ABRvS, 03-02-2022, nr. 202200172/3/R3
ECLI:NL:RVS:2022:337
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
03-02-2022
- Zaaknummer
202200172/3/R3
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2022:337, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 03‑02‑2022; (Vereenvoudigde behandeling)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2021:11930, Niet bevoegd
Uitspraak 03‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Bij besluiten van 24 november 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hoeksche Waard de verzoeken van Stichting Wind van Voren en anderen tot intrekking van de op 2 oktober 2017 aan onderscheidenlijk Eneco en REF verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten en in werking hebben van twee, onderscheidenlijk drie windturbines op het "Windpark Oude Maas" in te trekken afgewezen. Stichting Wind van Voren en anderen hebben het college verzocht om op grond van artikel 2.33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de hiervoor genoemde omgevingsvergunningen in te trekken, omdat deze in strijd met de Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (L 197/30), de zogenoemde SMB-richtlijn, tot stand zijn gekomen. Inmiddels is begonnen met de bouw van de windturbines, zodat uitvoering wordt gegeven aan de omgevingsvergunningen.
202200172/3/R3
Datum uitspraak: 3 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
Stichting Wind van Voren, gevestigd te Barendrecht, en anderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 3 december 2021 in zaak nr. 21/6000 en 21/6026 in het geding tussen:
Stichting Wind van Voren en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoeksche Waard.
Procesverloop
Bij besluiten van 24 november 2021 heeft het college de verzoeken van Stichting Wind van Voren en anderen tot intrekking van de op 2 oktober 2017 aan onderscheidenlijk Eneco en REF verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten en in werking hebben van twee, onderscheidenlijk drie windturbines op het "Windpark Oude Maas" (hierna: de omgevingsvergunningen) in te trekken afgewezen.
Stichting Wind van Voren hebben tegen de besluiten van 24 november 2021 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij uitspraak van 3 december 2021, het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
Stichting Wind van Voren en anderen hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Overwegingen
Inleiding
1. Stichting Wind van Voren en anderen hebben het college verzocht om op grond van artikel 2.33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de hiervoor genoemde omgevingsvergunningen in te trekken, omdat deze in strijd met de Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (L 197/30), de zogenoemde SMB-richtlijn, tot stand zijn gekomen. Inmiddels is begonnen met de bouw van de windturbines, zodat uitvoering wordt gegeven aan de omgevingsvergunningen.
Het college heeft de verzoeken tot intrekking afgewezen. Stichting Wind van Voren en anderen hebben de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen om de bouw van de windturbines stil te leggen. Die heeft dit verzoek afgewezen.
Toepasselijk recht
2. Artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb luidt: "Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:
[…]
d. een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid,
[…]"
Artikel 8:114, tweede lid, luidt:
"In andere gevallen kan de uitspraak inhouden dat het bestuursorgaan of de griffier het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt."
Doorbreking appèlverbod
3. De uitspraak is een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb. Hiertegen kan, gelet op artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb, geen hoger beroep worden ingesteld.
4. Voor kennisneming van een hoger beroep in afwijking van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb kan grond bestaan in geval van zodanige schending van beginselen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen dat geoordeeld moet worden dat er geen eerlijk proces is geweest.
5. Stichting Wind van Voren en anderen betogen dat er geen sprake was van een eerlijk proces, omdat de voorzieningenrechter van de rechtbank de rechtsbeginselen als een loyale samenwerking, het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming heeft genegeerd en buiten toepassing heeft gelaten. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft immers miskend dat onjuiste toepassing van de Unierechtelijke bepalingen had moeten leiden tot intrekking, schorsing of vernietiging van de omgevingsvergunningen. Een goede rechtsingang ontbreekt daardoor.
6. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij afweging van alle betrokken belangen geen reden gezien het verzoek van Stichting Wind van Voren en anderen toe te wijzen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank, die nog uitspraak moet doen op het bij haar ingestelde beroep, in het bodemgeding niet. Dat de voorzieningenrechter van de rechtbank zou hebben miskend dat een onjuiste toepassing van Unierechtelijke bepalingen tot schorsing van de omgevingsvergunningen had moeten leiden, ziet op de inhoud van de uitspraak. Dat levert hier geen zodanige schending van de eisen van goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen op, dat van een eerlijk proces geen sprake meer is.
7. De Afdeling is kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
9. De griffier van de Raad van State zal aan de Stichting Wind van Voren en anderen met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb het door hen betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
II. bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan Stichting Wind van Voren en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 541,00 voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soede
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2022
270