HR, 28-03-2023, nr. 21/02604
ECLI:NL:HR:2023:484
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-03-2023
- Zaaknummer
21/02604
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:484, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑03‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:23
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:1826
ECLI:NL:PHR:2023:23, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 17‑01‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:484
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0067
Uitspraak 28‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Verkrachting van nichtje in periode van eind 1991 tot en met 2001, art. 242 Sr. Vrijspraak eerste aanleg. 1. Verweer m.b.t. betrouwbaarheid van de voor bewijs gebruikte aangifte. 2. Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis). Vinden verklaringen van aangeefster voldoende steun in ander bewijsmateriaal? Ad 1. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Hof heeft aan zijn responsieplicht voldaan door n.a.v. hetgeen daarover ttz. door en namens verdachte naar voren is gebracht betrouwbaarheid van verklaringen van slachtoffer te onderzoeken en hierover vervolgens uitvoerig gemotiveerd te beslissen. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2010:BM2452 m.b.t. bewijsminimum van art. 342.2 Sv. Van schending van art. 342.2 Sv is geen sprake. In het bijzonder gelet op wat uit de voor bewijs gebruikte verklaringen van getuigen en mededeling van verbalisant blijkt over wat verdachte tegen zijn vrouw heeft gezegd, kan immers niet worden gezegd dat voor bewijs gebruikte verklaringen van aangeefster onvoldoende steun vinden in overig bewijsmateriaal. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02604
Datum 28 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 juni 2021, nummer 23-003381-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
2.1
Het eerste cassatiemiddel klaagt over de verwerping door het hof van een verweer over de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebruikte aangifte. Het tweede cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof in strijd met artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de bewezenverklaring uitsluitend heeft doen steunen op de verklaringen van één getuige, te weten de aangeefster. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“1. op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 september 1991 tot en met 31 november 1991 in Nederland, telkens door geweld en bedreiging met geweld [aangeefster] (geboren op [geboortedatum] 1979), heeft gedwongen met hem buiten echt vleselijke gemeenschap te hebben, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte:
- die [aangeefster] heeft vastgepakt en aan de arm heeft meegetrokken/meegenomen naar een slaapkamer en/of
- die [aangeefster] vervolgens op het bed heeft gegooid/gelegd en/of
- vervolgens de (onder)broek van die [aangeefster] naar beneden heeft gescheurd en/of
- de hand van die [aangeefster] op het bed heeft geduwd en heeft vastgehouden en/of
- die [aangeefster] de woorden heeft toegevoegd: “Als jij het niet doet dan pak ik je zus”, althans woorden van gelijke aard en strekking en/of
- aldus voor die [aangeefster] telkens een zodanig bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken of durfde te onttrekken;
2. op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 1991 tot en met 19 september 2001 in Nederland, telkens door geweld of andere feitelijkheden en bedreiging met geweld of andere feitelijkheden [aangeefster] (geboren op [geboortedatum] 1979) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , hebbende verdachte meermalen:
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster] gebracht en gemeenschap gehad met die [aangeefster] en/of
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [aangeefster] gebracht en die [aangeefster] gevingerd en/of
- die [aangeefster] zijn, verdachtes, penis in de mond laten brengen,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden telkens hierin dat hij, verdachte, een of meermalen:
- die [aangeefster] heeft vastgepakt en vastgehouden en een fysiek overwicht heeft gehad op die [aangeefster] en/of
- die [aangeefster] de woorden heeft toegevoegd: “Als jij het niet doet dan pak ik je zus”, en/of
- een groot leeftijdsverschil met die [aangeefster] heeft en de oom van die [aangeefster] is en daardoor een mentaal overwicht op die [aangeefster] heeft gehad en/of
- die [aangeefster] de woorden heeft toegevoegd: “Niemand die je gelooft”, en/of
- die [aangeefster] op haar fiets heeft klemgereden met zijn, verdachte’s, bedrijfsbus en die [aangeefster] vervolgens in zijn bedrijfsbus heeft getrokken en vervolgens met die [aangeefster] in die bus naar een bedrijventerrein is gereden en/of
- ondanks dat die [aangeefster] telkens tegen verdachte “nee” heeft gezegd en hem heeft weggeduwd en tegen hem heeft geschreeuwd en boos op hem is geworden en heeft gehuild en heeft gedreigd aangifte te zullen doen, waarna hij, verdachte, zei “ze geloven je toch niet, het is jouw woord tegen het mijne”
en aldus voor die [aangeefster] telkens een zodanig bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL 1100-2016279070-1 van 27 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpag. 10-24). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van de aangeefster [aangeefster] :
Ik, [aangeefster] , geboren [geboortedatum] 1979, doe aangifte van langdurige, stelselmatige verkrachting door mijn oom, [verdachte] . Hij is de man van mijn moeders jongste zus, dus een aangetrouwde oom. Hij is getrouwd met [betrokkene 1] (verder te noemen: [betrokkene 1] ).
Het is gebeurd vanaf mijn 11e levensjaar tot aan mijn 20e/21e.
Het vond plaats:
- in zijn huis, in [plaats] op de [a-straat] , als ik aan het oppassen was;
- op een parkeerplaats;
- in een huis van een vriend waar hij mij mee naartoe heeft genomen, op de [b-straat] in [plaats] ;
- in zijn auto, een Ford bus;
- in [plaats] , waar ik woonde in verband met mijn opleiding.
De eerste keer was dat ik aan het oppassen was. Dat was in het huis van [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: [verdachte] ). Ik lag op de slaapkamer van mijn nichtje [betrokkene 2] . Ik weet heel specifiek als een houvast voor mijzelf, dat ik de musical aan het oefenen was, dus ik zat in groep 8. Ik was toen 11 jaar, want ik was een vroege leerling. Ik lag in bed. Toen hoorde ik de poortdeur slaan, de voordeur open gaan en voetstappen omhoog. Hij liep richting de slaapkamer waar ik lag. Ik merkte dat hij naast mij knielde of een hurkende houding aannam. Ik dacht: “Dit klopt niet”. Voordat ik het wist, zat zijn hand onder het dekbed op mijn been. Ik kon niet meer doen alsof ik sliep. Ik weet dat ik met mijn handje zijn hand heb proberen weg te duwen. Ik weet dat ik heel duidelijk “nee” heb gezegd. Ik weet dat hij naar alcohol rook en desondanks ging hij met zijn hand wel naar mijn vagina/plasser in mijn broekje. Ik duwde hem weg. Hij probeerde met zijn hand aan mijn vagina/plasser te zitten. Zijn hand zat tussen mijn schaamlipjes, de bovenzijde van de vagina. Hij zat onder mijn broekje. Toen de poortdeur dichtsloeg schrok hij en was ik gered. Toen zei hij: “Net doen alsof er niets aan de hand is”. Toen was hij weg.
Tussen de eerste en de tweede keer heeft wel even gezeten, een aantal maanden. Ik denk in het najaar want het was kouder, ik weet wel dat ik nog steeds 11 jaar oud was. De tweede keer was ik ook aan het oppassen in hetzelfde huis bij [verdachte] . [verdachte] was ook alleen thuisgekomen. Ik hoorde hem thuiskomen, direct was ik angstig. Hij is in de slaapkamer gekomen, waar ik aan het oppassen was, hij is toen heel snel met zijn vinger in mijn plasser gegaan, onder de dekens. Hij was een bruut, hardhandig. Ik weet dat ik probeerde om mijn benen bij elkaar te duwen en hij probeerde mijn benen uit elkaar te doen. Hij gaat hardhandig in mijn plasser. Het deed zeer, ik had pijn.
Ik denk dat [verdachte] mij 18 à 20 keer op deze manier heeft aangerand, waarmee ik bedoel dat hij met zijn vinger in mijn plasser (het hof begrijpt uit de context hier en hierna: plasser/vagina) is gegaan. Dit is gebeurd in het huis van een vriend van [verdachte] en in de auto van [verdachte] , rijdend maar ook stilstaand op een industrieterrein, op de kermis van [A] , op vakantie op de camping “ [B] ” in [plaats] , waar mijn zus en ik gingen logeren.
Verkrachten, dat is de penis in de plasser, was de eerste keer toen ik op de middelbare school zat. Ik was net twaalf want in september was ik twaalf jaar geworden. Het gebeurde in het huis van [verdachte] en op de slaapkamer van [verdachte] en [betrokkene 1] . Hij kwam wederom alleen thuis. Ik lag bij [betrokkene 2] op de slaapkamer. Hij kwam binnen. Ik kan mij herinneren dat hij mij bij mijn arm trok en meenam richting hun slaapkamer. Hij heeft mij op het bed gegooid/gelegd. Op het moment dat hij mij uit de slaapkamer trok, dat overrompelde mij omdat hij mij heel hard bij mijn armpje pakte. Ik was doodsbang voor wat er komen ging. Ik weet dat hij mij met één hand vasthield en op dat bed duwde. Ik weet dat ik nee heb gezegd, niet doen, ik wilde dit niet. Ik spartelde een beetje, maar in mijn beleving was [verdachte] heel sterk. Ik zie mij liggen op mijn bed. Ik zie dat hij met zijn hand in zijn eigen broek gaat, en deze naar beneden trekt. Ik heb heel duidelijk “nee” gezegd en hem proberen tegen te werken. Hij is over mij heen gekropen en heeft mijn broekje naar beneden gescheurd en ging naar binnen. Met zijn piemel (het hof begrijpt hier en hierna: piemel/penis) in mijn vagina, terwijl hij dat deed voelde ik heel veel pijn. Was ik doodsbang en probeerde met mijn andere hand die los was, hem weg te duwen. Het deed wel heel zeer, maar die piemel ging erin. Het deed zo zeer dat het voelde alsof ik uit elkaar gescheurd werd, alsof ik van onder kapot ging. Ik weet zeker dat het niet zijn vingers waren want met zijn ene hand duwde hij mijn hand op het bed en zijn andere hand was bij mijn hoofd. Hij (het hof begrijpt: [verdachte] ) heeft nog wel zijn hand tussen mijn benen gehad om hem (het hof begrijpt: zijn piemel/penis) erin te krijgen maar daarna zat zijn hand bij mijn hoofd toen hij erin zat. Die andere hand heeft hij nooit meer losgelaten. Hij was mij aan het verkrachten. Het zal niet heel lang zijn geweest. Hij stopte opeens. Toen ik op de wc zat, het deed zo zeer, pakte ik een doekje en toen zag ik tussen mijn benen wit spul en toen ik mij afveegde zag ik allemaal bloed.
De laatste keer dat [verdachte] mij verkrachtte was in [plaats] , dus met piemel in mijn vagina.
Op deze manier heeft [verdachte] mij rond de 20 keer verkracht. Alle keren paste hij dwang toe om het voor elkaar te krijgen. Hij was heel hardhandig. Ik heb nee gezegd. Ik heb hem weggeduwd maar hij was sterker. Hij zei constant: ‘'Niemand die je gelooft, niemand die je gelooft”.
Ik denk dat ik 19 of 20 was toen [verdachte] mij voor de laatste keer verkrachtte. Toen ik 26 of 27 jaar (het hof begrijpt: ongeveer 26 of 27 jaar was) was stond hij weer voor mijn deur en toen heeft hij het weer geprobeerd. Het is niet gelukt, maar ik zat wel onder de blauwe plekken.
Ik heb zijn piemel wel eens in mijn mond moeten stoppen. 2 à 3 keer. Ik was toen 12 à 13 jaar oud. In zijn huis, op hun bed. En in de auto op die parkeerplaats.
Mijn zus (het hof begrijpt uit het dossier hier en hierna: [betrokkene 3] ) en ik zijn een tweeling. Wat voor mij heel veel angst heeft ingeboezemd was dat hij zei: “Als jij het niet doet dan pak ik je zus”. Dit zei hij vanaf de derde verkrachting.
