De kennelijke leugenachtigheid moet uit ander bewijsmateriaal blijken. Zie: HR 19 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0413, NJ 1996/540 m.nt. Schalken; HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8873, NJ 2002/567; HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9968; en G.J.M. Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht, Wolters Kluwer: Deventer, 2014, p. 773 e.v. Uit de enkele omstandigheid dat op een kennelijk bij het ten laste gelegde feit gebruikte jas DNA-sporen van de verdachte zijn aangetroffen, kan niet zonder meer volgen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan (HR 25 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7694).
HR, 26-04-2016, nr. 14/03814
ECLI:NL:HR:2016:745
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-04-2016
- Zaaknummer
14/03814
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:745, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑04‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:308, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:308, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑03‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:745, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht. Wederrechtelijke vrijheidsberoving. Kennelijk leugenachtig. HR: art. 81.1 RO en vermindering van de opgelegde straf i.v.m. de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie.
Partij(en)
26 april 2016
Strafkamer
nr. S 14/03814
MD/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 juli 2014, nummer 22/000898-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 32 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2016.
Conclusie 08‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht. Wederrechtelijke vrijheidsberoving. Kennelijk leugenachtig. HR: art. 81.1 RO en vermindering van de opgelegde straf i.v.m. de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie.
Nr. 14/03814 Zitting: 8 maart 2016 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 17 juli 2014 de verdachte wegens 1 subsidiair “de eendaadse samenloop van medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven” en 2 “bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Voorts heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen tot de bedragen als in het arrest vermeld en voor die bedragen schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander op de wijze als in het arrest bepaald.
2. Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, behelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat sprake is van een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte – voor zover deze inhoudt: “Ik heb de donkerblauwe jas, van het merk Umbro, waarop kennelijk mijn DNA is aangetroffen, wel in de auto zien liggen, maar ik heb deze jas nooit gedragen.” – , nu de grondslag van de leugenachtigheid niet (voldoende) kan worden gebaseerd op ander wettig bewijsmateriaal en/of deze verklaring van de verdachte niet door andere bewijsmiddelen wordt uitgesloten.
4. Ten laste van de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, bewezenverklaard dat:
“1. Subsidiair
Hij op 27 juli 2012 te Leiderdorp tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] en L. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft (hebben) of zijn hij, verdachte en/of zijn mededader met dat opzet – op een boot gekomen– waar voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zich bevonden- zulks terwijl verdachte en zijn mededader hun gezichten bedekt hadden en een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp zichtbaar bij zich hadden (waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] vanaf die boot in het water sprongen) en – [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] een vuurwapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp getoond en op hen gericht en - [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (daarbij) de woorden toegevoegd “Jullie moeten stil zijn, als jullie dat niet zijn gaan er gewonden vallen” en “Mond houden, naar beneden kijken en “stop met gillen en huilen anders gaan er gewonden vallen”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en - [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hun telefoons laten afgeven en die telefoons in een tas gedaan en buiten het bereik van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] neergelegd en - [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gedwongen op hun knieën te gaan zitten bij een auto en hun handen achter hun rug te doen en -(vervolgens) de handen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] vastgemaakt met tape en - (vervolgens) [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gedwongen plaats te laten nemen in een auto en die auto te sluiten, terwijl hij, verdachte en zijn mededader naast die auto bleven staan met een (vuur)wapen, althans op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp bij zich.
2.Hij op 27 juli 2012 te Leiderdorp, tezamen en in vereniging [slachtoffer 1] en L. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp getoond en op hen gericht en (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd “Jullie moeten stil zijn, als jullie dat niet zijn gaan er gewonden vallen” en “Mond houden, naar beneden kijken en “stop met gillen en huilen anders gaan er gewonden vallen”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.”
5. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“1.Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal van aanhouding van de politie Hollands Midden d.d. 27 juli 2012 met nr. PL1640 2012111341—2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 16 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op vrijdag 27 juli 2012 te 01:10 uur, hielden wij, verbalisanten, op de locatie Zijldijk, Leiderdorp, als verdachte aan:
Achternaam : [betrokkene 1]
Voornamen : [voornamen betrokkene 1]
Op vrijdag 27 juli 2012, waren wij verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in politie-uniform gekleed in Leiden en omgeving in de nacht.Op dag en datum voornoemd, omstreeks 00.56 uur, hoorden wij verbalisanten, de centrale meldkamer een melding uitgeven dat een getuige gezien heeft dat mensen moesten knielen en dat zij geboeid werden op de Zijldijk te Leiden ter hoogte van café 't Dobbertje.
Wij verbalisanten zijn richting de Zijldijk gereden.Nadat wij op de Zijldijk ter hoogte van café 't Dobbertje aankwamen, zagen wij verbalisanten op het parkeerterrein nabij het voornoemd café een zilverkleurige Volkswagen Polo geparkeerd staan.
Wij verbalisanten zagen dat een voor ons onbekende negroïde manspersoon, welke donker gekleed was, op de autodorpel zat aan de bestuurderszijde van de zilvergrijze Volkswagen Polo.
Wij verbalisanten zagen dat de negroïde man met zijn rug naar ons zat en dat hij ook in deze houding bleef zitten nadat hij ons gezien en gehoord had.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , had ons voertuig stilgezet achter de geparkeerde Volkswagen Polo.Ik verbalisant [verbalisant 2] stapte uit ons opvallende politievoertuig en ik vroeg, op gepaste afstand, de voor mij onbekende negroïde man wat hij aan het doen was.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , hoorde de negroïde man tegen mij zeggen dat hij een jointje aan het draaien was.Ook zag ik dat de negroïde man, het autoportier naar zich toetrok, kennelijk om het zicht in de auto te ontnemen.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , liep richting de passagierszijde van de zilvergrijze Volkswagen Polo.Ik zag dat er twee personen voorin het voertuig zaten.Ik verbalisant trok het portier aan de passagierszijde van de Volkswagen Polo open en ik zag een voor mij onbekende man zitten. Naast hem op de bestuurdersstoel zag ik ook een voor mij onbekende vrouw. Ik zag dat zowel de man als de vrouw opvallend met hun armen achter hun rug zaten.Ik verbalisant zag dat de man opvallend naar voren boog met zijn bovenlichaam in de richting van het dashboard. Ik zag dat de armen van de man, achter zijn rug gekneveld waren. Ik verbalisant zag grijze tape om de polsen van de man zitten, kennelijk om de handen bij elkaar te houden. Ik verbalisant zag dat de man een opvallend bezweet gezicht had, rondom zijn haargrens. Ik verbalisant zag dat de man grote ogen had opgezet en een angstige blik in zijn ogen had.Ik verbalisant zag dat de man met zijn hoofd wenkte in de richting van de negroïde man die op dat moment nog op de dorpel van de Volkswagen Polo zat aan de bestuurderszijde.Ik verbalisant begreep hieruit dat de man vermoedelijk wederrechtelijk van zijn vrijheid was beroofd.
