Rb. Rotterdam, 03-12-2021, nr. ROT-21, 06000 ROT-21, 06036
ECLI:NL:RBROT:2021:11930
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
03-12-2021
- Zaaknummer
ROT-21_06000 ROT-21_06036
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2021:11930, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 03‑12‑2021; (Voorlopige voorziening)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2022:337, Niet bevoegd
Uitspraak 03‑12‑2021
Inhoudsindicatie
afwijzing van het verzoek om intrekking van de inmiddels onherroepelijk geworden omgevingsvergunningen voor het oprichten van windturbines. verzoekers menen dat er strijd is met het Unierecht. Vzr heeft het vovo-verzoek afgewezen. Te ver strekkend.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/6000 en ROT 21/6036
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 december 2021 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
Stichting [naam stichting] (te [plaats 1] ), Vereniging [naam vereniging] (te [plaats 2] ) en 17 overige verzoekers, woonachtig te [plaats 1] , [plaats 3] , [plaats 2] en [plaats 4] , verzoekers,
gemachtigde: mr. P.A. de Lange,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoeksche Waard, verweerder.
Als derde partij hebben aan de gedingen deelgenomen:
Eneco Wind B.V. ( Eneco ), te Rotterdam , vergunninghoudster in zaak ROT 21/6000,
Renewable Energy Factory B.V. ( REF ), te De Meern , vergunninghoudster in zaak
ROT 21/6036.
Procesverloop
Op 1 december 2020 hebben verzoekers verweerder verzocht om de door het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Binnenmaas op 2 oktober 2017 aan onderscheidenlijk Eneco en REF verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten en in werking hebben van twee, respectievelijk drie windturbines op het “Windpark Oude Maas” (hierna: de omgevingsvergunningen) in te trekken.
Na toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verweerder bij besluiten van 24 november 2021 (de bestreden besluiten) afwijzend op voornoemde verzoeken beslist.
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Ook hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de omgevingsvergunningen worden geschorst totdat onherroepelijk op de ingestelde beroepen is beslist.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb is een zitting achterwege gebleven.
Overwegingen
1. Verzoekers hebben aan hun verzoek tot intrekking van de omgevingsvergunningen ten grondslag gelegd dat daarbij ten onrechte aansluiting is gezocht bij de windturbinevoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit). Verzoekers baseren zich daarbij op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395, inzake Delfzijl, en van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1679, inzake Goyerbrug. De uitspraak inzake Delfzijl is (mede) gebaseerd op het Nevele-arrest van het Europese Hof van Justitie van 25 juni 2020 (C-24/19), ECLI:EU:C:2020:503. Volgens verzoekers zijn de onderhavige vergunningen ontoelaatbaar in strijd met hogere regelgeving omdat de bepalingen van het Activiteitenbesluit gebrekkig zijn. Ze zijn volgens verzoekers te kwalificeren als plan of programma in de zin van de richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (L 197/30) (de SMB-richtlijn). Volgens hen is bij de vaststelling van het Activiteitenbesluit niet voldaan aan het vereiste om voorafgaand aan de vaststelling van de windturbinebepalingen een milieubeoordeling te maken, zoals is bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, van de SMB-richtlijn. De op het Activiteitenbesluit gebaseerde windturbinevoorschriften van de omgevingsvergunningen zijn zodoende in strijd zijn met dwingende en rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht.
Verzoekers stellen dat er om die reden een verplichting bestaat om de omgevingsvergunningen in te trekken. Verzoekers wijzen in dit kader ook op artikel 2.33, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarin is bepaald dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, voor zover de uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie dat vereist.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de verzoeken van verzoekers afgewezen. Omdat inmiddels uitvoering wordt gegeven aan de omgevingsvergunningen hebben verzoekers verzocht om de bestreden besluiten te schorsen en de bouw van de windturbines stil te leggen.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat, nu verweerder de “Stichting [naam stichting] ” en een aantal natuurlijke personen in ieder geval als belanghebbenden bij de verzoeken om intrekking heeft kunnen aanmerken en inhoudelijk op de ingediende verzoeken heeft beslist, de voorzieningenrechter al kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek zodat de vraag of verweerder de overige (rechts)personen al dan niet terecht als (niet-)belanghebbenden heeft aangemerkt in het midden kan blijven.
De voorzieningenrechter stelt vervolgens voorop dat de omgevingsvergunningen van 2 oktober 2017 onherroepelijk zijn. Niet is gebleken noch is aangegeven dat daartegen nog (hoger)beroepsprocedures aanhangig zijn. Het bij wijze van voorlopige voorziening in het kader van een geweigerd verzoek tot intrekking van de onherroepelijke omgevingsvergunningen alsnog bepalen dat er van die onherroepelijke vergunningen geen gebruik mag worden gemaakt, is een naar zijn aard ver strekkende voorziening.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de voorlopige voorzieningprocedure zich niet leent voor de beantwoording van de vraag of de door verzoekers gewenste milieu-herbeoordeling leidt tot strengere normen voor de in totaal vijf windturbines op het “Windpark Oude Maas”. Niet kan worden uitgesloten dat de bij de vergunningverlening conform het Activiteitenbesluit in acht genomen windturbinenormen ook na de door verzoekers gewenste milieu-herbeoordeling, ongewijzigd kunnen blijven. Daarbij geldt bovendien dat verweerder in de bestreden besluiten heeft toegelicht dat destijds aan de vaststelling van het bestemmingsplan en de verlening van de omgevingsvergunningen een milieueffectrapportage (MER) ten grondslag is gelegd. Er is dus niet slechts verwezen naar het Activiteitenbesluit, maar er is een eigen afweging gemaakt over de milieueffecten van het windmolenpark, die heeft geleid tot verdergaande maatregelen dan de eisen die op grond van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling gelden. Dat deze afweging, aldus verzoekers, onvolledig is maakt het vorenstaande niet anders.
4. Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat bij afweging van alle betrokken belangen aan de rechtszekerheid van vergunninghouders bij behoud van hun omgevingsvergunningen, doorslaggevend gewicht moet worden toegekend.
5. De verzoeken tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorzieningen zullen daarom worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 december 2021.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.