Einde inhoudsopgave
Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen
Artikel 8 De bijzondere invaliditeitsverhoging
Geldend
Geldend vanaf 05-07-2014. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-07-2007
- Bronpublicatie:
19-06-2014, Stb. 2014, 251 (uitgifte: 04-07-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
05-07-2014, terugwerkend tot: 01-07-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-06-2014, Stb. 2014, 251 (uitgifte: 04-07-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Bijzondere onderwerpen
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De beroepsmilitair met een recht op invaliditeitspensioen wiens ontslag heeft plaatsgevonden vóór 1 juli 2007 heeft recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging van:
- a.
40 procent van de in artikel 7 bedoelde berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit met dienstverband waaraan.
- b.
dat recht op pensioen wordt ontleend 100 procent bedraagt,
- c.
30 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 80 maar minder dan 100 procent bedraagt,
- d.
20 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 60 maar minder dan 80 procent bedraagt,
- e.
10 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 40 maar minder dan 60 procent bedraagt,
- f.
5 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 20 maar minder dan 40 procent bedraagt,
en daling van die percentages voor de toekomst niet aannemelijk wordt geacht.
De beroepsmilitair met een recht op een invaliditeitspensioen wiens ontslag heeft plaatsgevonden op of na 1 juli 2007 heeft recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging van:
- a.
40 procent van de in artikel 7 bedoelde berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit met dienstverband waaraan dat recht op pensioen wordt ontleend 100 procent bedraagt,
- b.
35 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 90 maar minder dan 100 procent bedraagt,
- c.
30 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 80 maar minder dan 90 procent bedraagt,
- d.
25 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 70 maar minder dan 80 procent bedraagt,
- e.
20 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 60 maar minder dan 70 procent bedraagt,
- f.
15 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 50 maar minder dan 60 procent bedraagt,
- g.
10 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 40 maar minder dan 50 procent bedraagt,
- h.
7,5 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 30 maar minder dan 40 procent bedraagt,
- i.
5 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 20 maar minder dan 30 procent bedraagt,
- j.
2,5 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 10 maar minder dan 20 procent bedraagt,
en daling van die percentages voor de toekomst niet aannemelijk wordt geacht.
2.
Indien de invaliditeit met dienstverband waaraan het recht op invaliditeitspensioen wordt ontleend bestaat of mede bestaat uit:
- a.
het verlies van een der ledematen,
- b.
een belangrijke misvorming van het gelaat, welke door hulpmiddelen niet voldoende is te verbergen, zodat de rechthebbende de omgang met zijn medemensen ernstig wordt bemoeilijkt,
- c.
onbruikbaarheid van een der ledematen dan wel uit een toestand, welke met een zodanige onbruikbaarheid is gelijk te stellen,
- d.
een zodanige vermindering van de beweeglijkheid of bruikbaarheid van twee of meer ledematen, dat de toestand van de rechthebbende is gelijk te stellen met die, bedoeld onder c, of
- e.
een zodanige beperking van het gezichtsvermogen, dat het vermogen om zich zelfstandig te bewegen er ernstig door wordt getroffen,
bedraagt de bijzondere invaliditeitsverhoging niet minder dan 30 procent van de in het eerste lid bedoelde berekeningsgrondslag.
3.
Indien de invaliditeit met dienstverband waaraan het recht op invaliditeitspensioen wordt ontleend bestaat of mede bestaat uit:
- a.
het verlies van twee of meer ledematen,
- b.
het totale verlies van het gezichtsvermogen in beide ogen dan wel uit een toestand, welke met blindheid is gelijk te stellen, of
- c.
onbruikbaarheid van twee of meer ledematen dan wel uit een toestand, welke met een zodanige onbruikbaarheid is gelijk te stellen,
bedraagt de bijzondere invaliditeitsverhoging niet minder dan 40 procent van de in het eerste lid bedoelde berekeningsgrondslag.
4.
Voor de toepassing van het tweede en derde lid worden handen en voeten onder ledematen begrepen.
5.
Indien de invaliditeit met dienstverband bestaat uit meerdere van de in het tweede en derde lid omschreven omstandigheden, bedraagt de bijzondere invaliditeitsverhoging niet meer dan 40 procent van de in het eerste lid bedoelde berekeningsgrondslag.
6.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de beroepsmilitair die ondanks ongeschiktheid in militaire dienst wordt gehandhaafd. De bijzondere invaliditeitsverhoging wordt in dat geval, vanaf het moment dat tot handhaving wordt besloten, vastgesteld aan de hand van het pensioengevend inkomen dat over enige betalingstermijn wordt genoten.