Ik verbalisant riep luidkeels in de richting van de verdachte dat hij was aangehouden.
Ik verbalisant [verbalisant 2] heb middels mijn portofoon contact gelegd met de centrale Meldkamer. Ik verbalisant heb hierop doorgegeven dat de personen in het voorgenoemde voertuig gekneveld zaten.
Wij verbalisanten zagen en hoorden direct hierop diverse politie—eenheden aan komen rijden in onze richting.
2.Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden d.d. 27 juli 2012 met nr. PL1641 2012111341-13. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 43-44):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 27 juli 2012, omstreeks 00:56 uur, kreeg ik, verbalisant, van de Centrale Meldkamer van regiopolitie Hollands Midden de opdracht om te gaan naar de Zijldijk te Leiderdorp.Ik kwam om 01:05 uur op de plaats van de melding.Ik zag dat er in de grijskleurige personenauto vier personen zaten.
Toen ik in het grijskleurige voertuig keek, zag ik dat de bestuurster en de bijrijder met aan elkaar getapte handen achter de rug in de auto zaten.
Toen ik bij de bestuurder kwam, zag ik dat alle vier de inzittenden geboeid dan wel gekneveld waren met tape. Op de bestuurdersstoel zat aangever [slachtoffer 4] (het hof, begrijpt, gelet op de overige dossierstukken: [slachtoffer 4] ). Op de bijrijdersstoel zat aangever [slachtoffer 1] . Achter de bestuurdersstoel zat aangever [slachtoffer 2] . Achter de bijrijdersstoel zat aangever [slachtoffer 3] . Aangever [slachtoffer 4] had het over twee getinte mannen met donkere kleding en bivakmutsen. Een van de verdachten die was aangehouden wees zij aan als een van de daders.
Vervolgens sprak ik aangever [slachtoffer 1] . Deze vertelde dat de tweede verdachte bij het zien van de collega's was weggerend richting een boerderij aldaar. Dit bleek perceel 32A aan de Zijldijk.Op de plaats die aangever [slachtoffer 1] aanwees, trof ik een lichtkleurige damestas met inhoud aan.
Er werd een speurhond met geleider richting mijn locatie gestuurd. Collega [verbalisant 3] is teruggekomen naar de plaats waar de grijskleurige personenauto stond. Vervolgens heeft collega [verbalisant 3] met zijn diensthond gezocht bij de boom waar de damestas had gestaan. Aldaar vond de diensthond een mobiele telefoon.
3.Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal van aangifte van de politie Hollands Midden d.d. 27 juli 2012 met nr. PL1644 2012111341—1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 36 e.v.):
als de op 27 juli 2012 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik wens aangifte te doen van vrijheidsberoving en bedreiging op 27 juli 2012 te Leiderdorp.Ik had afgesproken met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] om een avondje te gaan varen. We zijn op 26 juli 2012 weggevaren. We kwamen rond 23:30 uur aan bij de Zijldijk. We hebben vervolgens aangelegd ter hoogte van café het Dobbertje. [slachtoffer 1] , de vriend van [slachtoffer 2] , zou haar daar oppikken.Rond 00:15 uur kwam [slachtoffer 1] aan bij de boot. Hij is ook aan boord gekomen. Ik stond in de boot met mijn rug naar de weg toe. De boot lag vast aan de kant.Terwijl ik stond hoorde ik wat gestommel en vervolgens hoorde ik een van de dames gillen. Ik heb me toen omgedraaid. Ik zag op dat moment twee gemaskerde mannen. Deze waren in het zwart gekleed. Ik zal de mannen voor u omschrijven:
Dader 1: leeftijd was rond de 25 jaar oud. Ik kon zijn gezicht niet zien want hij droeg iets over zijn hoofd. De man was geheel in het zwart gekleed. Deze man had een vuurwapen in zijn rechterhand. Dit betrof een vuistvuurwapen dat zilver van kleur was. Het was een opvallend kort vuurwapen.
Ik zal deze persoon in de rest van mijn verklaring Dader 1 noemen.
Dader 2: leeftijd was eveneens rond de 25 jaar oud. Ook deze persoon droeg iets over zijn hoofd waardoor ik zijn gezicht niet kon zien. De man was verder ook geheel in het zwart gekleed. Ik zal deze persoon in de rest van mijn verklaring Dader 2 noemen.
Ik zag dat Dader 1 en Dader 2 op de neus van de boot sprongen. Omdat hij een vuurwapen bij zich had, sprongen wij over boord. Ik zag dat Dader 1 en Dader 2 inmiddels op de kant stonden. Ik hoorde dat 1 van de mannen mij aansprak. Ik hoorde een van de mannen zeggen: "De kant op, meekomen.' Ik zag dat hij het vuurwapen in zijn hand had. Ik was bang dat Dader 1 op mij zou schieten als ik niet zou luisteren. Ik ben dus het water uitgeklommen. Ook [slachtoffer 1] klom het water uit. De vrouwen waren achter de boot gaan liggen. De vrouwen waren ook uit het water geklommen. Dader 1 bleef de hele tijd het vuurwapen op ons richten alsof hij zou schieten. Ik was bang en merkte dat de rest ook bang was. Ik was bang dat Dader 1 zou gaan schieten als ik niet zou meewerken.heeft een grijze Volkswagen Polo. Wij moesten van Dader 1 op onze knieën voor de auto gaan zitten. Ik heb dit gedaan omdat ik bang was dat ons anders iets zou worden aangedaan. Op dat moment moesten we onze handen op ons rug doen.
4.Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Hollands Midden d.d. 27 juli 2012 met nr. PL1644 2012111341—27. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 40 e.v.):
als de op 27 juli 2012 afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik wil graag een aanvullende verklaring afleggen na mijn aangifte van vannacht.
We waren gebleven bij dat we voor de auto geknield zaten. We moesten onze handen op de rug. We werden toen getaped met tape. Tijdens het tapen hoorde ik: "Mond houden en naar beneden kijken." Dat deed ik ook. Toen de laatste getaped was werden we een voor een in de auto van [slachtoffer 1] gezet.Daarna zag ik een van hen met de tas van [slachtoffer 4] naar een boom lopen voor de auto. Hij zette de tas naast de boom en legde de telefoon ernaast.Toen we allemaal zaten gingen de deuren dicht.In die tijd stonden de twee mannen voor de auto.