De eerste persoon aan wie ik vertelde dat dit gebeurde was mijn zus toen wij op de camping waren. Daar heeft [verdachte] bij het toilethokje zijn hand in mijn broek gestopt. Ik kon hem wegduwen en weglopen en toen heeft hij mij tegen een caravan geduwd. Hij probeerde mij te zoenen maar wij werden gestoord door zijn vrouw [betrokkene 1] . Ik hoorde haar schreeuwen: “Godverdomme [verdachte] ”. Ik ben toen naar de tent gelopen waar mijn zusje lag en ik zei huilend: “ [betrokkene 3] , ome [verdachte] heeft aan mij gezeten”. Ik was toen 13 of 14 jaar.
In 2004 of 2005 ben ik bij de huisarts geweest omdat ik niet meer kon. Ik heb daarover (het hof begrijpt uit de context: over hetgeen de aangeefster met [verdachte] was overkomen) gesproken.
Ik ontwikkelde een eetprobleem. Ik dacht als ik nu heel dik word vindt hij mij niet meer leuk. Dat is niet gelukt dat hij mij niet meer leuk vond of niet meer kwam. Ik was op een gegeven moment depressief. Ik kon op een gegeven moment niet meer.
Ik heb in december 2016 een brief geschreven aan [verdachte] waarin ik heb aangegeven dat hij mij verkracht heeft. Mijn tante heeft mij ongeveer een week nadat ik die brief had gestuurd een kaartje geschreven uit de grond van haar hart.
2. Een geschrift, te weten schriftelijk verslag van de aangeefster [aangeefster] (dossierpag. 26-28). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Geboortedatum:
[verdachte] [geboortedatum] 1957
In 1995 ging ik naar het [C] in [plaats] en moest met de trein, fietsen naar het station. [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) dook overal op, hij reed mij klem, deed de schuifdeur van zijn bus open, hup mijn fiets erin en mee naar het industrieterrein ‘ [D] ’ in [plaats] (het hof begrijpt: [plaats] ). Daar werd ik verkracht of moest ik oraal zijn penis in mijn mond nemen, hij hield met 1 hand mijn nek vast zodat ik niet weg kon. Toen hij klaarkwam, had ik het gevoel of ik stikte. Ook moest ik hem vaak bevredigen omdat verkrachten moeilijk ging in de auto. Daarna moest ik uit de auto en met mijn fiets terugfietsen naar het station.
3. Een proces-verbaal verhoor getuige [aangeefster] , opgemaakt door de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland, van 27 juni 2018. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de aangeefster [aangeefster] :
Het is ook in zijn bus gebeurd. Ik fietste naar het station om naar school te gaan. Ik fietste ’s ochtends vroeg en het was niet druk in mijn beleving. Op de [brug] , als ik naar beneden fietste, dan hoorde ik de auto. Ik had niet veel mogelijkheden om iets te doen, want hij zette zijn auto voor mijn fiets en trok mij en mijn fiets de bus in. Dat is wel vaker gebeurd. Hij reed dan naar het industrieterrein in [plaats] waar hij mij misbruikte.
Ik heb “nee” gezegd en wegduwen, schreeuwen, boos worden, huilen, duwen, trekken, van je afduwen. Ik heb ook wel eens gedreigd om naar de politie te gaan of om het iedereen te vertellen. Dan zei hij lachend: “Ze geloven je toch niet, het is jouw woord tegen het mijne, niemand gelooft jou”. Ik weet nog wel dat hij een keer zo hardhandig was en dat ik zo hard moest huilen dat ik dacht: stop maar met wegduwen, dat heeft geen zin meer. Ik kan toch niet tegen zijn kracht, terwijl ik niet de slapste ben.
4. Een geschrift, te weten een brief van de aangeefster [aangeefster] , gericht aan de verdachte van december 2016 die de verdachte - zo begrijpt het hof in samenhang beschouwd met de overige bewijsmiddelen, met name de bewijsmiddelen die zijn opgenomen onder nummers 7 en 8 - op 10 december 2016 heeft ontvangen (dossierpag. 54-56). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang:
december 2016
Oom [verdachte] en tante [betrokkene 1] ,
Hier een brief van jullie nichtje [aangeefster] .
Ik heb besloten om na 25 jaar mijn mond open te doen over Oom [verdachte] .
Deze titel verdient hij niet, bij lange na niet, een oom beschermt je en misbruikt en verkracht je niet.
Een betere titel is een beest, een verkrachter van een jong kind.
Ja jong, ik was 11 jaar, weetje het nog... ik mocht oppassen op jullie kindjes en sliep bij mijn kleine nichtje [betrokkene 2] op de kamer.
Wat was ik trots dat ik het kon.
Maar hoe groot was de nachtmerrie...............................................................................
Je kwam eerder thuis dan [betrokkene 1] , die was achter gebleven.
Ik hoorde je de trap op lopen en hoorde dat je ging kijken in de kamer van [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en hierna kwam je naar [betrokkene 2] ’s kamer, keek even naar haar.
En kwam toen naar mij, ik deed net alsof ik sliep de angst bekroop me zeker toen je op je knieën naast me ging zitten, ik rook de alcohol lucht die bij je vandaan kwam, hoe groot was de angst toen je handen onder het dekbed kwamen en onder mijn pyjama .... ik kroop omhoog probeerde uit bed te komen, zei NEE maar desondanks luisterde je NIET.
verlamd was ik van angst.
Je ging nog verder maar je werd gestoord en ik gered doordat [betrokkene 1] thuis kwam.
Weg was je, wel nog even aan een doodsbang kind de mededeling ‘vertel het nooit tegen iemand, ze geloven je toch niet of ik pak je zusje als je niet meer komt oppassen’.
De keren erna zijn te verschrikkelijk om op te schrijven, wat een angst, paniek en verdriet mede omdat ik nergens veilig meer was.
Je dook overal op, op de hoek van de straat terwijl ik onderweg was naar school.
Hup mijn fiets achter in de auto en naar het industrie terrein, waar je als een beest je gang kon gaan met een weerloos kind, en weer elke keer de angst, ik pak je zus, je ouders geloven je niet.
Straten reed ik om, als ik licht zag branden bij jullie huis dan wist ik, hij komt, hij staat ergens.
Een jaar later, middelbare school, hoe vaak kwam ik te laat op school, ik ben de tel kwijt, hoe vaak miste ik de trein, hoe vaak heb ik gerend naar het perron, want daar was ik veilig, hoe vaak ging ik zo maar naast vreemde mensen fietsen om maar niet mee te hoeven. Niet wetende of en wanneer je wel of niet toevallig (bewust) weer daar langs zou rijden.
Ik werd schuw en angstig, altijd de dreiging waar is hij ... wanneer komt hij ...
Een keer op de camping kwamen jullie op bezoek, weer was ik niet veilig en duwde je me tussen de caravans. [betrokkene 1] zag het ik weet me te herinneren dat ze schreeuwde...GODVERDOMME [verdachte] ...!!
Waarom zei je toen niets tegen mijn ouders, [betrokkene 1] ... waarom beschermde je hem ?
Terwijl een klein meisje ... doodsangst had.
Jaren ging dit door en door, tot ik 17 werd en naar [plaats] ging voor de opleiding
ziekenverzorgende, bevrijd dacht ik, eindelijk ...
[...].
Ouder en groter ging ik van de ene relatie na de andere, niet binden, niemand vertrouwen als ik maar nergens alleen woonde, want je hoorde omdat we familie zijn toch wel waar ik woonde. De angst en het onveilige gevoel was overheersend voor mij.
Ik ontwikkelde PTTS, post traumatisch stress syndroom.
Zag hiervoor vele psychologen en therapeuten.
Het geheim moest veilig blijven anders zocht je me op en de gevolgen waren niet te overzien. Niemand kwam dichtbij, ik verdoofde de pijn door heel hard te werken, een biertje op zijn tijd, een slaappil want dan zag ik je gezicht niet.
Echter ik kan niet meer, een maand geleden in therapie gegaan en voor het eerst durfde ik alles te vertellen en dat na 25 jaar, ik ben een slachtoffer het is mij aan gedaan door een volwassene, ik was een klein meisje van 11 JAAR.
Ik heb mede door mijn partner, [betrokkene 6] , het aan mijn ouders verteld en mijn broer en zijn vrouw.
De schok bij hen was zeer groot en verdriet bij hen is verschrikkelijk om te zien.
Bij mij komt alles terug en moet ik het doorleven om een plek te kunnen geven en of dat lukt weet ik niet, het trauma is te groot, vorig weekend wilde ik zelfs niet meer leven.
Weg van de eeuwige angst leek me beter maar door de juiste mensen om mij heen vecht ik me terug, om hier sterker en beter uit te komen.
5. Een geschrift, te weten een wenskaart (dossierpag. 29-30). Dit geschrift (het hof begrijpt uit bovengenoemde aangifte: door de aangeefster ontvangen een week nadat zij de brief aan [verdachte] gestuurd had) houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als mededeling van [betrokkene 1] :
[aangeefster] ,
Even een berichtje van mij, je tante [betrokkene 1] .
Uit de grond van me hart,
Ik wist hier niks van!
Ik hoop dat dit berichtje je een beetje steun geeft!!
Dikke kus [betrokkene 1]
6. Een geschrift, te weten, een uitdraai van het medisch dossier van [aangeefster] (dossierpag. 32-53). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
28.08.2008 Boulimie.
18.02.2005 Probleem ten gevolge van aanranding/verkrachting: Ernstig seksueel misbruik door oom van 11e tot 23e jaar. Depressie.
--------------------------------------------------------------------------------------------------
25-05-1999 Diagnose: Down/depressief gevoel
10-05-1999 Diagnose: Down/depressief gevoel
26-06-2001 Diagnose: Anorexia nervosa/boulimie
24-01-2000 Diagnose: Down/depressief gevoel
--------------------------------------------------------------------------------------------------
01.04.2005 S: In een dip. Oom staat weer dronken voor de deur.
O: Nog steeds blauwe plekken.
10.12.2004 Wil naar psycholoog, al weken aan het huilen. Op 14-jarige leeftijd verkracht, nachtmerries, eten opnieuw een probleem.
07.05.2001 Nog steeds vreetbuien.
28.07.1999 12 kilo afgevallen. Minder vreetbuien.
10.05.1999 Afvallen. Heeft vreetbuien.
--------------------------------------------------------------------------------------------------
07.05.2015 PSL Verwijzing: Eerste
Naam verwijzend huisarts: [betrokkene 7]
Eerdere Eerstelijns Psychologische of andere geestelijke Gezondheidszorg:
Ja, rond haar 20e.
Korte inhoudelijke informatie hierover: Eetprobleem na misbruiksituatie.
--------------------------------------------------------------------------------------------------
GGZ - Geachte [betrokkene 7] , Hierbij wil ik u berichten dat de behandeling van [aangeefster] , geboren [geboortedatum] 1979, is afgesloten. Zij was vanaf 11-01-05 in behandeling in verband met een posttraumatische stressstoornis en een eetstoornis (zie brief 03-02-2005). In de periode van 2-8-15 tot heden heb ik cliënte zes maal gezien. Begin mei gaf zij aan minder last te hebben van angstaanvallen. DSM-IV classificatie bij ontslag: posttraumatische stressstoornis, deels in remissie. Met vriendelijke groet, M. Friedi, klinisch psycholoog/psychotherapeut, contactdatum: vrijdag 9 juni 200[6]
--------------------------------------------------------------------------------------------------
GGZ , Rodermans. Op 11-01-2005 werd [aangeefster] , geboren [geboortedatum] 1979, gezien voor een intake in verband met verlate PTSS klachten. Wij zagen een vrouw met PTSS klachten wegens ernstig seksueel misbruik door haar oom vanaf haar 11e tot haar 23e jaar. Tevens heeft zij last van nachtmerries, herbelevingen en depressieve klachten in de vorm van somberheid, verlies van interesse, slaapproblemen en concentratieproblemen. Deze klachten lijken allemaal samen te hangen met haar ervaringen in het verleden. Daarnaast heeft mevrouw eetproblemen. DSM-classificatie: Posttraumatische stressstoornis, contactdatum: donderdag 3 februari 200[5].
