Rb. Gelderland, 06-09-2018, nr. AWB - 18 , 1802
ECLI:NL:RBGEL:2018:3831, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
06-09-2018
- Zaaknummer
AWB - 18 _ 1802
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:3831, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 06‑09‑2018; (Mondelinge uitspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:10477, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2018/2200 met annotatie van
NTFR 2018/2619 met annotatie van E.P. Hageman LLM
Uitspraak 06‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Belastingrente. Belastingrente verminderd als gevolg van onzorgvuldig handelen door de Belastingdienst.
RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/1802
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer
van 5 september 2018
in de zaak tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z] , eiseres(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Venlo, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 21 februari 2018 op het bezwaar van eiseres tegen de beschikking belastingrente bij de voor het jaar 2016 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2018.
Namens eiseres zijn verschenen de gemachtigde, bijgestaan door [A] . Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde] .
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de beschikking belastingrente tot een bedrag van € 447;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres te vergoeden.
Overwegingen
1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 30 januari 2016 een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) 2016 opgelegd naar een belastbaar bedrag van€ 1.441.814 met een te betalen bedrag van € 350.452.
2. Eiseres heeft op 5 juli 2017 elektronisch verzocht een voorlopige aanslag vast te stellen naar een belastbaar bedrag van € 130.000. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder op 22 juli 2017 een vermindering van de voorlopige aanslag vastgesteld conform het verzoek tot een te betalen belastingbedrag van € 26.000.
3. Eiseres heeft vervolgens op 31 juli 2017 elektronisch verzocht de voorlopige aanslag vast te stellen naar een belastbaar bedrag van € 1.571.814. Verweerder heeft op 19 augustus 2017 conform het verzoek de voorlopige aanslag vastgesteld met een te betalen bedrag van € 356.952. Gelijktijdig met het vaststellen van de belastingaanslag is een beschikking belastingrente vastgesteld ten bedrage van € 7.139.
4. Met dagtekening 18 november 2017 heeft verweerder aan eiseres de definitieve aanslag Vpb 2016 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.538.087 met een te ontvangen bedrag van € 8.431. Daarbij is tevens een beschikking belastingrente vastgesteld met een te ontvangen bedrag van € 169.
5. In geschil is of verweerder aan eiseres, ter zake van de opgelegde nadere voorlopige aanslag Vpb 2016 van 19 augustus 2017, terecht belastingrente in rekening heeft gebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat de in rekening gebrachte belastingrente is berekend overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen. Eiseres stelt zich echter op het standpunt dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden.
Schending van de hoorplicht
6. Niet in geschil is dat eiseres in de bezwaarfase niet is gehoord. Dat daartoe geen noodzaak bestond, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was acht de rechtbank, gelet op de argumenten die eiseres heeft aangedragen, niet juist. Aan de schending van de hoorplicht kan in het onderhavige geval echter worden voorbijgegaan gelet op het bepaalde in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiseres is door de gang van zaken namelijk niet benadeeld. Er bestaat over de feiten en over de waardering van de feiten immers geen verschil van mening tussen eiseres en verweerder. Het gebrek is hersteld doordat eiseres haar bezwaren in beroep voldoende schriftelijk en mondeling heeft kunnen uiteenzetten, zodat aan de schending van de hoorplicht kan worden voorbijgegaan en de rechtbank zelf in de zaak kan voorzien (vergelijk Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495 en Hoge Raad 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1243).
Belastingrente
7. De rechtbank stelt voorop dat de wettelijke regeling voor belastingrente (voorheen: heffingsrente) is getroffen in verband met de omstandigheid dat de belastingplichtige tussen het ontstaan van de materiële belastingschuld en het tijdstip van opleggen van de belastingaanslag deze schuld nog niet hoeft te voldoen. De belastingrente vormt een
- gefixeerde - compensatie van de renteschade die als gevolg daarvan door de fiscus wordt geleden (zie Hoge Raad 2 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2884). De inspecteur is echter niet in alle gevallen bevoegd de belastingrente die volgens de wet verschuldigd is, volledig in rekening te brengen. Het zorgvuldigheidsbeginsel kan hieraan onder omstandigheden in de weg staan (vergelijk Hoge Raad 28 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0764).
8. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om over de gang van zaken vragen te stellen aan eiseres en te verifiëren welke schatting van de belastbare winst de juiste was. Eiseres heeft verzocht om een voorlopige aanslag die enorm afweek van de reeds eerder opgelegde voorlopige aanslag. Vrijwel direct na de ontvangst van de lagere voorlopige aanslag heeft eiseres een nieuw verzoek gedaan waaruit kan worden opgemaakt dat het al op 5 juli 2017 haar bedoeling was te vragen om een voorlopige aanslag die € 130.000 hoger was dan de eerste voorlopige aanslag. Eiseres heeft immers verzocht om verhoging van de voorlopige aanslag naar een belastbare winst van € 1.571.814, zijnde exact € 1.441.814 vermeerderd met € 130.000. Het is duidelijk dat sprake is geweest van een vergissing van eiseres. In een dergelijk geval staat het zorgvuldigheidsbeginsel eraan in de weg om belastingrente over het volle bedrag, dus zonder rekening te houden met de reeds volledig betaalde voorlopige aanslag van € 350.452, in rekening te brengen. Dat verweerder het opleggen van de voorlopige aanslagen volledig heeft geautomatiseerd en dat het aan menskracht ontbreekt om dergelijke bijzondere wijzigingen van de aanslagen te controleren, maakt dat in een geval als het onderhavige niet anders.
9. De belastingrente, voor zover deze voortvloeit uit de door eiseres beoogde verhoging van de voorlopige aanslag (met een extra te betalen belastingbedrag van € 26.000) is door verweerder terecht in rekening gebracht. Om die reden dient de verschuldigde belastingrente te worden verminderd tot € 447.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard.
11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 5 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.