Er kwam een auto aanrijden. Ik zag dat het een politieauto was. Ik zag dat een van de mannen ineens wegrende. Ik zag dat een van de mannen naast de auto stond. Ik zag dat de agenten uitstapten en dat er een aan mijn zijde kwam staan. De andere agent liep naar de ene man aan de andere zijde van de auto. Ik heb toen even voorover gebogen in de auto zodat de agent kon zien dat ik gekneveld was en knikte naar hem. Ik zag dat de agent het zag.
5.Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Hollands Midden d.d. 27 juli 2012 met nr. PL1644 2012111341—6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 50 e.v.):
als de op 27 juli 2012 afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik ben gaan varen met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] (het hof merkt de weergave van deze naam aan als een kennelijke schrijffout en zal, waar hier en verder in deze verklaring de naam " [slachtoffer 3] " wordt gebezigd, hiervoor in de plaats telkens " [slachtoffer 3] " lezen).Wij voeren over de Zijldijk waar [slachtoffer 1] mij zou komen ophalen met de auto. Wij legden de boot vast aan de kade en [slachtoffer 1] stapte uit zijn voertuig. [slachtoffer 1] stapte vervolgens bij ons op de boot.
Nadat [slachtoffer 1] bij ons op de boot stond, renden er ineens twee mannen met bivakmutsen op ons af. Verder waren beide mannen helemaal zwart gekleed. Toen zij op de boot sprongen, sprong [slachtoffer 3] het water in. [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) volgde daarna.
Ik lag samen met [slachtoffer 4] aan een kant van de boot in het water. [slachtoffer 1] stond even later op de kant. En een van de twee mannen zei tegen mij dat ik moest ophouden met gillen anders ging er sowieso wat gebeuren.
[slachtoffer 3] stond op een gegeven moment ook op de kant. Hij zei tegen mij en [slachtoffer 4] dat wij ook maar uit het water moesten. Wij zwommen naar de kant en kreeg hulp om op de kade te komen. Tijdens het zwemmen naar de kant, zag ik dat een van mannen een zilverkleurig klein handpistooltje in zijn rechterhand had.Eenmaal op de kade werd ik gelijk achter de auto gezet.Wij zaten geknield op het gras.
Wij moesten allemaal onze handen achter onze rug doen. Een van de mannen had tape. Onze handen werden met deze tape bij ons allemaal omgeplakt. Ik was helemaal in shock.Een van mannen zei tegen mij dat ik moest stoppen met huilen anders zouden er sowieso gewonden vallen of geschoten worden.
Nadat wij op onze knieën in het gras met onze handen op onze rug vastgebonden zaten, moesten wij een voor een de auto in. Nadat iedereen in de auto had plaatsgenomen deden ze de portieren dicht.
6.Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal van aangifte d.d. 27 juli 2012 van de politie Hollands Midden met nr. PL1641 2012111357—1. Dit proces-verbaal- houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 66 e.v.):
als de op 27 juli 2012 afgelegde verklaring van [slachtoffer 4] :
Op donderdag 26 juli 2012 ben ik gaan varen samen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Op vrijdag 27 juli 2012 zijn wij terug gaan varen richting Leiderdorp.Wij hadden afgesproken met [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is in de boot gekomen.
Ik keek naar de wal en zag twee personen bij de boot. Ik zag dat ze beiden de mond en het hoofd bedekt hadden en dat je alleen de ogen zag. Ze waren beiden in het zwart gekleed.Ik zag dat ze ineens op de boot stonden.
Ik heb [slachtoffer 2] bij mij getrokken in het water, aan de achterzijde van de boot. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] waren ook het water in gesprongen. Zij lagen aan de andere kant van de boot.Op een gegeven moment zei één van de mannen naar mij en [slachtoffer 2] , dat wij naar de kant moesten komen. We moesten gehoorzamen, anders werd de mannen wat aangedaan.
Hij kwam heel dwingend over. Wij moesten ook stil zijn.
Toen ik op de kant stond zag ik dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] (het hof begrijpt: [slachtoffer 3] ) ook op de kant stonden. We moesten naar de auto van [slachtoffer 1] .
Hierop moesten we allemaal knielen met onze handen op de rug. Ik hoorde en zag dat we allemaal tape om onze handen kregen. Wij moesten allemaal in de auto gaan zitten. Ik zag ook dat ze mijn handtas in hun handen hadden. Ik hoorden hen roepen, telefoon, telefoon!Ik zei tegen hen dat deze in mijn tas zat. Ik zag dat één van hen deze uit de tas haalde.Ik zag dat hij de telefoon voor de auto legde en mijn tas bij de boom.Ik zag dat ze allebei in paniek raakten en ik hoorde: "politie, politie".Ik hoorde de man zeggen, terwijl hij steeds meer voor me ging zitten, tegen een agent, "er is niks aan de hand, wij zijn gewoon een "jonko" aan het roken." Met "jonko" bedoelde hij een joint.Ze waren allebei donker gekleed en hadden gezien de ogen, beiden een negroïde uiterlijk.
Ik voelde me bedreigd.
7. Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal van aangifte van de politie Hollands Midden d.d. 27 juli 2012 met nr. PL1644 2012111356—1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 61 e.v.):
als de op 27 juli 2012 afgelegde verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik moest vandaag op 27 juli 2012, onder dwang mijn telefoon afstaan aan twee gemaskerde mannen. De daders hebben mij daarna vastgebonden met tape en hebben mij zo van mijn vrijheid beroofd.
Gisteravond, 26 juli 2012, omstreeks 23:30 uur, werd ik opgebeld door mijn vriendin, [slachtoffer 2] , met de vraag of ik haar wilde komen ophalen op de Zijldijk. Zij was een avondje wezen varen met twee van haar vrienden, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] (het hof begrijpt: [slachtoffer 3] ) Zij zou op mij wachten bij café 'Het Dobbertje" op de Zijldijk.Ik denk dat ik ongeveer rond 00:30 uur bij 'Het Dobbertje" ben aangekomen.
Ik ben vervolgens naar de waterkant toegelopen waar mijn vrienden met hun boot aan de kant lagen. Opeens sprongen er twee mannen, in het zwart gekleed, op de kajuit. Ik zag dat zij een soort maskers droegen. Ik zag dat de achterste man een pistool in zijn hand had. Ik zag een zilveren voorwerp in zijn rechterhand zitten dat ik herkende als zijnde een vuurwapen. Het was geen groot vuurwapen. Ik zag dat hij dit op ons gericht had.
Ik was bang en voelde me bedreigd door de man met het vuurwapen. Ik ben als reflex het water ingesprongen. Ik ben naar de kant toe gezwommen en toen ik eruit wilde klimmen, stond daar een van de overvallers.Mijn vrienden waren ook allemaal in het water gevallen of gesprongen en stonden nu ook op de kant.We moesten op onze knieën gaan zitten voor mijn auto.We moesten plaatsnemen bij mijn auto en onze telefoons inleveren. Ik zag dat deze in de tas van [slachtoffer 4] werden gedaan en dat de overvallers deze voor mijn auto neerlegden bij een boom.