7. Een proces-verbaal van verhoor van getuige J. [betrokkene 1] van 10 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpag. 101- 109). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 8] :
U vraagt mij wat ik kan vertellen over de aangifte van mijn dochter [aangeefster] . [aangeefster] ging op vrijdag 9 december [het hof begrijpt: 2016] een aangetekende brief versturen naar [verdachte] . Nadat [betrokkene 1] , mijn zus, de brief van [aangeefster] op 10 december 2016 had ontvangen kwam zij die dag bij ons. Het gesprek verliep heel emotioneel. Zij was heel boos en heel kwaad. [betrokkene 1] had [verdachte] die brief laten lezen en gevraagd: “Wat is hier van waar? [verdachte] zei: “Het klopt. Het is zo”. [betrokkene 1] kwam eigenlijk bij ons om te vertellen dat zij het heel erg vond en dat het waar was. Ook vertelde [betrokkene 1] dat toen zij en [verdachte] op vakantie waren in [plaats] waarbij [betrokkene 3] en [aangeefster] ook mee waren, zij ook iets gezien had. [betrokkene 1] vertelde dat zij zag dat [verdachte] [aangeefster] tegen een muur aandrukte ofzo en dat zij toen heeft geschreeuwd: “Godverdomme [verdachte] , houd op”.
Zij heeft mij toen verteld dat zij door de jaren heen een aantal keer, minstens drie keer, aan [verdachte] had gevraagd: “Heb je wat met [aangeefster] ?”. Dit vroeg zij omdat hij op een bepaalde manier naar [aangeefster] keek en hij [aangeefster] toen in de kapsalon van zijn zus probeerde te zoenen.
Op 12 december 2017 ben ik met [betrokkene 6] , de vriendin van [aangeefster] [het hof begrijpt: [betrokkene 6] ], naar [betrokkene 1] toegegaan. Toen wij daar aankwamen, had zij net de telefoon neergelegd. Ze had [verdachte] aan de lijn. Het eerste wat zij zei toen wij binnenkwamen was: “ [verdachte] wil zijn eigen wat aan doen. Hij ziet het niet meer zitten”. Ze kon bijna niet op haar benen staan. [betrokkene 6] en ik hebben haar naar een stoel gedragen. Wij hebben er bij haar op aangedrongen dat zij haar kinderen moest bellen en zelf aan haar kinderen moest vertellen wat er gebeurd was. Toen heeft zij haar dochter [betrokkene 2] en oudste zoon [betrokkene 4] gebeld. Die kwamen eigenlijk gelijk. Toen heeft [betrokkene 1] gezegd: “Jullie vader heeft [aangeefster] geneukt”. Ik zei: “Jullie vader heeft [aangeefster] seksueel misbruikt”. Ik wilde het woord “geneuk” niet horen.
Op 19 januari 2017 vond er bij ons thuis een derde gesprek plaats tussen [betrokkene 1] , mijn man [betrokkene 9] en ik. Mijn man heeft dat gesprek opgenomen. [betrokkene 1] wist niet dat het gesprek werd opgenomen.
8. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 6] van 3 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (dossierpag. 77-86). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 6] :
[aangeefster] is mijn partner. Ik ken haar tweeënhalf jaar.
[aangeefster] heeft mij alles verteld wat haar is overkomen. Dat was in november, december 2014. Naar aanleiding van de brief die [aangeefster] op 10 december 2016 had verstuurd belde [betrokkene 1] op 12 december 2016 huilend op naar [aangeefster] moeder, die op dat moment bij mij thuis was. Toen zijn we naar haar toegegaan. Wij kwamen daar aan. Zij was echt helemaal in paniek. Ze zakte helemaal door haar benen, ook hyperventileren. We hebben haar op een stoel gezet, water gegeven. Toen bleek dat zij [verdachte] (het hof begrijpt uit de overige bewijsmiddelen: [verdachte] ) aan de telefoon had gehad. [betrokkene 1] (het hof begrijpt uit de overige bewijsmiddelen: [betrokkene 1] ) zei dat hij er een eind aan ging maken.
[betrokkene 1] had hem geconfronteerd met de brief van [aangeefster] . [verdachte] kan niet goed lezen. [betrokkene 1] las de brief van [aangeefster] voor en vroeg aan [verdachte] : “Is het waar? Klopt het wat er in staat?”. [verdachte] had geantwoord: “Ja, het is waar”.
Toen wij, [aangeefster] moeder en ik nog bij [betrokkene 1] waren, heeft [betrokkene 1] [betrokkene 4] en [betrokkene 2] opgebeld. [betrokkene 4] is direct gekomen en in ons bijzijn heeft [betrokkene 1] tegen [betrokkene 4] gezegd: “Je vader heeft [aangeefster] geneukt”. [betrokkene 8] , de moeder van [aangeefster] , vond dit heel grof en zei: “Nee, seksueel misbruikt”. [betrokkene 4] werd heel kwaad want die zei: “Dat doet mijn vader niet”. [betrokkene 1] zei: “Nee, het is echt waar want hij heeft het zelf bekend aan mij”.
9. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 10] van 10 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpag. 93-100). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 10] :
Nadat [aangeefster] de brief aan [verdachte] had verstuurd (het hof begrijpt uit de vorige bewijsmiddelen: op 10 december 2016), hebben wij, mijn vrouw en ik, een gesprek gehad met [betrokkene 1] . [betrokkene 1] kwam bij ons en had de brief bij zich. Het was een dramatisch gesprek. [betrokkene 1] had de brief toen gelezen en tegen [verdachte] gezegd: “Is dit waar, wat in deze brief staat?”. [verdachte] heeft toen geantwoord: “Ja. Ja”. [betrokkene 1] was in paniek en wist niet hoe het verder moest. [betrokkene 1] zei dat zij al eerder aan [verdachte] had gevraagd of [verdachte] een ‘oogje op [aangeefster] had’. [verdachte] had dat ontkend. Ik had het idee dat [betrokkene 1] het verhaal van [aangeefster] geloofde, want zij begon gelijk over scheiden. Een volgend gesprek tussen [betrokkene 1] , mijn vrouw en ik heb ik opgenomen. Dat gesprek staat op een usb-stick die in uw bezit is.
10. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 3] van 5 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpag. 87-92). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 3] :
Mijn zus, [aangeefster] - het was misschien 10 jaar terug - vertelde dat zij werd lastig gevallen door ome [verdachte] . Daar schrok ik van. Zij sprak over lastig vallen. Zij gaf niet duidelijk aan wat zij daar nu mee bedoelde. Ik heb die schreeuw om hulp toen niet gezien. Dat vind ik heel erg. Ik ben er toen niet voor haar geweest. De achternaam van ome [verdachte] is [verdachte] . Hij is de man van mijn tante [betrokkene 1] . Ik denk dat ik 10 of 11 jaar oud was toen ik ging oppassen bij ome [verdachte] en tante [betrokkene 1] . In het begin ging ik samen met mijn zus [aangeefster] en later alleen. Toen ging [aangeefster] ergens anders oppassen.
11. Een proces-verbaal van bevindingen van 17 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpag. 119-120). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant voornoemd:
Op 27 januari 2017 deed [aangeefster] aangifte ter zake een zedenmisdrijf. Tijdens de aangifte overhandigde zij een usb-stick. Hierover verklaarde [aangeefster] dat op de usb[-stick] een gesprek staat tussen haar tante en haar ouders. Dit gesprek vond plaats op 19 januari 2017. Het gesprek is heimelijk door de vader van [aangeefster] met zijn telefoon opgenomen. Hierna volgt een samenvatting van het gesprek:
De moeder van [aangeefster] geeft aan dat de situatie heel moeilijk en verdrietig is. En dat [aangeefster] naar de klote is.
[betrokkene 1] zegt dat zij niet te veel van [verdachte] mag zeggen en dat zij ook een raadsman heeft, dat het hele gezin een raadsman heeft.
Vervolgens wordt er gesproken over de brief van [aangeefster] en over de kaart van [betrokkene 1] .
[betrokkene 1] zegt dat zij van niets wist, maar de vader van [aangeefster] zegt tegen [betrokkene 1] : “Jij had het vermoeden toch?", waarop [betrokkene 1] zegt: “Ja, maar hij zei nee”.
Daarna zegt [betrokkene 1] dat [verdachte] en [aangeefster] seks hebben gehad. Het had nooit mogen gebeuren.
De moeder van [aangeefster] zegt tegen [betrokkene 1] : “Hij heeft het gedaan. Hij heeft toch bekend?”. En dat zij dat tegen de kinderen ook zei. [betrokkene 1] zegt hierop: “Hij heeft bekend dat hij seks met haar gehad heeft”. [betrokkene 1] zegt ook dat zij 4 zinnen en niet de hele brief van [aangeefster] heeft gelezen en de brief toen aan [verdachte] gaf. Toen zei hij: “Ja”. De moeder van [aangeefster] houdt [betrokkene 1] voor dat [betrokkene 1] aan [verdachte] heeft gevraagd: “Heb jij dat gedaan?” waarop [verdachte] zei: “Ja, seks”.
12. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 8 juni 2021. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[aangeefster] is mijn nichtje. Zij is de dochter van de zus van mijn vrouw [het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 1] ]. Op een gegeven moment is er een brief bij ons van haar binnengekomen. Mijn vrouw heeft mij die brief voorgelezen. Ik heb een bus voor mijn werk. Ook in de periode waar het hier over gaat had ik een bus voor mijn werk.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder onder meer het volgende overwogen:
“Nadere bewijsoverweging en bespreking van de gevoerde bewijsverweren
(...)
Oordeel van het hof
Het hof ziet zich, mede in het licht van de door de raadsvrouw gevoerde bewijsverweren, gesteld voor de vraag of de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Betrouwbaarheid van de aangifte
De aangeefster [aangeefster] heeft op 27 januari en 21 februari 2017 ten overstaan van de politie en op 27 juni 2018 tegenover de rechter-commissaris verklaringen afgelegd. De strekking van deze verklaringen is - kort samengevat - de volgende. Vanaf haar 11e/12e levensjaar tot haar 19e/20e levensjaar is zij misbruikt door de verdachte, zijnde haar aangetrouwde oom (de verdachte is getrouwd met de zus van de moeder van de aangeefster). Het misbruik begon toen de aangeefster op de kinderen van de verdachte paste en ging door tot zij op haar 19e of 20e verhuisde. Het misbruik bestond uit vaginale en orale penetratie met de penis en het binnendringen van de vagina met de vinger. De aangeefster werd gedwongen om de seksuele handelingen te ondergaan. De verdachte was daarbij hardhandig, brak haar weerstand en creëerde situaties waardoor de aangeefster zich niet aan de handelingen kon en durfde te onttrekken. De verklaringen van de aangeefster zijn gedetailleerd, naar de kern genomen consistent en maken op het hof een betrouwbare indruk.
Die geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster worden onderstreept door de verklaringen van haar partner [betrokkene 6] en haar ouders J. [betrokkene 1] en [betrokkene 10] . Zo heeft haar partner uitgebreid verklaard over het moment (eind 2014) waarop de aangeefster haar over het misbruik heeft verteld en de emoties die daarmee gepaard gingen, terwijl ook overigens de inhoud van de destijds door de aangeefster tegenover haar afgelegde verklaring overeenkomt met die van de aangifte van 21 februari 2017. De ouders van de aangeefster hebben beiden uitvoerig verklaard over het moment in december 2016 waarop aangeefster hen van het misbruik op de hoogte stelde, alsmede over de problemen waar de aangeefster op jongere leeftijd, naar later bleek ten tijde en ten gevolge van het misbruik, mee kampte.
