Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/9.3.4.1
9.3.4.1 Overdracht en verpanding
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Een eventuele overeenkomst waarin het recht op smartengeld is vastgelegd concretiseert het bestaan daarvan weliswaar, maar daarmee hoeft de omvang nog niet vast te staan, terwijl dat evenmin het geval is indien voldaan is aan de alternatieve eis (het instellen van een vordering).
In het Duitse recht is de beperking voor overdracht van het recht op smartengeld, zoals neergelegd in het tweede deel van § 847 BGB per 1 juli 1990 geschrapt (BGB1 1990 I, 478).
Ook in het Duitse recht leent het recht op smartengeld zich zonder bijzondere beperkingen voor verpanding in de zin van § 851 I ZPO.
De in de parlementaire geschiedenis genoemde argumenten tegen beperking van de mogelijkheid tot overdracht (en derhalve tevens tot verpanding) van het recht op smartengeld zijn, zoals hiervoor reeds werd aangegeven, weinig overtuigend. Het speculatieve karakter vormt vooral een aspect dat overdracht en verpanding in de praktijk wellicht niet vaak aantrekkelijk zal doen zijn, terwijl de vrees voor misbruik hier bovendien ongegrond lijkt. De in het tweede lid van artikel 6:106 gestelde eisen doen bovendien niet of nauwelijks af aan het speculatieve karakter.1 In gevallen waarin de benadeelde er niettemin daadwerkelijk in slaagt zijn vordering op deze wijze te verzilveren bestaat daartegen mijns inziens geen bezwaar. In dat geval komt het voordeel hem immers ook daadwerkelijk zelf ten goede. Mede in het licht van het feit dat ook elders beperkingen op dit punt ongebruikelijk zijn,2 dient hier een nadere beperking mijns inziens achterwege te blijven.3