Vervolgens werden onze handen afgeplakt met tape.
De man die als tweede op de boot sprong, was de man met het wapen. Hij hield ons de hele tijd onder schot zodat de tweede man ons kon vasttapen. Ik hoorde de man met het wapen zeggen: "Jullie moeten stil zijn, als jullie dat niet zijn, dan gaan er gewonden vallen!" of woorden van gelijke strekking. Aangezien hij een vuurwapen in zijn hand had, was het mij duidelijk dat hij daarmee bedoelde dat hij ons zou neerschieten als we niet zouden luisteren.
En even later zagen de overvallers dat er een politieauto aan kwam rijden. Ik zag dat de overvaller met het wapen wegliep de bosjes in.Ik hoorde de overgebleven overvaller zeggen dat alles in orde was en dat hij slechts een jointje aan het roken was. Toen zag een van de politieagenten dat we geboeid in de wagen zaten en hebben ze vervolgens de overvaller aangehouden.
Ik voelde me ten tijde van de vrijheidsberoving angstig.
8.Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Hollands Midden d.d. 27 juli 2012 met nr. PL1644 2012111341-20. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 58 e.v.):
als de op 27 juli 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
(…).Op 27 juli 2012, omstreeks 00:05 uur werd ik wakker van het blaffen van de hond. Hierop ben ik uit bed gestapt en ben ik uit het raam gaan kijken. Dit raam heeft zicht op de dijk en het water.Toen ik naar buiten keek zag ik een klein bootje in de Zijl liggen. Ik zag dat hier een aantal mensen op stonden. Ik zag ook een persoon in het water liggen.Op een gegeven moment zag ik de personen zich richting een geparkeerd voertuig bewegen. Ik zag dat sommigen van hen geknield gingen zitten voor deze auto. Ik zag toen ook dat zij met de handen op de rug zaten. Ik zag dat zij ook zo bleven zitten. Ik zei dat we gelijk de politie moesten bellen. Dat heb ik toen gedaan.Na een paar minuten zag ik de politie komen. Ik zag toen dat er een persoon wegrende ons erf op. Ik heb toen naar de politie geroepen dat er een persoon ons erf op was gerend.Mijn vrouw heeft hem nog aan de achterzijde gezien. Ze zag hem tussen onze woning en de stal door rennen. Daarna verdween hij in de duisternis achter de stal.
9.Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden d.d. 27 juli 2012 met nr. PL1644 2012111341-10. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 45):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 27 juli 2012 omstreeks 01:00 uur, werd ik, verbalisant, door de regionale meldkamer van de politie Hollands—Midden, naar de Zijldijk gestuurd. Aldaar zouden 6 personen zijn gezien waarvan enkele geboeid knielden.
Toen ik, verbalisant, op 27 juli 2012 omstreeks 01:05 uur ter plaatse kwam op de eerder genoemde locatie, zag ik dat er door collega's een persoon werd aangehouden. Ik verbalisant, zag dat er achter de plek waar de verdachte werd aangehouden een woning gelegen was. Deze woning is enkel te bereiken via een oprit en is verder omgeven door sloten. Ik verbalisant zag dat de woning uit een vrijstaand pand, met aangrenzende schuur bestond. Achter dit pand bevond zich een weiland. Ik verbalisant ben vervolgens via de oprit naar de achterzijde van het pand gelopen om te zoeken naar een eventuele verdachte. Op dat moment kwam er een persoon uit de eerder genoemde woning. Deze woning bleek mij later de Zijldijk 32 A te Leiderdorp.
De persoon, [betrokkene 2] , bleek mij later, verklaarde mij uit eigen beweging: "Er is er net eentje mijn erf opgerend. Hij is die kant uit.' Ik zag dat [betrokkene 2] in de richting van liet weiland achter zijn huis wees. Ik verbalisant hebt dit bericht vervolgens via het portofoonkanaal verspreid.
10.Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal van bevindingen van de politie Hollands Midden van de politie Hollands Midden d.d. 27 juli 2012 met nr. PL1641 2012111341- 14. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 46):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 27 juli 2012 omstreeks 04:30 uur, heb ik een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden.
Naar aanleiding van de melding waarbij vier personen gekneveld in een voertuig zaten en waarbij een verdachte was aangehouden, had ik via de Centrale Meldkamer van regiopolitie Hollands Midden het verzoek gedaan aan regio Haaglanden om een speurhond ter beschikking te stellen. Een van de verdachten was gevlucht bij komst van de collega's. Een andere verdachte was ter plaatse aangehouden.
Hierop verscheen collega hondengeleider [verbalisant 4] , met zijn speurhond Kyra op de plaats delict. Collega [verbalisant 4] heeft vervolgens het weiland en het erf van perceel 32A afgezocht. Vervolgens pakte speurhond Kyra een spoor op in het weiland achter perceel 32A. Dit geurspoor liep vervolgens door naar een weiland, links achter perceel 32A. Dit weiland was omringd door een smalle sloot. Op ongeveer vierhonderd (400) meter afstand van de plaats delict trof speurhond Kyra in een smalle sloot een tweetal blauwkleurige latex-handschoenen en een blauwkleurige jas van het merk Umbro aan. De verdachte die op de plaats delict was aangehouden bleek dezelfde blauwkleurige latex-handschoenen bij zich te hebben bij zijn aanhouding.
De jas en de twee blauwkleurige latex-handschoenen zijn door een rechercheur van de Forensische Opsporing veilig gesteld en in beslag genomen. Het geurspoor liep vervolgens verder door richting een nabij gelegen weiland.Hierop ben ik met hondengeleider [verbalisant 4] en [verbalisant 3] richting dit weiland gelopen. In dit weiland was duidelijk een geurspoor aanwezig voor de betreffende diensthonden. Tevens was er in het hoge gras een duidelijk loopspoor zichtbaar. Dit spoor heb ik met de collega's [verbalisant 4] en [verbalisant 3] helemaal uitgelopen. Het spoor hield uiteindelijk bij een sloot naast een geasfalteerde weg.11.Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal van politie Haaglanden d.d. 21 augustus 2012 met nr. PL1640 2012111341. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 89 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 27 juli 2012, omstreeks 01.22 uur, kreeg ik, verbalisant [verbalisant 4] , speurhond geleider, het verzoek van personeel van de meldkamer om te gaan naar de Zijldijk te Leiderdorp.
Hierop ben ik onmiddellijk ter plaatse gegaan alwaar ik omstreeks 02.22 uur arriveerde.Ter plaatse werd ik aangesproken door collega's van de regiopolitie Hollands Midden. Zij deelden mij mede dat er ter plaatse één verdachte was aangehouden en dat er één verdachte, via een erf/de tuin de aldaar gelegen weilanden in was gevlucht. Hierop heb ik met mijn gecertificeerde speurhond menselijke geur Kyra een onderzoek naar mogelijke sporen ingesteld in de omgeving van het plaats delict en de weilanden, gelegen tussen de Zijldijk, Provincialeweg en de Nieuweweg te Leiderdorp. Mijn speurhond is onder andere afgericht en gecertificeerd in de waarneming van menselijke geuren op goederen. Indien mijn speurhond deze geuren waarneemt maakt deze dit kenbaar door te melden middels hierbij te gaan liggen en/of te blaffen.
Tijdens bovengenoemd onderzoek zag ik, omstreeks 04.30 uur, dat mijn speurhond de volgende melding maakte:Nabij een slootje tussen de weilanden, gelegen tussen de Provincialeweg en de Nieuweweg te Leiderdorp, bij een (half) in het slootje gelegen donkerkleurige, mogelijk blauwe jas. Ik zag dat de jas een lichtkleurige streep had en vermoedelijk van het merk 'Umbro' was. Ik zag dat er in het slootje, naast de jas, een blauwkleurig, vermoedelijk latex, handschoen lag. Ik zag verder dat er in de nabijheid van de jas, op de slootkant, een soortgelijke blauwe handschoen, lag. De handschoenen en de jas zijn door personeel van Bureau Forensische Opsporing veiliggesteld.
Mijn speurhond menselijke geur is tevens afgericht en gecertificeerd in het herkennen van menselijke geuren op een spoor cq mogelijke vluchtroute. Indien mijn speurhond deze geur waarneemt zal deze een eventueel spoor volgen.
Ik heb mijn speurhond de opdracht gegeven om een menselijk geurspoor op te sporen. Ik zag dat mijn speurhond een mogelijk geurspoor oppakte in een weiland, nabij de Nieuweweg te Leiderdorp. Ik zag dat mijn speurhond een spoor door het weiland volgde, schuin in de richting van de Nieuweweg te Leiderdorp. Ik zag dat mijn speurhond het spoor kwijtraakte ter hoogte van de Nieuweweg te Leiderdorp.
12.Een voor kopie conform het origineel getekend proces-verbaal Sporenonderzoek van de politie Hollands Midden d.d. 18 augustus 2012 met nr. PL1609 2012111341-15. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 136 e.v):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 27 juli 2012 te 01:30 uur, werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker op verzoek van Politie Hollands Midden een forensisch onderzoek naar sporen verricht.
Het onderzoek is verricht in een openbare weg/—water (weg) aan de Zijldijk ter hoogte van perceel 32a te Leiderdorp.
De jas was van het merk Umbro en was donkerblauw van kleur met enkele witte accenten.In de rechter steekzak werden twee blauwe nitril handschoenen aangetroffen. De handschoenen zijn genummerd (AAED1552NL en AAEQ5632NL). De totaal 4 veiliggestelde blauwe nitrillen handschoenen waren soortgelijk qua materiaal, kleur en formaat.
13.Een proces-verbaal Sporenonderzoek van de politie Hollands Midden d.d. 22 november 2012 met nr. PL1609 2012111341-67. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 27 juli 2012 te 01:30 uur, werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker op verzoek van Politie Hollands Midden een forensisch onderzoek naar sporen verricht.
Bij het destijds ingestelde politieonderzoek werden handschoenen aangetroffen hij de aangehouden verdachte G.D. [betrokkene 1]. Tevens werden tijdens het sporenonderzoek handschoenen aangetroffen op de vluchtroute van de 2e dader. Het betroffen hier handschoenen die waren aangetroffen in een weiland bij een sloot. In en bij de sloot werden twee handschoenen en een jas (AAED1553NL) met daarin twee handschoenen (AAEQ5632NL en AAED1552NL) aangetroffen.
Alle hierboven genoemde inbeslaggenomen en aangetroffen handschoenen waren soortgelijk qua materiaal, kleur en formaat.Het betroffen nitrillen handschoenen met een blauw/paarse tint. Van de handschoenen uit de jas (AAEQ5632NL en AAED1552NL) en de kraag van de jas (AAED1553NL) werden bij het ingestelde dna-onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) DNA-mengprofielen verkregen. Het betroffen DNA—mengprofielen van ten minste drie personen waarvan minimaal één man. Het DNA—profiel van verdachte [verdachte] (geboren 4 januari 1986) matchte met deze verkregen DNA-mengprofielen. Uit de mengprofielen van de twee handschoenen uit de jas werden DNA—hoofdprofielen afgeleid. Deze matchte met verdachte Walden.
14.Een Herzien rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 24 juni 2014, opgemaakt en ondertekend door de deskundige ir. H.J.T. Janssen. Dit rapport houdt onder meer in -
zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze deskundige:
Te onderzoeken materiaal
Sin | Omschrijving |
AAED1552NL | Een latex handschoen |
AAED1553NL | Een jas |
AAEQ5632NL | Een latex handschoen |
Eerder onderzocht materiaal
Het DNA/profiel van het vermelde materiaal is betrokken bij het vergelijkend onderzoek.
SIN OmschrijvingRGL456 een referentiemonster wangslijmvlies van de verdachte [verdachte] (geboren op [geboortedatum] )
Conform het verzoek in de aanvraag onderzoek van de regiopolitie Hollands Midden van 14 september 2012 zijn de bemonsteringen AAED1552NL#01, AAED1553NL#01 en AAEQ5632NL#01 onderworpen aan een zogenoemde LCN DNA- analyse. Als onderdeel van de standaard onderzoeksprocedure wordt bij LCN DNA-analyse de reproduceerbaarheid van de verkregen resultaten onderzocht. Van de verkregen resultaten van de LCN DNA-analyse zijn voor de bemonsteringen AAED1552NL#01, AAED1553NL#01 en AAEQ5632NL#01 consensus DNA-profielen opgesteld.
Resultaten
Van de verkregen resultaten van de LCN DNA-analyse van het DNA in de bemonsteringen AAED1552NL#01, AAED1553NL#01 en AAEQ5632NL#01 zijn consensus DNA-profielen verkregen. Deze consensus DNA-profielen zijn vergeleken met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] RGL456.
Interpretatie en conclusie
Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Van het DNA in de bemonsteringen AAED1552NL#01 van een handschoen, AAED1553NL#01 van de kraag van een jas en AAEQ5632NL#01 van een handschoen zijn DNA-mengprofielen
verkregen van ten minste drie personen waarvan minimaal één man. Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] matcht met de DNA-mengprofielen.