(…)
Bewijsminimum
Het hof stelt voorop dat het bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, gelet op het tweede lid van artikel 342 Sv, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige, dus ook niet op de verklaring(en) van enkel de aangeefster. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De andere bewijsgronden dienen niet in een te ver verwijderd verband met de verklaring van de getuige te staan. Het hof begrijpt het verweer van de raadsvrouw aldus dat zij betoogt dat het bewijs dat de verdachte de aangeefster tot de seksuele handelingen die met haar zijn verricht heeft gedwongen enkel zou kunnen worden gestoeld op haar eigen verklaringen, en dat voor zover er sprake is van ander bewijs, dit bewijs terug is te voeren op dezelfde bron (namelijk: de aangeefster). Het hof onderschrijft dit standpunt niet om reden van het volgende. Naar het oordeel van het hof vinden de verklaringen van de aangeefster in voldoende mate steun in de volgende bewijsmiddelen.(i) Allereerst blijkt uit het medisch dossier betreffende de aangeefster dat zij er al in 2005 tegenover haar huisarts gewag van heeft gemaakt dat zij van haar 11e tot 23e levensjaar ernstig seksueel misbruikt is. Ook maakte zij er blijkens dat stuk in 2005 bij de arts melding van dat haar oom dronken voor de deur van haar woning had gestaan. Daarbij heeft de arts toen blauwe plekken geconstateerd. Het medisch dossier biedt voorts een bevestiging van het door de aangeefster gestelde, als gevolg van het misbruik opgelopen psychisch letsel, waaronder een eetstoornis, psychische problemen en de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS). Die laatste diagnose is door in de GGZ werkzame personen gesteld.(ii) Daarnaast volgt uit de verklaringen van de ouders van de aangeefster te weten J. [betrokkene 1] en [betrokkene 10] , en haar partner [betrokkene 6] dat de vrouw van de verdachte ( [betrokkene 1] , de zus van de moeder van de aangeefster) er op twee verschillende momenten, namelijk op 10 en 12 december 2016, tegenover hen opgave van heeft gedaan dat, toen zij de verdachte confronteerde met de brief die door de aangeefster op 10 december 2016 is verstuurd, waarin al in de derde zin wordt gesproken over “misbruik” en “verkrachting”, de verdachte tegenover haar heeft bekend en zei dat het klopte en dat het waar was wat er in de brief stond. Over deze twee gebeurtenissen verklaren genoemde getuigen - ook op details - zeer consequent. Het hof acht hetgeen zij verklaren over de verklaring van [betrokkene 1] over de ‘bekentenis’ van haar man [verdachte] , dan ook betrouwbaar en ondersteunend voor de aangifte.(iii) Ondersteuning voor hetgeen het hof hiervoor onder (ii) heeft overwogen, biedt eveneens het kaartje dat een week na 10 december 2016 door [betrokkene 1] aan de aangeefster is verstuurd. In dat berichtje spreekt zij haar hoop uit dat dat berichtje een beetje steun geeft aan [aangeefster] en voegt daaraan toe: “ Uit de grond van me hart, ik wist hier niks van!”.(iv) Tot slot wijst het hof op het door de vader van de aangeefster (heimelijk) opgenomen gesprek tussen de vrouw van de verdachte ( [betrokkene 1] ) en de ouders van de aangeefster van 19 januari 2017. In dit gesprek zegt de vrouw van de verdachte ( [betrokkene 1] ) dat de verdachte heeft bekend seks te hebben gehad met de aangeefster en dat zij vier zinnen uit de door de aangeefster verstuurde brief heeft gelezen en deze toen aan de verdachte gaf, waarop hij “ja” zei. Zoals reeds overwogen wordt in de betreffende brief al in de derde zin gesproken over “misbruik” en “verkrachting”. Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.”
2.3
Het eerste cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 9 en 10.
2.4
Volgens artikel 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452).
2.5.
Van schending van artikel 342 lid 2 Sv is geen sprake. In het bijzonder gelet op wat uit de bewijsmiddelen 7, 8, 9 en 11 blijkt over wat de verdachte tegen zijn vrouw heeft gezegd, kan immers niet worden gezegd dat de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de aangeefster onvoldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal.
2.6
Het tweede cassatiemiddel faalt in zoverre.
2.7
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2023.
Conclusie 17‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Verkrachting. Klachten over verwerping uos betrouwbaarheid verklaringen slachtoffer (M1) en gestelde schending bewijsminimumvoorschrift ex art. 342.2 Sv (M2). AG is van mening dat beide klachten falen. Conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/02604
Zitting 17 januari 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 22 juni 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1 en 2 telkens "verkrachting" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Een en ander als nader in het arrest bepaald.
In eerste aanleg heeft de rechtbank de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde vrijgesproken. De rechtbank was weliswaar van oordeel dat sprake is van voldoende wettig bewijs, maar bij de rechtbank ontbrak de vereiste overtuiging dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
4. Beide middelen hebben betrekking de bewijsmotivering ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde verkrachtingen. Met het eerste middel wordt opgekomen tegen overwegingen van het hof over de betrouwbaarheid van voor het bewijs gebezigde verklaringen en met het tweede middel wordt het oordeel van het hof dat aan het wettelijk bewijsminimum is voldaan, bestreden. Alvorens daarop nader in te gaan, geef ik hieronder eerst de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsmotivering weer.
5. Ten laste van de verdachte is door het hof bewezen verklaard dat hij:
“1.
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 september 1991 tot en met 31 november 1991 in Nederland,
telkens door geweld en bedreiging met geweld [aangeefster] (geboren op [geboortedatum] 1979), heeft gedwongen met hem buiten echt vleselijke gemeenschap te hebben,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte:
- die [aangeefster] heeft vastgepakt en aan de arm heeft meegetrokken/meegenomen naar een slaapkamer en/of
- die [aangeefster] vervolgens op het bed heeft gegooid/gelegd en/of
- vervolgens de (onder)broek van die [aangeefster] naar beneden heeft gescheurd en/of
- de hand van die [aangeefster] op het bed heeft geduwd en heeft vastgehouden en/of
- die [aangeefster] de woorden heeft toegevoegd: “Als jij het niet doet dan pak ik je zus”, althans woorden van gelijke aard en strekking en/of
- aldus voor die [aangeefster] telkens een zodanig bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken of durfde te onttrekken;
2.
op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 1991 tot en met 19 september 2001 in Nederland,
telkens door geweld of andere feitelijkheden en bedreiging met geweld of andere feitelijkheden [aangeefster]
(geboren op [geboortedatum] 1979) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] ,
hebbende verdachte meermalen:
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster] gebracht en gemeenschap gehad met die [aangeefster] en/of
- zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [aangeefster] gebracht en die [aangeefster] gevingerd en/of
- die [aangeefster] zijn, verdachtes, penis in de mond laten brengen,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden telkens hierin dat hij, verdachte, een of meermalen:
- die [aangeefster] heeft vastgepakt en vastgehouden en een fysiek overwicht heeft gehad op die [aangeefster] en/of
- die [aangeefster] de woorden heeft toegevoegd: “Als jij het niet doet dan pak ik je zus”, en/of
- een groot leeftijdsverschil met die [aangeefster] heeft en de oom van die [aangeefster] is en daardoor een
mentaal overwicht op die [aangeefster] heeft gehad en/of
- die [aangeefster] de woorden heeft toegevoegd: “Niemand die je gelooft”, en/of
- die [aangeefster] op haar fiets heeft klemgereden met zijn, verdachte’s, bedrijfsbus en die [aangeefster] vervolgens in zijn bedrijfsbus heeft getrokken en vervolgens met die [aangeefster] in die bus naar een bedrijventerrein is gereden en/of
- ondanks dat die [aangeefster] telkens tegen verdachte “nee" heeft gezegd en hem heeft weggeduwd en tegen hem heeft geschreeuwd en boos op hem is geworden en heeft gehuild en heeft gedreigd aangifte te zullen doen, waarna hij, verdachte, zei “ze geloven je toch niet, het is jouw woord tegen het mijne”
en aldus voor die [aangeefster] telkens een zodanig bedreigende situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet aan de seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken.”
6. Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende bewijsmiddelen opgenomen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL 1100-2016279070-1 van 27 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpag. 10-24). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van de aangeefster [aangeefster]:
Ik, [aangeefster] , geboren [geboortedatum] 1979, doe aangifte van langdurige, stelselmatige verkrachting door mijn oom, [verdachte] . Hij is de man van mijn moeders jongste zus, dus een aangetrouwde oom. Hij is getrouwd met [betrokkene 1] (verder te noemen: [betrokkene 1] ).
Het is gebeurd vanaf mijn 11e levensjaar tot aan mijn 20e/21e.
Het vond plaats:
in zijn huis, in [plaats] op de [a-straat] , als ik aan het oppassen was;
op een parkeerplaats;
in een huis van een vriend waar hij mij mee naartoe heeft genomen, op de [b-straat] in [plaats] ;
in zijn auto, een Ford bus;
in [plaats] , waar ik woonde in verband met mijn opleiding.
De eerste keer was dat ik aan het oppassen was. Dat was in het huis van [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: [verdachte] ). Ik lag op de slaapkamer van mijn nichtje [betrokkene 2] . Ik weet heel specifiek als een houvast voor mijzelf, dat ik de musical aan het oefenen was, dus ik zat in groep 8. Ik was toen 11 jaar, want ik was een vroege leerling. Ik lag in bed. Toen hoorde ik de poortdeur slaan, de voordeur open gaan en voetstappen omhoog. Hij liep richting de slaapkamer waar ik lag. Ik merkte dat hij naast mij knielde of een hurkende houding aannam. Ik dacht: “Dit klopt niet”. Voordat ik het wist, zat zijn hand onder het dekbed op mijn been. Ik kon niet meer doen alsof ik sliep. Ik weet dat ik met mijn handje zijn hand heb proberen weg te duwen. Ik weet dat ik heel duidelijk “nee” heb gezegd. Ik weet dat hij naar alcohol rook en desondanks ging hij met zijn hand wel naar mijn vagina/plasser in mijn broekje. Ik duwde hem weg. Hij probeerde met zijn hand aan mijn vagina/plasser te zitten. Zijn hand zat tussen mijn schaamlipjes, de bovenzijde van de vagina. Hij zat onder mijn broekje. Toen de poortdeur dichtsloeg schrok hij en was ik gered. Toen zei hij: “Net doen alsof er niets aan de hand is”. Toen was hij weg.
Tussen de eerste en de tweede keer heeft wel even gezeten, een aantal maanden. Ik denk in het najaar want het was kouder, ik weet wel dat ik nog steeds 11 jaar oud was. De tweede keer was ik ook aan het oppassen in hetzelfde huis bij [verdachte] . [verdachte] was ook alleen thuisgekomen. Ik hoorde hem thuiskomen, direct was ik angstig. Hij is in de slaapkamer gekomen, waar ik aan het oppassen was, hij is toen heel snel met zijn vinger in mijn plasser gegaan, onder de dekens. Hij was een bruut, hardhandig. Ik weet dat ik probeerde om mijn benen bij elkaar te duwen en hij probeerde mijn benen uit elkaar te doen. Hij gaat hardhandig in mijn plasser. Het deed zeer, ik had pijn.
