Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, 8ste druk, p. 96 alsmede HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1343 en HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:137.
HR, 27-09-2016, nr. 15/03921
ECLI:NL:HR:2016:2204
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27-09-2016
- Zaaknummer
15/03921
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2204, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑09‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:910, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:910, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑07‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2204, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0373
Uitspraak 27‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag op een vriend door met een mes op hem in te steken. Cassatieschriftuur tardief. Schriftuur is buiten termijn ingediend bij Paleis van Justitie en vervolgens doorgezonden naar HR. Verdachte n-o.
Partij(en)
27 september 2016
Strafkamer
nr. S 15/03921
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 5 juni 2015, nummer 22/003581-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.J. Kolmeijer, advocaat te Rhoon, een schriftuur ingediend, die echter eerst na afloop van de bij de wet gestelde termijn bij de griffie van de Hoge Raad is ingekomen.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2016.
Conclusie 05‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag op een vriend door met een mes op hem in te steken. Cassatieschriftuur tardief. Schriftuur is buiten termijn ingediend bij Paleis van Justitie en vervolgens doorgezonden naar HR. Verdachte n-o.
Nr. 15/03921 Zitting: 5 juli 2016 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 5 juni 2015 door het Gerechtshof Den Haag wegens "poging tot doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek overeenkomstig art. 27 Sr. Tevens heeft het hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, onder de voorwaarden zoals nader in het arrest omschreven, en bevolen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij, een en ander als in het arrest vermeld.
Namens de verdachte heeft mr. E.J. Kolmeijer, thans advocaat te Rhoon, twee middelen van cassatie voorgesteld.
De aanzegging ingevolge art. 435, eerste lid, Sv is op 26 november 2015 betekend. Art. 437, tweede lid, Sv schrijft voor dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen twee maanden na betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv, door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie wordt ingediend. De termijn voor het indienen van een schriftuur liep zodoende af op 25 januari 2016. De schriftuur is eerst bij de Hoge Raad binnengekomen op 27 januari 2016.
Aan het aldus opgetreden termijnverzuim doet de gang van de schriftuur voorafgaand aan de binnenkomst bij de Hoge Raad niet af. De schriftuur is namelijk weliswaar – terecht - gericht aan de Hoge Raad, maar vermeldt (abusievelijk) het postbusnummer van het Paleis van Justitie te Den Haag. Blijkens twee geplaatste stempels op de envelop behorend bij de schriftuur is deze op 26 januari 2016 bij het Paleis van Justitie te Den Haag en – kennelijk na doorzending – als reeds vermeld op 27 januari 2016 bij de Hoge Raad ingekomen. Dat laatste tijdstip is doorslaggevend, waarbij opgemerkt kan worden dat, ook als betekenis zou worden toegekend aan de datum van binnenkomst bij het Paleis van Justitie in Den Haag, de schriftuur te laat zou zijn binnengekomen.1.
5. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
6. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑07‑2016