Uit de DNA-mengprofielen van het DNA in de bemonsteringen AAED1552NL#01 van een handschoen en AAEQ5632NL#01 van een handschoen zijn DNA-hoofdprofielen afgeleid van een man. Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] matcht met deze afgeleide DNA-hoofdprofielen. Dit betekent dat het celmateriaal in de bemonsteringen AAED1552NL#01 en AAEQ5632NL#01 bestaat uit celmateriaal dat afkomstig kan zijn van [verdachte] en vermengd is met een relatieve geringe hoeveelheid celmateriaal van ten minste twee andere onbekende personen.
De berekende frequentie van de afgeleide DNA-hoofdprofielen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze DNA-hoofdprofielen is kleiner dan één op één miljard.
Het celmateriaal in de bemonstering AAED1553NL#01 van de kraag van een jas bestaat uit celmateriaal dat afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte] en is vermengd met celmateriaal van ten minste twee andere onbekende personen.15.De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 3 juli 2014 verklaard - zakelijk weergegeven -:Ik heb de donkerblauwe jas, van het merk Umbro, waarop kennelijk mijn DNA is aangetroffen, wel in de auto zien liggen, maar ik heb deze jas nooit gedragen.”
6. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering het volgende overwogen:
“Bewijsoverweging
Het hof stelt vast dat volgens de verklaringen van de vier daardoor benadeelden het tenlastegelegde is gepleegd door twee daders en dat één van die twee daders ter plaatse is aangehouden en werd geïdentificeerd als [betrokkene 1]. Uit de verklaringen van de benadeelde [slachtoffer 1] en de getuige [betrokkene 2] kan worden opgemaakt dat de andere dader bij de komst van de politie is gevlucht in de richting van het weiland achter de woning van [betrokkene 2] . In dat weiland op een afstand van enige honderden meters van de plaats delict werden een donkerblauwe jas en twee blauwe handschoenen aangetroffen. Uit de processen-verbaal van [verbalisant 5] en [verbalisant 4] maakt het hof in onderling verband beschouwd op dat vanaf deze vindplaats een
menselijk geurspoor in de richting van een geasfalteerde weg liep, waarbij in het hoge gras een loopspoor zichtbaar was. Dit geurspoor eindigde bij een sloot naast genoemde geasfalteerde weg. Uit het dossier blijkt dat deze in het weiland aangetroffen handschoenen gua materiaal, kleur en formaat soortgelijk waren aan de handschoenen die de verdachte [betrokkene 1] bij zijn aanhouding bij zich had. Het hof concludeert uit een en ander dat het mogelijk is dat de jas en de beide blauwe handschoenen door de medeverdachte [betrokkene 1] op zijn vlucht door het weiland zijn achtergelaten. Aan de binnenkant van de kraag van de donkerblauwe jas,
is (aanvullend) DNA-onderzoek in de vorm van LCN DNA-analyse verricht. Het DNA-profiel van de verdachte matcht met het DNA-mengprofiel van tenminste drie personen waarvan minimaal één man die uit het verkregen consensus DNA-profiel zijn verkregen. Daaruit is door de onderzoeker geconcludeerd dat het celmateriaal in de bemonstering van de kraag bestaat uit celmateriaal dat afkomstig kan zijn van de verdachte en is vermengd met celmateriaal van tenminste twee andere onbekende personen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de jas nooit heeft gedragen. Als het mogelijk van hem afkomstige celmateriaal inderdaad van hem afkomstig zou zijn, moet dat volgens hem het gevolg zijn van overdracht door aanraking van de binnenkant van de kraag met een ander voorwerp waarop zich van hem afkomstig celmateriaal bevond.Met betrekking tot deze verklaring overweegt het hof als volgt. Buiten de beide naast de jas aangetroffen handschoenen zijn nog twee handschoenen aangetroffen, te weten in de rechter steekzak van de jas. Aan de binnenkant van deze handschoenen is eveneens (aanvullend) DNA-onderzoek in de vorm van LCN DNA-analyse verricht. Het DNA-profiel van de verdachte matcht met de van een man afkomstige DNA-hoofdprofielen die uit de uit het consensus DNA-profiel verkregen mengprofielen zijn verkregen. Daaruit is door de onderzoeker geconcludeerd dat het celmateriaal in de bemonsteringen van de binnenkant van die beide handschoenen bestaat uit celmateriaal dat afkomstig kan zijn van de verdachte en is vermengd met een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal van tenminste twee andere onbekende personen. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze DNA-profielen is volgens de deskundige kleiner dan één op één miljard. Het hof acht het gerechtvaardigd hieruit te concluderen dat deze handschoenen op enig moment door de verdachte zijn gedragen.Uit de omstandigheid dat naast de jas twee andere handschoenen werden aangetroffen leidt het hof af dat deze twee andere handschoenen werden gedragen door degene die de jas ter plaatse waar deze werd aangetroffen achterliet. Daaruit leidt het hof af dat de handschoenen die in de rechtersteekzak zijn aangetroffen toen niet werden gebruikt en zich dus al eerder in de steekzak bevonden. Uit de relatieve geringheid van de hoeveelheid celmateriaal in het mengprofiel dat niet aan het hoofdprofiel is toegeschreven leidt het hof af dat de verdachte de laatste is geweest die de handschoenen heeft gedragen. Het ligt dan ook in de rede dat de verdachte deze handschoenen in de rechtersteekzak van de door hem gedragen jas heeft gestopt. Tegen de achtergrond van de stukken zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep bestaat er naar het oordeel van het hof geen enkele aanwijzing voor een andere interpretatie van de bewijsmiddelen.Uit het vorenstaande volgt dat de verklaring van de verdachte dat hij de blauwe jas nooit heeft gedragen door bewijsmiddelen wordt weerlegd. Het hof merkt deze verklaring aan als leugenachtig en kennelijk bestemd om te verhullen de waarheid dat verdachte als mededader [betrokkene 1] de jas op zijn vlucht door het weiland ter plaatse waar deze door de politie werd aangetroffen heeft achtergelaten.”
7. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 april 2014 is blijkens het proces-verbaal het volgende door verzoeker en diens raadsman verklaard over de op de plaats delict aangetroffen jas.
“De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
De op de plaats delict aangetroffen jas is niet van mij. Ik heb deze ook nooit gedragen. Ik heb wel vaak latex handschoenen gedragen, maar ik weet niet of ik ook de op de plaats delict aangetroffen handschoenen heb gedragen. (…) De raadsman wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld zijn reeds kenbaar gemaakte onderzoekswensen nader toe te lichten. In dat verband deelt hij het navolgende mede:
(…) Er is destijds ingebroken in de auto die mijn cliënt met [betrokkene 3] had gekocht. Er lag een aantal spullen in de kofferbak van die auto, waaronder spullen van mijn cliënt. Een aantal van die spullen is vervolgens uit de auto ontvreemd. De jas waarbij DNA materiaal van mijn cliënt is aangetroffen, was niet van hem maar bevond zich wel in die kofferbak. De spullen lagen allemaal door elkaar. Het is dus goed mogelijk dat DNA van mijn cliënt via secundaire overdacht op de betreffende jas terecht is gekomen. Deze stelling wordt ook ondersteund door informatie in het dossier. Zo is op pagina 229 van het dossier te lezen dat er een DNA profiel van ten minste drie personen in de kraag van de jas is gevonden. Dit past bij de stelling van mijn cliënt dat zich goederen van meerdere personen in de kofferbak van de auto bevonden.(…)
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Het zou goed kunnen dat de handschoenen die in de buurt van de plaats delict zijn aangetroffen zich eerst in mijn auto bevonden. Ik had altijd dat soort handschoenen bij me en ze lagen soms in de auto. Er lagen ook spullen van een vrouw in de auto, maar ook van andere mensen. Er lag kleding en een paspoort. (…) Meerdere mensen maakten gebruik van de auto en hebben tegen mij gezegd dat ze spullen kwijt waren. Zij hebben niet tegen mij gezegd dat ze een jas kwijt waren. Ik heb bij de politie meteen gemeld dat er nog spullen ontbraken. Ik heb daar verder geen aangifte van gedaan.
(…). Voor zover ik mij kan herinneren zaten er geen handschoenen tussen de spullen die aan mij zijn teruggegeven.”
8. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 juli 2014 is blijkens het proces-verbaal het volgende door verzoeker aangevoerd over de op het plaats delict aangetroffen jas:
“De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
(…) Ik heb de ten laste gelegde feiten niet gepleegd. Ik heb er ook niets mee te maken. Ik kan er dus niets over verklaren.
Ik heb de donkerblauwe jas, van het merk "Umbro", waarop kennelijk mijn DNA is aangetroffen, in de auto zien liggen, maar ik heb deze jas nooit gedragen. Er lagen, naast de jas, nog andere spullen in de auto. De auto is overigens - anders dan in het proces-verbaal van de politie staat vermeld - niet gekocht, maar was gehuurd. Ongeveer twee weken voor mijn aanhouding is er ingebroken in die auto. (…).”
9. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad mag een verklaring van de verdachte, die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen, tot het bewijs worden gebezigd. Zodanig oordeel zal dan wel voldoende grondslag moeten vinden in vastgestelde feiten en omstandigheden, vervat in een of meer andere voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen.1.
10. Het hof heeft in zijn onder 6 weergegeven overweging (klaarblijkelijk) geoordeeld dat de als bewijsmiddel 15 voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten gebezigde verklaring van de verdachte – voor zover inhoudende: "Ik heb de donkerblauwe jas, van het merk Umbro, waarop kennelijk mijn DNA is aangetroffen, wel in de auto zien liggen, maar ik heb deze jas nooit gedragen" – kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen.
11. De voor de verdachte rechtstreeks belastende bewijsmiddelen houden in dat vlakbij de plaats delict een jas en handschoenen met DNA-profielen van hem zijn aangetroffen. Naast de jas lagen twee blauwe nitril (latex) handschoenen, terwijl in de rechtersteekzak van de jas zich nog eens twee blauwe nitril handschoenen bevonden. Ten aanzien van deze jas en handschoenen is door het hof het volgende vastgesteld (de cursiveringen zijn van mij, AG):
- de jas en handschoenen zijn aangetroffen op de vluchtroute van de verdachte;
- de vier blauwe nitrillen handschoenen waren soortgelijk qua materiaal, kleur en formaat;
- de aangehouden medeverdachte bleek dezelfde handschoenen bij zich te hebben bij zijn aanhouding;
- van de bemonstering aan de binnenkant van de kraag van de jas zijn DNA-mengprofielen verkregen van ten minste drie personen, waarvan minimaal één man waarmee het DNA-profiel van de verdachte matcht;
- van de bemonstering aan de binnenkant van de beide handschoenen uit de jas zijn DNA-mengprofielen verkregen van ten minste drie personen, waarvan minimaal één man waarmee het DNA-profiel van de verdachte matcht;
- het celmateriaal in de bemonsteringen van de handschoenen uit de jas is vermengd met een relatieve geringe hoeveelheid celmateriaal van ten minste twee andere onbekende personen;
- uit de mengprofielen die aan de binnenkant van de beide handschoenen zijn verkregen, zijn DNA-hoofdprofielen afgeleid van een man, waarmee het DNA-profiel van de verdachte matcht;
- de berekende frequentie van de afgeleide DNA-hoofdprofielen is kleiner dan één op één miljard.
12. Ik merk hier op dat de verdachte in eerste aanleg een beroep op zijn zwijgrecht deed en dus ook geen verklaring gaf voor het aantreffen van de DNA-profielen van hem aan de binnenkant van de kraag van de jas en aan de binnenkant van de handschoenen uit de jas, en dat de rechtbank de verdachte reeds op grond van het vorenstaande heeft veroordeeld.
13. Blijkens het proces-verbaal van ’s hofs terechtzitting van 3 juli 2014 (p. 6) heeft de aan het NFI verbonden DNA-deskundige Janssen onder meer verklaard dat de in de profielen waargenomen prominent aanwezige kenmerken (de hoge pieken) overeenkwamen met het profiel van de verdachte.
14. Tevens blijkt uit dit proces-verbaal dat de verdachte op de terechtzitting van 3 juli 2014 heeft verklaard dat de medeverdachte en hij, verdachte, twee weken voor de tenlastegelegde feiten in de trein van station Leiden naar het station Den Haag waren aangehouden en dat de medeverdachte toen aan hem, verdachte, vroeg of hij een advocaat wist. De verdachte en zijn medeverdachte kenden elkaar dus al ten tijde van de delicten op 27 juli 2012.2.
15. Eerst op de terechtzitting van het hof van 22 april 2014 is de verdachte gekomen met een alternatief scenario. Dat hij toen pas met die lezing kwam, had naar zijn zeggen te maken met een (kennelijk heimelijke) affaire die hij met een zekere [betrokkene 3] had. In de auto van deze [betrokkene 3] was destijds ingebroken. Daarbij zou een aantal spullen van de verdachte zijn weggenomen. Toevallig, zo begrijp ik, bevond de jas, dezelfde dus die later in de buurt van de plaats delict zou worden aangetroffen, in de auto van die [betrokkene 3] . De verdachte heeft, aldus zijn verklaring, de jas wel zien liggen, maar de jas is niet van hem. Het zou volgens de verdachte kunnen, in de woorden van de raadsman zelfs goed mogelijk zijn, dat DNA-materiaal van de verdachte via secundaire overdracht op de jas terecht is gekomen, nu de spullen in de auto allemaal door elkaar lagen.