Ik denk dat [verdachte] mij 18 à 20 keer op deze manier heeft aangerand, waarmee ik bedoel dat hij met zijn vinger in mijn plasser (het hof begrijpt uit de context hier en hierna: plasser/vagina) is gegaan. Dit is gebeurd in het huis van een vriend van [verdachte] en in de auto van [verdachte] , rijdend maar ook stilstaand op een industrieterrein, op de kermis van [A] , op vakantie op de camping “ [B] ” in [plaats] , waar mijn zus en ik gingen logeren.
Verkrachten, dat is de penis in de plasser, was de eerste keer toen ik op de middelbare school zat. Ik was net twaalf want in september was ik twaalf jaar geworden. Het gebeurde in het huis van [verdachte] en op de slaapkamer van [verdachte] en [betrokkene 1] . Hij kwam wederom alleen thuis. Ik lag bij [betrokkene 2] op de slaapkamer. Hij kwam binnen. Ik kan mij herinneren dat hij mij bij mijn arm trok en meenam richting hun slaapkamer. Hij heeft mij op het bed gegooid/gelegd. Op het moment dat hij mij uit de slaapkamer trok, dat overrompelde mij omdat hij mij heel hard bij mijn armpje pakte. Ik was doodsbang voor wat er komen ging. Ik weet dat hij mij met één hand vasthield en op dat bed duwde. Ik weet dat ik nee heb gezegd, niet doen, ik wilde dit niet. Ik spartelde een beetje, maar in mijn beleving was [verdachte] heel sterk. Ik zie mij liggen op mijn bed. Ik zie dat hij met zijn hand in zijn eigen broek gaat, en deze naar beneden trekt. Ik heb heel duidelijk “nee” gezegd en hem proberen tegen te werken. Hij is over mij heen gekropen en heeft mijn broekje naar beneden gescheurd en ging naar binnen. Met zijn piemel (het hof begrijpt hier en hierna: piemel/penis) in mijn vagina, terwijl hij dat deed voelde ik heel veel pijn. Was ik doodsbang en probeerde met mijn andere hand die los was, hem weg te duwen. Het deed wel heel zeer, maar die piemel ging erin. Het deed zo zeer dat het voelde alsof ik uit elkaar gescheurd werd, alsof ik van onder kapot ging. Ik weet zeker dat het niet zijn vingers waren want met zijn ene hand duwde hij mijn hand op het bed en zijn andere hand was bij mijn hoofd. Hij (het hof begrijpt: [verdachte] ) heeft nog wel zijn hand tussen mijn benen gehad om hem (het hof begrijpt: zijn piemel/penis) erin te krijgen maar daarna zat zijn hand bij mijn hoofd toen hij erin zat. Die andere hand heeft hij nooit meer losgelaten. Hij was mij aan het verkrachten. Het zal niet heel lang zijn geweest. Hij stopte opeens. Toen ik op de wc zat, het deed zo zeer, pakte ik een doekje en toen zag ik tussen mijn benen wit spul en toen ik mij afveegde zag ik allemaal bloed.
De laatste keer dat [verdachte] mij verkrachtte was in [plaats] , dus met piemel in mijn vagina.
Op deze manier heeft [verdachte] mij rond de 20 keer verkracht. Alle keren paste hij dwang toe om het voor elkaar te krijgen. Hij was heel hardhandig. Ik heb nee gezegd. Ik heb hem weggeduwd maar hij was sterker. Hij zei constant: ‘'Niemand die je gelooft, niemand die je gelooft”.
Ik denk dat ik 19 of 20 was toen [verdachte] mij voor de laatste keer verkrachtte. Toen ik 26 of 27 jaar (het hof begrijpt: ongeveer 26 of 27 jaar was) was stond hij weer voor mijn deur en toen heeft hij het weer geprobeerd. Het is niet gelukt, maar ik zat wel onder de blauwe plekken.
Ik heb zijn piemel wel eens in mijn mond moeten stoppen. 2 à 3 keer. Ik was toen 12 à 13 jaar oud. In zijn huis, op hun bed. En in de auto op die parkeerplaats.
Mijn zus (het hof begrijpt uit het dossier hier en hierna: [betrokkene 3] ) en ik zijn een tweeling. Wat voor mij heel veel angst heeft ingeboezemd was dat hij zei: “Als jij het niet doet dan pak ik je zus”. Dit zei hij vanaf de derde verkrachting.
De eerste persoon aan wie ik vertelde dat dit gebeurde was mijn zus toen wij op de camping waren. Daar heeft [verdachte] bij het toilethokje zijn hand in mijn broek gestopt. Ik kon hem wegduwen en weglopen en toen heeft hij mij tegen een caravan geduwd. Hij probeerde mij te zoenen maar wij werden gestoord door zijn vrouw [betrokkene 1] . Ik hoorde haar schreeuwen: “Godverdomme [verdachte] ”. Ik ben toen naar de tent gelopen waar mijn zusje lag en ik zei huilend: “ [betrokkene 3] , ome [verdachte] heeft aan mij gezeten”. Ik was toen 13 of 14 jaar.
In 2004 of 2005 ben ik bij de huisarts geweest omdat ik niet meer kon. Ik heb daarover (het hof begrijpt uit de context: over hetgeen de aangeefster met [verdachte] was overkomen) gesproken.
Ik ontwikkelde een eetprobleem. Ik dacht als ik nu heel dik word vindt hij mij niet meer leuk. Dat is niet gelukt dat hij mij niet meer leuk vond of niet meer kwam. Ik was op een gegeven moment depressief.' Ik kon op een gegeven moment niet meer.
Ik heb in december 2016 een brief geschreven aan [verdachte] waarin ik heb aangegeven dat hij mij verkracht heeft. Mijn tante heeft mij ongeveer een week nadat ik die brief had gestuurd een kaartje geschreven uit de grond van haar hart.
2. Een geschrift, te weten schriftelijk verslag van de aangeefster [aangeefster] (dossierpag. 26-28). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Geboortedatums:
[verdachte] [geboortedatum] 1957
In 1995 ging ik naar het [C] in [plaats] en moest met de trein, fietsen naar het station. [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) dook overal op, hij reed mij klem, deed de schuifdeur van zijn bus open, hup mijn fiets erin en mee naar het industrieterrein ‘ [D] ’ in HHW (het hof begrijpt: [plaats] ). Daar werd ik verkracht of moest ik oraal zijn penis in mijn mond nemen, hij hield met 1 hand mijn nek vast zodat ik niet weg kon. Toen hij klaarkwam, had ik het gevoel of ik stikte. Ook moest ik hem vaak bevredigen omdat verkrachten moeilijk ging in de auto. Daarna moest ik uit de auto en met mijn fiets terugfietsen naar het station.
3. Een proces-verbaal verhoor getuige [aangeefster] , opgemaakt door de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland, van 27 juni 2018. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de aangeefster [aangeefster]:
Het is ook in zijn bus gebeurd. Ik fietste naar het station om naar school te gaan. Ik fietste ’s ochtends vroeg en het was niet druk in mijn beleving. Op de [brug] , als ik naar beneden fietste, dan hoorde ik de auto. Ik had niet veel mogelijkheden om iets te doen, want hij zette zijn auto voor mijn fiets en trok mij en mijn fiets de bus in. Dat is wel vaker gebeurd. Hij reed dan naar het industrieterrein in [plaats] waar hij mij misbruikte.
Ik heb “nee” gezegd en wegduwen, schreeuwen, boos worden, huilen, duwen, trekken, van je afduwen. Ik heb ook wel eens gedreigd om naar de politie te gaan of om het iedereen te vertellen. Dan zei hij lachend: “Ze geloven je toch niet, het is jouw woord tegen het mijne, niemand gelooft jou”. Ik weet nog wel dat hij een keer zo hardhandig was en dat ik zo hard moest huilen dat ik dacht: stop maar met wegduwen, dat heeft geen zin meer. Ik kan toch niet tegen zijn kracht, terwijl ik niet de slapste ben.
4. Een geschrift, te weten een brief van de aangeefster [aangeefster], gericht aan de verdachte van december 2016 die de verdachte - zo begrijpt het hof in samenhang beschouwd met de overige bewijsmiddelen, met name de bewijsmiddelen die zijn opgenomen onder nummers 7 en 8 - op 10 december 2016 heeft ontvangen (dossierpag. 54-56). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang:
december 2016
Oom [verdachte] en tante [betrokkene 1] ,
Hier een brief van jullie nichtje [aangeefster] .
Ik heb besloten om na 25 jaar mijn mond open te doen over Oom [verdachte] .
Deze titel verdient hij niet, bij lange na niet, een oom beschermt je en misbruikt en
verkracht je niet.
Een betere titel is een beest, een verkrachter van een jong kind.
Ja jong, ik was 11 jaar, weetje het nog... ik mocht oppassen op jullie kindjes en sliep
bij mijn kleine nichtje [betrokkene 2] op de kamer.
Wat was ik trots dat ik het kon.
Maar hoe groot was de nachtmerrie...............................................................................
Je kwam eerder thuis dan [betrokkene 1] , die was achter gebleven.
Ik hoorde je de trap op lopen en hoorde dat je ging kijken in de kamer van [betrokkene 4] en [betrokkene 5]
en hierna kwam je naar [betrokkene 2] kamer, keek even naar haar.
En kwam toen naar mij, ik deed net alsof ik sliep de angst bekroop me zeker toen je op je
knieën naast me ging zitten, ik rook de alcohol lucht die bij je vandaan kwam, hoe groot
was de angst toen je handen onder het dekbed kwamen en onder mijn pyjama .... ik
kroop omhoog probeerde uit bed te komen, zei NEE maar desondanks luisterde je NIET.
verlamd was ik van angst.
Je ging nog verder maar je werd gestoord en ik gered doordat [betrokkene 1] thuis kwam.
Weg was je, wel nog even aan een doodsbang kind de mededeling ‘vertel het nooit tegen
iemand, ze geloven je toch niet of ik pak je zusje als je niet meer komt oppassen’.
De keren erna zijn te verschrikkelijk om op te schrijven, wat een angst, paniek en
verdriet mede omdat ik nergens veilig meer was.
Je dook overal op, op de hoek van de straat terwijl ik onderweg was naar school.
Hup mijn fiets achter in de auto en naar het industrie terrein, waar je als een beest je
gang kon gaan met een weerloos kind, en weer elke keer de angst, ik pak je zus, je
ouders geloven je niet.
Straten reed ik om, als ik licht zag branden bij jullie huis dan wist ik, hij komt, hij staat
ergens.
Een jaar later, middelbare school, hoe vaak kwam ik te laat op school, ik ben de tel kwijt,
hoe vaak miste ik de trein, hoe vaak heb ik gerend naar het perron, want daar was ik
veilig, hoe vaak ging ik zo maar naast vreemde mensen fietsen om maar niet mee te
hoeven. Niet wetende of en wanneer je wel of niet toevallig (bewust) weer daar langs
zou rijden.
Ik werd schuw en angstig, altijd de dreiging waar is hij ... wanneer komt hij ...
Een keer op de camping kwamen jullie op bezoek, weer was ik niet veilig en duwde je
me tussen de caravans.
[betrokkene 1] zag het ik weet me te herinneren dat ze schreeuwde...GODVERDOMME
[verdachte] ...!!
Waarom zei je toen niets tegen mijn ouders, [betrokkene 1] ... waarom beschermde je hem ?
Terwijl een klein meisje ... doodsangst had.
Jaren ging dit door en door, tot ik 17 werd en naar [plaats] ging voor de opleiding
ziekenverzorgende, bevrijd dacht ik, eindelijk ...
[...].
Ouder en groter ging ik van de ene relatie na de andere, niet binden, niemand
vertrouwen als ik maar nergens alleen woonde, want je hoorde omdat we familie zijn
toch wel waar ik woonde. De angst en het onveilige gevoel was overheersend voor mij.
Ik ontwikkelde PTTS, post traumatisch stress syndroom.
Zag hiervoor vele psychologen en therapeuten.
Het geheim moest veilig blijven anders zocht je me op en de gevolgen waren niet te
overzien. Niemand kwam dichtbij, ik verdoofde de pijn door heel hard te werken, een
biertje op zijn tijd, een slaappil want dan zag ik je gezicht niet.
Echter ik kan niet meer, een maand geleden in therapie gegaan en voor het eerst durfde
ik alles te vertellen en dat na 25 jaar, ik ben een slachtoffer het is mij aan gedaan door
een volwassene, ik was een klein meisje van 11 JAAR.
Ik heb mede door mijn partner, [betrokkene 6] , het aan mijn ouders verteld en
mijn broer en zijn vrouw.
De schok bij hen was zeer groot en verdriet bij hen is verschrikkelijk om te zien.
Bij mij komt alles terug en moet ik het doorleven om een plek te kunnen geven en of dat
lukt weet ik niet, het trauma is te groot, vorig weekend wilde ik zelfs niet meer leven
Weg van de eeuwige angst leek me beter maar door de juiste mensen om mij heen vecht
ik me terug, om hier sterker en beter uit te komen.
5. Een geschrift, te weten een wenskaart (dossierpag. 29-30). Dit geschrift (het hof begrijpt uit bovengenoemde aangifte: door de aangeefster ontvangen een week nadat zij de brief aan [verdachte] gestuurd had) houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als mededeling van [betrokkene 1] :
[aangeefster] ,
Even een berichtje van mij, je tante [betrokkene 1] .
Uit de grond van me hart,
Ik wist hier niks van!
Ik hoop dat dit berichtje je een beetje steun geeft!!
Dikke kus [betrokkene 1]
6. Een geschrift, te weten, een uitdraai van het medisch dossier van [aangeefster] (dossierpag. 32-53). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
28.08.2008 Boulimie.
18.02.2005 Probleem ten gevolge van aanranding/verkrachting: Ernstig seksueel misbruik door oom van 11e tot 23e jaar. Depressie.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
25-05-1999 Diagnose: Down/depressief gevoel
10-05-1999 Diagnose: Down/depressief gevoel
26-06-2001 Diagnose: Anorexia nervosa/boulimie
24-01-2000 Diagnose: Down/depressief gevoel
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
01.04.2005 S: In een dip. Oom staat weer dronken voor de deur.
O: Nog steeds blauwe plekken.
10.12.2004 Wil naar psycholoog, al weken aan het huilen. Op 14-jarige leeftijd verkracht,
nachtmerries, eten opnieuw een probleem.
07.05.2001 Nog steeds vreetbuien.
28.07.1999 12 kilo afgevallen. Minder vreetbuien.
10.05.1999 Afvallen. Heeft vreetbuien.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
07.05.2015 PSL Verwijzing: Eerste
Naam verwijzend huisarts: [betrokkene 7]
Eerdere Eerstelijns Psychologische of andere geestelijke Gezondheidszorg:
Ja, rond haar 20e.
Korte inhoudelijke informatie hierover: Eetprobleem na misbruiksituatie.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
GGZ - Geachte [betrokkene 7] , Hierbij wil ik u berichten dat de behandeling van [aangeefster] , geboren [geboortedatum] 1979, is afgesloten. Zij was vanaf 11-01-05 in behandeling in verband met een posttraumatische stressstoornis en een eetstoornis (zie brief 03-02-2005). In de periode van 2-8-15 tot heden heb ik cliënte zes maal gezien. Begin mei gaf zij aan minder last te hebben van angstaanvallen. DSM-IV classificatie bij ontslag: posttraumatische stressstoornis, deels in remissie. Met vriendelijke groet, M. Friedi, klinisch psycholoog/psychotherapeut, contactdatum: vrijdag 9 juni 200[6]
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
GGZ , Rodermans. Op 11-01-2005 werd [aangeefster] , geboren [geboortedatum] 1979, gezien voor een intake in verband met verlate PTSS klachten. Wij zagen een vrouw met PTSS klachten wegens ernstig seksueel misbruik door haar oom vanaf haar 11e tot haar 23e jaar. Tevens heeft zij last van nachtmerries, herbelevingen en depressieve klachten in de vorm van somberheid, verlies van interesse, slaapproblemen en concentratieproblemen. Deze klachten lijken allemaal samen te hangen met haar ervaringen in het verleden. Daarnaast heeft mevrouw eetproblemen. DSM-classificatie: Posttraumatische stressstoornis, contactdatum: donderdag 3 februari 200[5].
7. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 8] van 10 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpag. 101- 109). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 8]:
U vraagt mij wat ik kan vertellen over de aangifte van mijn dochter [aangeefster] . [aangeefster] ging op vrijdag 9 december [het hof begrijpt: 2016] een aangetekende brief versturen naar [verdachte] . Nadat [betrokkene 1] , mijn zus, de brief van [aangeefster] op 10 december 2016 had ontvangen kwam zij die dag bij ons. Het gesprek verliep heel emotioneel. Zij was heel boos en heel kwaad. [betrokkene 1] had [verdachte] die brief laten lezen en gevraagd: “Wat is hier van waar? [verdachte] zei: “Het klopt. Het is zo”. [betrokkene 1] kwam eigenlijk bij ons om te vertellen dat zij het heel erg vond en dat het waar was. Ook vertelde [betrokkene 1] dat toen zij en [verdachte] op vakantie waren in [plaats] waarbij [betrokkene 3] en [aangeefster] ook mee waren, zij ook iets gezien had. [betrokkene 1] vertelde dat zij zag dat [verdachte] [aangeefster] tegen een muur aandrukte ofzo en dat zij toen heeft geschreeuwd: “Godverdomme [verdachte] , houd op”.
Zij heeft mij toen verteld dat zij door de jaren heen een aantal keer, minstens drie keer, aan [verdachte] had gevraagd: “Heb je wat met [aangeefster] ?”. Dit vroeg zij omdat hij op een bepaalde manier naar [aangeefster] keek en hij [aangeefster] toen in de kapsalon van zijn zus probeerde te zoenen.
Op 12 december 2017 ben ik met [betrokkene 6] , de vriendin van [aangeefster] [het hof begrijpt: [betrokkene 6] ], naar [betrokkene 1] toegegaan. Toen wij daar aankwamen, had zij net de telefoon neergelegd. Ze had [verdachte] aan de lijn. Het eerste wat zij zei toen wij binnenkwamen was: “ [verdachte] wil zijn eigen wat aan doen. Hij ziet het niet meer zitten”. Ze kon bijna niet op haar benen staan. [betrokkene 6] en ik hebben haar naar een stoel gedragen. Wij hebben er bij haar op aangedrongen dat zij haar kinderen moest bellen en zelf aan haar kinderen moest vertellen wat er gebeurd was. Toen heeft zij haar dochter [betrokkene 2] en oudste zoon [betrokkene 4] gebeld. Die kwamen eigenlijk gelijk. Toen heeft [betrokkene 1] gezegd: “Jullie vader heeft [aangeefster] geneukt”. Ik zei: “Jullie vader heeft [aangeefster] seksueel misbruikt”. Ik wilde het woord “geneuk” niet horen.
Op 19 januari 2017 vond er bij ons thuis een derde gesprek plaats tussen [betrokkene 1] , mijn man [betrokkene 9] en ik. Mijn man heeft dat gesprek opgenomen. [betrokkene 1] wist niet dat het gesprek werd opgenomen
8. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 6] van 3 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (dossierpag. 77-86). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 6]:
[aangeefster] is mijn partner. Ik ken haar tweeënhalf jaar.
[aangeefster] heeft mij alles verteld wat haar is overkomen. Dat was in november, december 2014. Naar aanleiding van de brief die [aangeefster] op 10 december 2016 had verstuurd belde [betrokkene 1] op 12 december 2016 huilend op naar [aangeefster] moeder, die op dat moment bij mij thuis was. Toen zijn we naar haar toegegaan. Wij kwamen daar aan. Zij was echt helemaal in paniek. Ze zakte helemaal door haar benen, ook hyperventileren. We hebben haar op een stoel gezet, water gegeven. Toen bleek dat zij [verdachte] (het hof begrijpt uit de overige bewijsmiddelen: [verdachte] ) aan de telefoon had gehad. [betrokkene 1] (het hof begrijpt uit de overige bewijsmiddelen: [betrokkene 1] ) zei dat hij er een eind aan ging maken.
[betrokkene 1] had hem geconfronteerd met de brief van [aangeefster] . [verdachte] kan niet goed lezen. [betrokkene 1] las de brief van [aangeefster] voor en vroeg aan [verdachte] : “Is het waar? Klopt het wat er in staat?”. [verdachte] had geantwoord: “Ja, het is waar”.
Toen wij, [aangeefster] moeder en ik nog bij [betrokkene 1] waren, heeft [betrokkene 1] [betrokkene 4] en [betrokkene 2] opgebeld. [betrokkene 4] is direct gekomen en in ons bijzijn heeft [betrokkene 1] tegen [betrokkene 4] gezegd: “Je vader heeft [aangeefster] geneukt”. [betrokkene 8] , de moeder van [aangeefster] , vond dit heel grof en zei: “Nee, seksueel misbruikt”. [betrokkene 4] werd heel kwaad want die zei: “Dat doet mijn vader niet”. [betrokkene 1] zei: “Nee, het is echt waar want hij heeft het zelf bekend aan mij”.
9. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 10] van 10 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpag. 93-100). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 10]:
Nadat [aangeefster] de brief aan [verdachte] had verstuurd (het hof begrijpt uit de vorige bewijsmiddelen: op 10 december 2016), hebben wij, mijn vrouw en ik, een gesprek gehad met [betrokkene 1] . [betrokkene 1] kwam bij ons en had de brief bij zich. Het was een dramatisch gesprek. [betrokkene 1] had de brief toen gelezen en tegen [verdachte] gezegd: “Is dit waar, wat in deze brief staat?”. [verdachte] heeft toen geantwoord: “Ja. Ja”. [betrokkene 1] was in paniek en wist niet hoe het verder moest. [betrokkene 1] zei dat zij al eerder aan [verdachte] had gevraagd of [verdachte] een ‘oogje op [aangeefster] had’. [verdachte] had dat ontkend. Ik had het idee dat [betrokkene 1] het verhaal van [aangeefster] geloofde, want zij begon gelijk over scheiden. Een volgend gesprek tussen [betrokkene 1] , mijn vrouw en ik heb ik opgenomen. Dat gesprek staat op een usb-stick die in uw bezit is.
10. Een proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 3] van 5 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpag. 87-92). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 3]:
Mijn zus, [aangeefster] - het was misschien 10 jaar terug - vertelde dat zij werd lastig gevallen door ome [verdachte] . Daar schrok ik van. Zij sprak over lastig vallen. Zij gaf niet duidelijk aan wat zij daar nu mee bedoelde. Ik heb die schreeuw om hulp toen niet gezien. Dat vind ik heel erg. Ik ben er toen niet voor haar geweest. De achternaam van ome [verdachte] is [verdachte] . Hij is de man van mijn tante [betrokkene 1] . Ik denk dat ik 10 of 11 jaar oud was toen ik ging oppassen bij ome [verdachte] en tante [betrokkene 1] . In het begin ging ik samen met mijn zus [aangeefster] en later alleen. Toen ging [aangeefster] ergens anders oppassen.
11. Een proces-verbaal van bevindingen van 17 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpag. 119-120). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant voornoemd:
Op 27 januari 2017 deed [aangeefster] aangifte ter zake een zedenmisdrijf. Tijdens de aangifte overhandigde zij een usb-stick. Hierover verklaarde [aangeefster] dat op de usb[-stick] een gesprek staat tussen haar tante en haar ouders. Dit gesprek vond plaats op 19 januari 2017. Het gesprek is heimelijk door de vader van [aangeefster] met zijn telefoon opgenomen. Hierna volgt een samenvatting van het gesprek:
De moeder van [aangeefster] geeft aan dat de situatie heel moeilijk en verdrietig is. En dat [aangeefster] naar de klote is.
[betrokkene 1] zegt dat zij niet te veel van [verdachte] mag zeggen en dat zij ook een raadsman heeft, dat het hele gezin een raadsman heeft.
Vervolgens wordt er gesproken over de brief van [aangeefster] en over de kaart van [betrokkene 1] .
[betrokkene 1] zegt dat zij van niets wist, maar de vader van [aangeefster] zegt tegen [betrokkene 1] : “Jij had het vermoeden toch?", waarop [betrokkene 1] zegt: “Ja, maar hij zei nee”.
Daarna zegt [betrokkene 1] dat [verdachte] en [aangeefster] seks hebben gehad. Het had nooit mogen gebeuren.
De moeder van [aangeefster] zegt tegen [betrokkene 1] : “Hij heeft het gedaan. Hij heeft toch bekend?”. En dat zij dat tegen de kinderen ook zei. [betrokkene 1] zegt hierop: “Hij heeft bekend dat hij seks met haar gehad heeft”. [betrokkene 1] zegt ook dat zij 4 zinnen en niet de hele brief van [aangeefster] heeft gelezen en de brief toen aan [verdachte] gaf. Toen zei hij: “Ja”. De moeder van [aangeefster] houdt [betrokkene 1] voor dat [betrokkene 1] aan [verdachte] heeft gevraagd: “Heb jij dat gedaan?” waarop [verdachte] zei: “Ja, seks”.
12. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 8 juni 2021. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[aangeefster] is mijn nichtje. Zij is de dochter van de zus van mijn vrouw [het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 1] ]. Op een gegeven moment is er een brief bij ons van haar binnengekomen. Mijn vrouw heeft mij die brief voorgelezen. Ik heb een bus voor mijn werk. Ook in de periode waar het hier over gaat had ik een bus voor mijn werk.”
7. Het arrest bevat voorts nog de volgende (bewijs)overwegingen:
“Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. De alternatieve lezing van de verdachte, die inhoudt dat enkel sprake is geweest van een verhouding met wederzijdse instemming toen de aangeefster al meerderjarig was, waarbij “slechts” gezoend is en waarbij de verdachte aan aangeefster heeft ‘gezeten en gevoeld’, acht de advocaat-generaal onaannemelijk.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is primair aangevoerd dat de aangifte niet consistent en onvoldoende betrouwbaar is om als wettig bewijsmiddel te dienen, nu deze aantoonbare onjuistheden bevat en subsidiair dat de aangifte - onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Sv - onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal zodat niet aan het wettelijke vereiste bewijsminimum is voldaan. De verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan verkrachting. Er was enkel sprake van een verhouding tussen de verdachte en de aangeefster – met wederzijdse instemming - in een periode gelegen nadat de aangeefster meerderjarig was geworden en waarbij er alleen sprake was van zoenen en het door de verdachte - kort gezegd - betasten van de aangeefster. Daarbij lag het initiatief bij de aangeefster. Ten slotte is door de raadsvrouw bepleit dat de verdachte ook overigens bij gebrek aan overtuiging dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Het hof ziet zich, mede in het licht van de door de raadsvrouw gevoerde bewijsverweren, gesteld voor de vraag of de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Betrouwbaarheid van de aangifte
De aangeefster [aangeefster] heeft op 27 januari en 21 februari 2017 ten overstaan van de politie en op 27 juni 2018 tegenover de rechter-commissaris verklaringen afgelegd. De strekking van deze verklaringen is - kort samengevat - de volgende. Vanaf haar 11e/12e levensjaar tot haar 19e/20e levensjaar is zij misbruikt door de verdachte, zijnde haar aangetrouwde oom (de verdachte is getrouwd met de zus van de moeder van de aangeefster). Het misbruik begon toen de aangeefster op de kinderen van de verdachte paste en ging door tot zij op haar 19e of 20e verhuisde. Het misbruik bestond uit vaginale en orale penetratie met de penis en het binnendringen van de vagina met de vinger. De aangeefster werd gedwongen om de seksuele handelingen te ondergaan. De verdachte was daarbij hardhandig, brak haar weerstand en creëerde situaties waardoor de aangeefster zich niet aan de handelingen kon en durfde te onttrekken. De verklaringen van de aangeefster zijn gedetailleerd, naar de kern genomen consistent en maken op het hof een betrouwbare indruk.
Die geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster worden onderstreept door de verklaringen van haar partner [betrokkene 6] en haar ouders [betrokkene 8] en [betrokkene 10] . Zo heeft haar partner uitgebreid verklaard over het moment (eind 2014) waarop de aangeefster haar over het misbruik heeft verteld en de emoties die daarmee gepaard gingen, terwijl ook overigens de inhoud van de destijds door de aangeefster tegenover haar afgelegde verklaring overeenkomt met die van de aangifte van 21 februari 2017. De ouders van de aangeefster hebben beiden uitvoerig verklaard over het moment in december 2016 waarop aangeefster hen van het misbruik op de hoogte stelde, alsmede over de problemen waar de aangeefster op jongere leeftijd, naar later bleek ten tijde en ten gevolge van het misbruik, mee kampte.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd zijn de verschillen die aan te wijzen zijn tussen de verschillende verklaringen van de aangeefster of in de weergave van hetgeen zij tegen anderen heeft verteld, naar het oordeel van hef hof onvoldoende om de conclusie te wettigen dat zij niet naar waarheid zou hebben verklaard of dat haar verklaringen onbetrouwbaar zouden zijn.
De verklaring van de getuige [betrokkene 11] , die ter terechtzitting in hoger beroep is gehoord, maakt dit niet anders, reeds omdat de punten waarover deze getuige heeft verklaard - ook als diens verklaring op die punten voor juist moet worden gehouden - de (de verdachte belastende) lezing van de aangeefster geenszins uitsluiten.
Van enig motief van de zijde van aangeefster voor het doen van een valse aangifte is op geen enkele wijze gebleken. De juistheid van de door de verdachte ter zitting geopperde suggestie dat haar partner hier op onheuse wijze invloed zou hebben uitgeoefend, is niet aannemelijk geworden. Daarbij betrekt het hof dat de aangeefster al ver vóór de datum van de uiteindelijke aangifte van 27 januari 2017 en tevens ruim voordat zij haar huidige partner leerde kennen, bij haar huisarts over het seksueel misbruik door haar oom heeft gesproken, namelijk al op 18 februari 2005. Ook voor de door de verdachte opgeworpen suggestie van een geldelijk motief biedt het dossier, noch het verhandelde ter terechtzitting geen enkel solide aanknopingspunt. Hetzelfde geldt voor de door de verdachte geopperde mogelijkheid dat de aangeefster tot haar aangifte is gekomen, omdat zij het niet kon verkroppen dat haar relatie met de verdachte was verbroken. Daarbij is in aanmerking genomen dat, zoals hierna zal blijken, niet aannemelijk is dat de aangeefster vrijwillig een liefdesaffaire met haar oom is aangegaan.
Op grond van het bovenstaande komen de verklaringen van de aangeefster over hetgeen zich in de tenlastegelegde periode heeft afgespeeld authentiek op het hof over en het hof oordeelt deze verklaringen dan ook als betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het dienaangaande gevoerde verweer wordt verworpen.
Bewijsminimum
Het hof stelt voorop dat het bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, gelet op het tweede lid van artikel 342 Sv, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige, dus ook niet op de verklaring(en) van enkel de aangeefster. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De andere bewijsgronden dienen niet in een te ver verwijderd verband met de verklaring van de getuige te staan.
Het hof begrijpt het verweer van de raadsvrouw aldus dat zij betoogt dat het bewijs dat de verdachte de aangeefster tot de seksuele handelingen die met haar zijn verricht heeft gedwongen enkel zou kunnen worden gestoeld op haar eigen verklaringen, en dat voor zover er sprake is van ander bewijs, dit bewijs terug is te voeren op dezelfde bron (namelijk: de aangeefster). Het hof onderschrijft dit standpunt niet om reden van het volgende.
Naar het oordeel van het hof vinden de verklaringen van de aangeefster in voldoende mate steun in de volgende bewijsmiddelen.
(i) Allereerst blijkt uit het medisch dossier betreffende de aangeefster dat zij er al in 2005 tegenover haar huisarts gewag van heeft gemaakt dat zij van haar 11e tot 23e levensjaar ernstig seksueel misbruikt is. Ook maakte zij er blijkens dat stuk in 2005 bij de arts melding van dat haar oom dronken voor de deur van haar woning had gestaan. Daarbij heeft de arts toen blauwe plekken geconstateerd. Het medisch dossier biedt voorts een bevestiging van het door de aangeefster gestelde, als gevolg van het misbruik opgelopen psychisch letsel, waaronder de een eetstoornis, psychische problemen en de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS). Die laatste diagnose is door in de GGZ werkzame personen gesteld.
(ii) Daarnaast volgt uit de verklaringen van de ouders van de aangeefster te weten [betrokkene 8] en [betrokkene 10] , en haar partner [betrokkene 6] dat de vrouw van de verdachte ( [betrokkene 1] , de zus van de moeder van de aangeefster) er op twee verschillende momenten, namelijk op 10 en 12 december 2016, tegenover hen opgave van heeft gedaan dat, toen zij de verdachte confronteerde met de brief die door de aangeefster op 10 december 2016 is verstuurd, waarin al in de derde zin wordt gesproken over “misbruik” en “verkrachting”, de verdachte tegenover haar heeft bekend en zei dat het klopte en dat het waar was wat er in de briefstond. Over deze twee gebeurtenissen verklaren genoemde getuigen - ook op details - zeer consequent. Het hof acht hetgeen zij verklaren over de verklaring van [betrokkene 1] over de ‘bekentenis’ van haar man [verdachte] , dan ook betrouwbaar en ondersteunend voor de aangifte.
(iii) Ondersteuning voor hetgeen het hof hiervoor onder (ii) heeft overwogen, biedt eveneens het kaartje dat een week na 10 december 2016 door [betrokkene 1] aan de aangeefster is verstuurd. In dat berichtje spreekt zij haar hoop uit dat dat berichtje een beetje steun geeft aan [aangeefster] en voegt daaraan toe: “ Uit de grond van me hart, ik wist hier niks van!”.
(iv) Tot slot wijst het hof op het door de vader van de aangeefster (heimelijk) opgenomen gesprek tussen de vrouw van de verdachte ( [betrokkene 1] ) en de ouders van de aangeefster van 19 januari 2017. In dit gesprek zegt de vrouw van de verdachte ( [betrokkene 1] ) dat de verdachte heeft bekend seks te hebben gehad met de aangeefster en dat zij vier zinnen uit de door de aangeefster verstuurde brief heeft gelezen en deze toen aan de verdachte gaf, waarop hij “ja” zei. Zoals reeds overwogen wordt in de betreffende brief al in de derde zin gesproken over “misbruik” en “verkrachting”.
Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
Het door de verdachte geschetste scenario
Door de verdachte is ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep een ander scenario geschetst. Dat houdt het volgende in. Toen de aangeefster 18 of 19 jaar oud was en haar relatie uitging, vroeg zij de verdachte haar te helpen met het verhuizen van haar spullen en of zij deze tijdelijk op kon slaan in zijn loods. Daarbij zou zij hem op enig moment een zoen hebben gegeven. Nadien hebben de verdachte en de aangeefster elkaar meerdere keren gezien, waarbij zij hebben gezoend en hij haar borsten en vagina boven de kleding zou hebben betast. Dit zou zo’n twee à drie jaar zijn doorgegaan. De aangeefster was, aldus de verdachte, kennelijk verliefd op hem en zocht hem op. De verdachte was niet verliefd op aangeefster, maar voelde zich vereerd en dusdanig overrompeld dat hij geen weerstand kon bieden. Van seks in de zin van geslachtsgemeenschap is nooit sprake geweest. Onder de term “seks” verstaat hij “een beetje vögelen” - aan elkaar zitten.
Het hof acht de door de verdachte voorgespiegelde lezing volstrekt niet aannemelijk geworden. Daartoe overweegt het hof dat deze - eerst ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde - verklaring niet valt te rijmen met hetgeen hij volgens de verklaringen van [betrokkene 6] en de ouders van de aangeefster tegen zijn eigen vrouw [betrokkene 1] heeft gezegd, namelijk dat de beschuldigingen van de aangeefster in haar brief van 10 december 2016 juist waren. Evenmin strookt deze lezing met de uitlatingen van zijn vrouw in het heimelijk opgenomen telefoongesprek van 19 januari 2017 - namelijk dat de verdachte en aangeefster seks hebben gehad - terwijl het hof de uitleg die hij, en later bij de rechter-commissaris ook zijn vrouw, aan de betekenis van het woord ‘seks’ hebben gegeven, volkomen ongeloofwaardig acht. Daarbij komt dat de verdachte over het ontstaan en het verloop van het intieme contact tussen hem en de aangeefster desgevraagd geen details heeft kunnen geven. Evenmin heeft hij inzichtelijk gemaakt waarom hij, ondanks dat hij volgens zijn eigen verklaring niet verliefd was en zijn huwelijk kapot zou gaan indien de verhouding met zijn nichtje aan het licht zou komen, daarmee gedurende enige jaren is doorgegaan. Het hof acht veel meer voor de hand liggend dat de verdachte de tenlastegelegde feiten niet heeft kunnen en willen erkennen, mede omdat hij daarmee zijn huwelijk en bedrijf zou kwijtraken.
Het hof zal dan ook voorbij gaan aan dit door de verdediging geschetste scenario.
Slotoverwegingen
Het hof ziet resumerend geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid en/of betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster te twijfelen; zij zijn mitsdien bruikbaar voor het bewijs. De kanttekeningen die de raadsvrouw bij het bewijs heeft geplaatst zijn niet van een dusdanig kaliber dat deze tot een ander oordeel dwingen. Nu voorts voldoende wettig (steun)bewijs voorhanden is, en de door de verdachte gepresenteerde lezing niet aannemelijk is geworden en hetgeen de raadsvrouw verder naar voren heeft gebracht de verdachte ook niet kan baten, acht het hof op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt.”
Het eerste middel
8. Het middel bevat de klacht dat het hof het verweer van de verdediging, inhoudende dat de verklaringen van [aangeefster] (hierna: het slachtoffer) onbetrouwbaar zouden zijn, onvoldoende gemotiveerd zou hebben verworpen. Daartoe wordt door de steller van het middel in de kern aangevoerd dat hetgeen het hof heeft overwogen omtrent de verklaringen van [betrokkene 6] , [betrokkene 8] en [betrokkene 10] te summier althans onvoldoende zou zijn om het oordeel over de betrouwbaarheid te schragen, terwijl tevens niet zou zijn gebleken dat de verklaringen van deze personen ter terechtzitting zouden zijn voorgehouden.
9. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de (selectie en) waardering van het bewijs behoort tot het domein van de feitenrechter. Tot nadere motivering van de betrouwbaarheid is deze slechts gehouden indien en voor zover daaromtrent ter terechtzitting verweer is gevoerd. Daarbij gelden de algemene uitgangspunten die van toepassing zijn bij het responderen op (uitdrukkelijk onderbouwde) verweren, die onder meer inhouden dat niet op ieder detail van de in het verweer vervatte argumentatie hoeft te worden ingegaan.
10. Uit de onder randnummer 7 weergegeven bewijsoverwegingen, in het bijzonder onder het kopje “Betrouwbaarheid van de aangifte”, blijkt dat het hof naar aanleiding van hetgeen daarover ter terechtzitting door en namens de verdachte naar voren is gebracht de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer heeft onderzocht en hierover vervolgens uitvoerig gemotiveerd heeft beslist. Het is in afwijking van het daaromtrent ingenomen standpunt van de verdachte tot het oordeel gekomen dat deze verklaringen betrouwbaar zijn. Bij de motivering van dit oordeel heeft het de gedetailleerdheid en interne consistentie van de verklaringen van het slachtoffer betrokken alsmede de wijze waarop haar verhaal steun vindt in de verklaringen van haar partner [betrokkene 6] en haar ouders [betrokkene 8] en [betrokkene 10] . Deze verklaringen zijn - in zakelijk weergegeven vorm - door het hof opgenomen als bewijsmiddel 7, 8 en 9. Hiermee heeft het hof naar het mij voorkomt aan zijn responsieplicht voldaan. Het in de toelichting op het middel betrokken standpunt, inhoudende dat het hof met onvoldoende mate van nauwkeurigheid zou hebben aangeduid op welke wijze deze verklaringen steun geven aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte, onderschrijf ik niet. De klacht dat niet zou zijn gebleken dat deze verklaringen ter terechtzitting zouden zijn voorgehouden stuit af op het gegeven dat de raadsvrouw ter terechtzitting heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan het (nader) voorhouden van stukken (p. 6 van het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 8 juni 2021).
11. Het middel faalt.
Het tweede middel
12. Het middel bevat de klacht dat niet aan het bewijsminimum, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in art. 342 lid 2 Sv, zou zijn voldaan. In de toelichting op het middel wordt ten eerste aangevoerd dat de verschillende bewijsmiddelen die niet een verklaring van het slachtoffer behelzen, ieder voor zich ofwel vallen terug te voeren op “dezelfde bron” (zijnde het slachtoffer), ofwel onvoldoende steun zouden bieden aan de verklaringen van het slachtoffer. Ten tweede wordt – kort gezegd – betoogd dat de wijze waarop het hof de in diverse bewijsmiddelen (nrs. 7, 8, 9 en 11) naar voren komende confrontatie tussen [betrokkene 1] (de tante van het slachtoffer en partner van de verdachte) en de verdachte, waarbij eerstgenoemde de verdachte heeft geconfronteerd met de brief die het slachtoffer aan hen beiden had gestuurd (bewijsmiddel 4), waarop de verdachte zou hebben gezegd dat hetgeen in die brief stond “waar” was, als redengevend voor het bewijs heeft gebruikt niet juist is althans onvoldoende steun kan bieden aan het tenlastegelegde, terwijl het hof tevens de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 12) zou hebben gedenatureerd, althans hier onjuiste gevolgtrekkingen aan zou hebben verbonden.
13. Het juridisch kader dat geldt bij de beoordeling of aan het bewijsminimum is voldaan is door het hof op juiste wijze vooropgesteld in de onder 7 weergegeven bewijsmotivering, onder het kopje “Bewijsminimum”. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat het bewijsminimumvoorschrift, dat onder meer tot uitdrukking komt in art. 342 lid 2 Sv, de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, hetgeen wil zeggen dat niet ieder onderdeel van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel moet worden “gedekt”, noch dat het nodig is dat voor ieder onderdeel van de tenlastelegging “voldoende steun” moet worden gevonden in een tweede – in voldoende mate van de verklaringen van het slachtoffer losstaande – bewijsmiddel.
14. Ik merk om te beginnen op dat ik – anders dan de steller van het middel – het arrest niet zo lees dat het hof ervan is uitgegaan dat de verdachte, nadat hij door zijn partner met de brief van het slachtoffer is geconfronteerd, tegenover zijn partner een volmondige “bekentenis” heeft afgelegd over de door de het slachtoffer in die brief geuite beschuldiging (welke grotendeels overeen lijkt te stemmen met de tenlastelegging). Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in reactie op deze confrontatie tegen zijn partner heeft gezegd dat “het” waar is, maar denkbaar is dat de verdachte op dat moment slechts heeft willen zeggen dat het waar is dat hij – buitenechtelijk – een affaire met het slachtoffer had gehad. Een bekentenis van het tenlastegelegde levert dit inderdaad niet zonder meer op. Al merk ik in dit verband nog wel op dat het hof heeft vastgesteld dat de partner van de verdachte zijn opmerking wel zo heeft geïnterpreteerd dat hij “seks” met het slachtoffer heeft gehad, hetgeen in elk geval al meer is dan wat hij later ter terechtzitting heeft bekend (een “affaire” waarbij alleen sprake zou zijn geweest van “zoenen” en “betasten”).
15. Met het voorgaande is niet gezegd dat niet is voldaan aan het bewijsminimumvoorschrift. Daarvoor gaat het immers niet om de vraag of de verdachte het feit heeft bekend (ware dat zo geweest, dan was de kous daar wat betreft het bewijsminimum wel mee af geweest), maar of de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vindt in al het overige – in onderlinge samenhang te beschouwen – bewijs. In dat verband kon het hof beslist enige betekenis toekennen aan de wijze waarop de verdachte blijkens de verklaring van zijn partner op de confrontatie met die brief heeft gereageerd. Deze verklaring “discrimineert” immers wel degelijk tussen het ten laste gelegde scenario en het door de verdachte bij wijze van alternatief scenario geschetste “affaire-scenario”, mede gelet op het feit dat hieruit volgt dat de verdachte wel eerder de indruk heeft gewekt seks met het slachtoffer te hebben gehad, terwijl hij dit ter terechtzitting juist heeft ontkend. Bij de vraag of sprake is van voldoende steunbewijs moet bovendien ook het overige steunbewijs worden betrokken, hetgeen het hof ook heeft gedaan. Dit overige steunbewijs houdt onder meer een uittreksel uit het medisch dossier in. Dit dossier, dat onder meer melding maakt van een posttraumatisch stresssyndroom, slaapproblemen, depressiviteit en eetstoornissen, een en ander gerelateerd aan “ernstig seksueel misbruik”, terwijl tevens melding wordt gemaakt van blauwe plekken in relatie tot het feit dat de “oom (…) weer dronken voor de deur [had gestaan]”, moet naar het mij voorkomt – en anders dan door de steller van het middel wordt betoogd – niet als zijnde niet meer dan afkomstig uit “dezelfde bron” als de verklaringen van het slachtoffer worden aangemerkt. Die opvatting gaat voorbij aan de medische oordelen die in dit bewijsmiddel zijn vervat. Voor zover in de cassatieschriftuur nog wordt betoogd dat de in het medisch dossier naar voren komende symptomen/diagnosen niet zonder meer wijzen op daderschap van de verdachte – omdat de medische situatie van het slachtoffer ook een andere oorzaak kan hebben – merk ik nog op dat het hier bij de vraag of sprake is van bewijs dat “voldoende steun” biedt aan de betwiste verklaringen van het slachtoffer ook niet om gaat. Ten slotte vermeld ik nog dat het hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen relevant heeft geacht dat de partner van de verdachte al eerder haar “vermoedens” had (bewijsmiddel 5), ten minste inhoudende dat de verdachte “een oogje” op het slachtoffer had. Hoewel vermoedens en gissingen over het algemeen niet kunnen worden opgevat als gegevens die de benodigde “voldoende steun” kunnen bieden, lijkt mij dit, bezien in het licht van al het andere steunbewijs, ook niet geheel zonder betekenis. Al met al lijkt de bewijsvoering in haar geheel – in onderling verband en samenhang bezien – mij zonder meer voldoende om het oordeel te dragen dat aan het bewijsminimum ex art. 342 lid 2 Sv is voldaan.
16. Het middel faalt.
Slotsom
17. Beide middelen falen.
18. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
19. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG