle meer hadden. Eiser heeft verder verklaard dat hij samen met [naam] naar zijn vader toeliep, maar tijdens het nader gehoor is niet aan eiser gevraagd waarom hij naar zijn vader toeliep. Als dat wel was gebeurd, dan had, blijkens de gronden en de toelichting ter zitting, eiser verklaard dat dit de enige weg richting de uitgang was en dat hij is gevlucht zodra dit mogelijk was. Eiser kon dus niet anders dan richting zijn vader lopen. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij op dat moment niet aan [naam] dacht maar alleen aan zichzelf dacht. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom die handelwijze niet past bij eisers leeftijd en waarom hij – kennelijk – verwacht dat eiser op zo’n moment aan [naam] zou denken. Verweerder heeft meerdere tegenwerpingen geformuleerd waaruit hij concludeert dat de gestelde gedragingen van eiser niet geloofwaardig zijn omdat die niet rationeel zijn gelet op de risico’s die eiser hiermee zou lopen. Zoals hiervoor weergegeven overweegt de rechtbank dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de minderjarigheid van eiser zodat ook deze beroepsgrond slaagt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat ondanks dat dit niet is opgenomen in het besluit bij de geloofwaardigheidsbeoordeling niet alleen is betrokken hoe eiser heeft verklaard over zijn gevoelens maar ook zijn verklaringen over feitelijkheden heeft betrokken en dat dat is gedaan om rekening te houden met de minderjarigheid van eiser. Zo heeft verweerder bijvoorbeeld de verklaringen van eiser over de omstandigheid of de deur wel of niet slot zat of kon toen hij en zijn vriendje werden betrapt gewogen. De rechtbank volgt dit niet. Daargelaten dat niet valt in te zien hoe deze feitelijkheid de gestelde geaardheid regardeert, gaat verweerder er aan voorbij dat algemeen bekend is dat het vermogen om dit soort feitelijkheden in een gevaarzettende situatie waar te nemen gering is. Verweerder zal bij het tegenwerpen van dit soort tegenstrijdigheden zich dus rekenschap moeten geven van de concrete omstandigheden waarin het relaas heeft plaatsgevonden en van de minderjarigheid.
16. Ten aanzien van de tegenwerpingen over de tegenstrijdige verklaringen die eiser zou hebben afgelegd over de manier hoe hij zijn homoseksuele gevoelens zou hebben geuit aan [naam] (telefonisch of fysiek) en over het sluiten van de kamerdeur (slot, geen slot), overweegt de rechtbank dat die tegenwerpingen op detailniveau zien en verweerder niet heeft gemotiveerd waarom die tegenstrijdige verklaringen tot de conclusie leiden dat eiser zijn gestelde seksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank acht deze tegenwerpingen dan ook weinig relevant. Verweerder heeft bovendien niet gemotiveerd in hoeverre de tegenwerpingen met betrekking tot de gestelde relatie en de gestelde ontsnapping zich verhouden tot de tegenwerpingen met betrekking tot de gestelde geaardheid. Immers ook indien de gestelde relatie en de gestelde ontsnapping ongeloofwaardig worden bevonden brengt dat niet zonder meer mee dat de gestelde homoseksuele geaardheid ook ongeloofwaardig is. Verweerder heeft hiervan in het bestreden besluit geen blijk gegeven. Verweerder heeft evenmin gemotiveerd waarom het geloofwaardig geachte eerste element de beoordeling van het tweede element niet positief heeft beïnvloed. Het verrichten van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling vergt immers dat alle elementen in onderlinge samenhang worden beoordeeld. Als een element geloofwaardig wordt bevonden dan kan dat ook de geloofwaardigheid van de andere elementen raken. Verweerder moet bovendien beoordelen of aan eiser het voordeel van de twijfel kan worden gegund. Indien verweerder de elementen niet in onderlinge samenhang beziet ontneemt hij zichzelf hiertoe de mogelijkheid om dit zorgvuldig te beoordelen.
17. De rechtbank heeft overwogen dat uit het gehoor van eiser en uit de beoordeling van het asielrelaas niet blijkt dat kenbaar rekening is gehouden met de minderjarigheid van eiser. De verklaringen van eiser hebben betrekking op het ontdekken van seksuele gevoelens en het aangaan van een eerste seksuele relatie. Op geen enkele wijze heeft verweerder –kenbaar betrokken dat eiser minderjarig was bij het doormaken van deze gestelde ontwikkeling. Verweerder heeft, daargelaten dat hij bij de geloofwaardigheidsbeoordeling niet conform zijn eigen werkinstructie heeft gehandeld, bij de beoordeling van het relaas op geen enkele wijze gemotiveerd dat hij over kennis beschikt over het gedrag en de handelwijze van minderjarigen die ontdekken dat ze homoseksueel zijn en opgroeien in een omgeving waar het uiten van deze geaardheid niet wordt geaccepteerd. Verweerder gaat hierbij uit van vooronderstellingen dat een minderjarige in de leeftijd eiser zich laat leiden door ratio in plaats van gevoelens en een risico-taxatie maakt bij de vraag waar en wanneer hij seksuele handelingen verricht. Uit de toelichting van gemachtigde van eiser blijkt bovendien dat eiser het moeilijk vindt om tegenover (volwassen) derden te praten over zijn seksuele geaardheid. De hoormedewerker heeft er ook melding van gemaakt dat het gehoor moeizaam is verlopen. Ook met deze omstandigheid, waar verweerder ten tijde van de besluitvorming op de hoogte was, is niet –kenbaar- rekening gehouden. Verweerder heeft hiermee onzorgvuldig en in strijd met zijn eigen werkinstructie gehandeld. De rechtbank heeft ook overwogen dat voor zover wel van de verklaringen van eiser zou mogen worden uitgegaan, eiser consistent heeft verklaard en dat de twee geconstateerde tegenstrijdigheden het relaas niet regarderen en weinig relevant zijn. De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat alle gronden die gericht zijn tegen de tegenwerpingen die betrekking hebben op de gestelde homoseksuele geaardheid, de gestelde relatie en de gestelde problemen slagen. Overigens valt niet in te zien, gelet op door eiser afgelegde consistente verklaringen, waarom aan eiser niet het voordeel van de twijfel wordt gegund. Het besluit kan de toets in rechte niet doorstaan en zal dan ook worden vernietigd. Vertrektermijn
18. Eiser heeft in de beroepsgronden aangevoerd dat verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd en heeft zich daarbij beroepen op de prejudiciële vragen die door deze rechtbank en zittingsplaats op 12 juni 2019 zijn gesteld over het opleggen van een terugkeerbesluit aan niet-begeleide minderjarige vreemdelingen.
19. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft in haar arrest van 14 januari 2021 in de zaak C-441/19 (ECLI:EU:C:2021:9) de prejudiciële vragen van de rechtbank beantwoord. Het Hof heeft in dit arrest –onder meer- overwogen dat een lidstaat wanneer hij voornemens is om een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een niet-begeleide minderjarige, in alle fasen van de procedure rekening moet houden met het belang van het kind (punt 44). Dat houdt in dat een lidstaat, voordat hij een terugkeerbesluit vaststelt, concreet moet onderzoeken of er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer. Als die opvang niet aanwezig is, kan tegen die minderjarige geen terugkeerbesluit op grond van de Terugkeerrichtlijn worden uitgevaardigd (punt 55 en 56). Dit houdt ook in dat de lidstaat de minderjarige moet horen over de omstandigheden waarin hij in het land van terugkeer kan worden opgevangen (punt 59). Verweerder moet dus, voordat hij een terugkeerbesluit uitvaardigt tegen een niet-begeleide minderjarige, de situatie van die minderjarige algemeen en grondig toetsen, rekening houdend met het belang van het kind, en zich ervan overtuigen dat er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer. Verweerder mag bij dat onderzoek geen louter op leeftijd gebaseerd onderscheid maken tussen niet-begeleide minderjarigen (punt 68).
20. In het bestreden besluit is vermeld dat het besluit tevens geldt als terugkeerbesluit en van rechtswege tot gevolg heeft dat eiser met ingang van de dag waarop de beroepstermijn is verstreken, niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten. Verweerder heeft in de besluitvorming niet grondig en concreet onderzocht of er voor eiser, als 16-jarige, adequate opvang beschikbaar is in Guinee. Verweerder heeft echter, zoals vermeld in het procesverloop, na aanleiding van bovenstaand arrest, het besluitonderdeel dat een terugkeerbesluit behelst ingetrokken. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling of aan eiser een terugkeerplicht had mogen worden opgelegd.
21. De rechtbank merkt evenwel reeds nu op dat de handelwijze van verweerder om de afwijzing van de asielaanvraag te handhaven en eenvoudigweg het terugkeerbesluit in te trekken en vervolgens te bepalen dat geen rechtmatig verblijf wordt toegekend in strijd met het Unierecht is. Verweerder is gehouden een meeromvattende beschikking te nemen op een asielaanvraag. Indien verweerder beslist dat de asielaanvraag niet wordt ingewilligd dient hij een terugkeerplicht vast te stellen. Indien hij dat niet kan omdat hij niet (tijdig) in staat is het onderzoek naar adequate opvang te verrichten conform de uitleg die het Hof van Justitie in het arrest TQ van 14 januari 2021 aan de relevante Unierechtelijke bepalingen heeft gegeven volgt er dus geen vaststelling van onrechtmatig verblijf en geen terugkeerplicht. Reeds hierdoor ontstaat rechtmatig verblijf voor de minderjarige vreemdeling. Het Hof van Justitie heeft expliciet overwogen dat minderjarigen geen feitelijk verblijf kan worden toegestaan op grond van een “gedoogconstructie”. Dit betekent dat verweerder zal moeten bepalen of eiser ófwel onrechtmatig in Nederland verblijft na afwijzing van zijn asielaanvraag waaruit de oplegging van een terugkeerplicht volgt, ófwel dat eiser rechtmatig verblijf heeft, eerst gedurende zijn asielprocedure en vervolgens na afwijzing van zijn asielaanvraag. Feitelijk verblijf toestaan zonder een keuze te maken over de rechtmatigheid van voortgezet verblijf terwijl eiser niet kan worden uitgezet is onverenigbaar met de Terugkeerrichtlijn en het belang van het kind zoals onder meer is vastgelegd in artikel 24 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Indien verweerder, zoals hij thans heeft gedaan door het terugkeerbesluit in te trekken, bepaalt dat eiser na afwijzing van zijn asielaanvraag geen terugkeerplicht heeft en dus niet onrechtmatig in Nederland verblijft, kan het niet anders worden uitgelegd dan dat eiser sinds de afwijzing van de asielaanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad. Dat verweerder thans onvoldoende in staat is geweest om de gevolgen van het arrest van 14 januari 2021 te duiden en om te zetten in nieuw beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen doet hieraan niet af. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiser, doordat verweerder het terugkeerbesluit heeft ingetrokken, in ieder geval vanaf de datum van afwijzing van de asielaanvraag in het bestreden besluit rechtmatig in Nederland verblijft. Dit is enkel anders indien verweerder bij het nieuw te nemen besluit alsnog tot inwilliging van de asielaanvraag van eiser overgaat. Dan heeft immers te gelden dat eiser vanaf de datum van zijn asielaanvraag voor vergunningverlening in aanmerking moet worden gebracht.
De conclusie
22. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet, gelet op de aard en omvang van de geconstateerde gebreken, geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten of om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank zal niet zelf voorzien in de zaak omdat de rechtbank verwacht dat het enkele zelf voorzien door te bepalen dat eiser in aanmerking moet worden gebracht voor vergunningverlening reeds aanleiding zal zijn om in hoger beroep te gaan en reeds aanleiding zal zijn om deze uitspraak te vernietigen wat de rechtbank niet in het belang van partijen acht. Verweerder zal dan ook een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiser moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
23. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, stelt de rechtbank de proceskosten voor rechtsbijstand vast op € 1.335,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punt voor het tweemaal verschijnen ter zitting met een waarde van € 534,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.335,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.S. Abbing, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 15 februari 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.