16. Met betrekking tot deze lezing kan allereerst worden opgemerkt dat het enigszins bevreemdt dat de verdachte niet al meteen met deze verklaring bij de rechtbank (of nog eerder) is gekomen en dat de verdachte bij de politie geen aangifte heeft gedaan van diefstal van zijn spullen. Als de advocaat-generaal bij het hof de verdachte voorhoudt, dat de politie geen aantekening heeft gemaakt van het feit dat de verdachte gezegd zou hebben dat er spullen van hem ontbraken, luidt het antwoord van de verdachte dat hij dat wel heeft gedaan maar deze melding niet op papier heeft meegekregen. Hierop aansluitend stel ik vast dat de lezing van de verdachte in het kader van het door hem gestelde alternatieve scenario op geen enkele wijze is onderbouwd.
17. Voorts stel ik vast dat het alternatieve scenario van de verdachte enkel betrekking heeft op het DNA-materiaal van de verdachte dat aan de binnenkant van de kraag van de jas aanwezig was. Dit alternatieve scenario beantwoordt echter geenszins de prangende vraag hoe het kan dat er DNA-hoofdprofielen van de verdachte aan de binnenzijde van de beide handschoenen uit de jas zijn aangetroffen.
18. In het ontbreken van enige (plausibele) verklaring van de verdachte voor de aanwezigheid van de DNA-hoofdprofielen van de verdachte aan de binnenzijde van de beide handschoenen, zit naar mijn inzicht ook de broosheid van het middel. De klacht luidt immers dat de grondslag van de leugenachtigheid niet op ander wettig bewijsmateriaal kan worden gebaseerd. Daarin kan ik de steller van het middel niet volgen. Het oordeel van het hof dat de verklaring van de verdachte leugenachtig is, betreft, nogmaals, slechts zijn verklaring dat hij de jas nooit heeft gedragen. De leugenachtigheid daarvan blijkt wel degelijk uit ander bewijsmateriaal3., te weten uit de aanwezigheid van de DNA-hoofdprofielen van de verdachte aan de binnenzijde van de beide handschoenen uit de jas. Juist om die reden, zo lees ik de bewijsoverweging van het hof, is het hof, en terecht, zo uitvoerig ingegaan op die twee handschoenen. Die bewijsoverweging acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daaraan doet overigens niet af dat het hof uit het aangetroffen DNA-hoofdprofiel afleidt dat de verdachte de handschoenen uit de jas als laatste heeft gedragen, zulks terwijl de deskundige Janssen op de terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat er geen uitspraak kan worden gedaan met betrekking tot de vraag wie de handschoenen als laatste heeft gedragen. Of de verdachte daadwerkelijk als laatste de handschoenen heeft gedragen doet er wat de onderbouwing van de leugenachtigheid van de verklaring van de verdachte met betrekking tot de jas er niet toe; voldoende is al de constatering dát de verdachte die handschoenen heeft gedragen.
19. Ten overvloede zij opgemerkt, dat ook als het bewijsmiddel van de leugenachtige verklaring wordt weggedacht, naar mijn mening het andere bewijsmateriaal voldoende is om de bewezenverklaring te dragen (zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld; zie hierboven onder 12). Uiteraard kan de vaststelling van het hof aan de hand van het Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 juni 2014 dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige feiten (arrest, p. 9) niet meewerken tot het bewijs, maar zij laat wel zien dat de verdachte met betrekking tot delicten die soortgelijk zijn aan het onderhavige misdrijf, geen onbeschreven blad is.
20. Het middel faalt.
21. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn in de appelfase is overschreden, zowel wat betreft de inzending van de stukken als ten aanzien van de behandeling van het hoger beroep.
22. Het hof heeft omtrent de overschrijding van de redelijke termijn het volgende overwogen:
“Het hof heeft geconstateerd dat na het instellen van het hoger beroep op 15 februari 2013, de stukken eerst op 9 december 2013 en derhalve meer dan acht maanden na de dag waarop het hoger beroep is ingesteld, bij het hof zijn binnengekomen, maar zal hieraan geen rechtsgevolgen verbinden, nu zulks naar het oordeel van het hof wordt gecompenseerd door de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep.”
23. Gelet op het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.n.t. Mevis, kan in cassatie niet met vrucht worden geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop vóór de bestreden uitspraak, wanneer de zaak in laatste feitelijke aanleg in tegenwoordigheid van de verdachte en/of diens raadsman is behandeld en ter terechtzitting een dergelijk verweer niet is gevoerd. Uit de processtukken van de procedure bij het hof blijkt niet dat de verdachte en zijn raadsman hebben geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn. Hoewel het hof kennelijk ambtshalve een overweging heeft gewijd aan de schending van de redelijke termijn, was het daartoe niet gehouden.
24. Het middel faalt.
25. Het derde middel klaagt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, eveneens in het kader van zowel de inzending van de stukken als van de behandeling van het cassatieberoep.
26. Namens de verdachte is op 17 juli 2014 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de aanbiedingsbrief van de processtukken geplaatst stempel zijn de stukken van het geding eerst op 3 augustus 2015 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis in verband met de onderhavige zaak. Op grond van het al eerder genoemde overzichtsarrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, geldt daarom een inzendtermijn van zes maanden. Dat brengt mee dat de redelijke inzendtermijn van zes maanden met afgerond zeven maanden is overschreden.
27. Reparatie van deze schending door een voortvarende behandeling behoort niet meer tot de mogelijkheden, nu de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Ook in dit opzicht is de redelijke termijn overschreden. Een en ander dient te leiden tot strafvermindering.
28. Het derde middel is terecht voorgesteld.
29. Het eerste en het tweede middel falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het derde middel slaagt.
30. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
31. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑03‑2016
Hoewel de medeverdachte op de terechtzitting van de rechtbank van 1 februari 2013 als getuige verklaarde dat hij de verdachte toen voor het eerst zag, en direct daarop van meineed werd verdacht (zittingsverbaal, p. 3-4).
De kennelijke leugenachtigheid moet uit ander bewijsmateriaal blijken. Zie HR 19 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8873, NJ 2002/567. Zie ook G.J.M. Corstens, Het Nederlands Strafprocesrecht, Wolters Kluwer: Deventer, 2014, p. 773 e.v. Uit de enkele omstandigheid dat op een, volgens het hof, kennelijk bij het ten laste gelegde feit gebruikte jas DNA-sporen van de verdachte zijn aangetroffen, kan niet zonder meer volgen dat de verzoeker – zoals is bewezenverklaard – het ten laste gelegde feit heeft begaan, hetgeen blijkt uit HR 25 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7694.