Einde inhoudsopgave
Besluit financiering rechtspraak 2005
Artikel 17
Geldend
Geldend vanaf 11-02-2005. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-02-2004
- Bronpublicatie:
28-01-2005, Stb. 2005, 55 (uitgifte: 10-02-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
11-02-2005, terugwerkend tot: 01-02-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-01-2005, Stb. 2005, 55 (uitgifte: 10-02-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Overheidsfinanciën / Bijzondere onderwerpen
Juridische beroepen / Bijzondere onderwerpen
1.
Het eigen vermogen van de rechtspraak wordt bepaald door de som te nemen van de eigen vermogens van de gerechten en onder de Raad ressorterende diensten, bedoeld in de artikelen 36 en 39, tweede lid, en het eigen vermogen van de Raad zelf, bedoeld in artikel 18.
2.
In de balans kunnen onder het eigen vermogen van de rechtspraak slechts worden opgenomen:
- a.
een exploitatiereserve;
- b.
een verplichte reserve, dat wil zeggen een reserve als bedoeld in artikel 2:365 BW, tweede lid, in samenhang met het eerste lid, onderdeel b, van dat artikel en artikel 2:390 BW;
- c.
het onverdeelde resultaat.
3.
Het totaal van de exploitatiereserve en het onverdeeld resultaat van de rechtspraak bedraagt ten hoogste 5% van de gemiddelde jaarlijkse baten van de rechtspraak, berekend over de laatste drie jaar.
4.
Het eigen vermogen van de rechtspraak is minimaal nul.
5.
Een positief exploitatieresultaat van de rechtspraak komt tot de in het derde lid bedoelde grens ten goede aan de exploitatiereserve van de rechtspraak. Het meerdere keert de Raad uit aan Onze Minister.
6.
Een negatief exploitatieresultaat van de rechtspraak komt ten laste van de exploitatiereserve van de rechtspraak. In het uitzonderlijke geval dat dit leidt tot een negatief vermogen wordt dit aangezuiverd door Onze Minister en vindt overleg plaats over te nemen maatregelen als bedoeld in artikel 21.
7.
Voor het tegen een financiële vergoeding verrichten van activiteiten die niet in een wettelijke regeling aan de rechtspraak zijn opgedragen voor anderen dan Onze Minister, behoeft de Raad de instemming van Onze Minister.