Einde inhoudsopgave
Verdrag tot het brengen van eenheid in eenige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer
Artikel 25 A
Geldend
Geldend vanaf 14-06-1998
- Redactionele toelichting
Deze versie is nog niet voor alle partijen in werking getreden. Zie voor de partijgegevens het Protocol van 25-09-1975, Trb. 1982, 82.
- Bronpublicatie:
25-09-1975, Trb. 1982, 82 (uitgifte: 11-06-1982, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
14-06-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-08-1998, Trb. 1998, 208 (uitgifte: 27-08-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
1.
Indien een geding wordt aanhangig gemaakt tegen een ondergeschikte van de vervoerder op grond van schade, als bedoeld in dit Verdrag, zal deze ondergeschikte, indien hij bewijst, dat hij in de uitoefening van zijn dienstbetrekking heeft gehandeld, zich kunnen beroepen op de aansprakelijkheidsgrenzen, waarop de vervoerder zelf zich krachtens artikel 22 kan beroepen.
2.
Het totale bedrag van de schadevergoeding, welke in dat geval van de vervoerder en van zijn ondergeschikten kan worden verkregen, mag de genoemde grenzen niet overschrijden.
3.
Bij het vervoer van reizigers en bagage zijn de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel niet van toepassing, indien wordt bewezen, dat de schade het gevolg is van een handelen of nalaten van de ondergeschikte, gedaan hetzij met de opzet schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met het bewustzijn dat schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien.