Rb. Den Haag, 30-10-2014, nr. AWB 14-23176 en 14-23174
ECLI:NL:RBDHA:2014:13666, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
30-10-2014
- Zaaknummer
AWB 14-23176 en 14-23174
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2014:13666, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 30‑10‑2014; (Voorlopige voorziening+bodemzaak)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2015:780, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 30‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Verzoeker heeft zich bij zijn herhaalde aanvraag beroepen op de verslechterde situatie in Benghazi, Libië. Uit de door verzoeker ingebrachte informatie kan niet, zoals verweerder stelt, worden afgeleid dat het geweld in Libië, specifiek in Benghazi, enkel is gericht tegen de door verweerder genoemde groepen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat in Libië, specifiek in Benghazi, geen sprake in van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. Het aan verzoeker tegengeworpen vestigingsalternatief dient nader te worden onderzocht en gemotiveerd door verweerder.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/23176 (voorlopige voorziening)
AWB 14/23174 (bodem)
V-nr: [volgnummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 oktober 2014 in de zaak tussen
[naam], geboren op [geboortedatum] 1977, van Libische nationaliteit, verzoeker
(gemachtigde mr. J.A. Tegenbosch),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde mr. W. Vrooman).
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij beroepschrift van 10 oktober 2014 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij brief van 10 oktober 2014 heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig E. Essebai, tolk Arabisch.
Overwegingen
1.1
Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Partijen zijn op deze bevoegdheid gewezen.
2. Verzoeker heeft eerder een asielaanvraag ingediend, waarvan de afwijzing in rechte is komen vast te staan. De voorzieningenrechter stelt vast dat geen sprake is van relevant nieuw recht. Aan de orde is dan ook de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen.
3.1
Verzoeker heeft aan zijn herhaalde aanvraag als nieuw feit ten grondslag gelegd dat de algemene veiligheidssituatie in Libië, specifiek in Benghazi, sterk is verslechterd. Verzoeker beroept zich op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. Ter onderbouwing heeft verzoeker notities en brieven van VluchtelingenWerk Nederland van september 2014, van 8 oktober 2014 en van 16 oktober 2014 met bijlagen overgelegd. Voorts heeft verzoeker zich op 15 juli 2014 gewend tot de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) voor vrijwillige terugkeer naar Libië. Uit de e-mail van de IOM van 1 augustus 2014 blijkt dat het faciliteren van vrijwillige terugkeer naar Libië momenteel niet mogelijk is vanwege de ontoegankelijkheid en de veiligheidssituatie rond de vliegvelden.
3.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de door verzoeker overgelegde informatie blijkt dat sprake is van nova, die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. De voorzieningenrechter zal dan ook overgaan tot inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
4.1
Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in verband met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Het asielrelaas van verzoeker is in de vorige procedure ongeloofwaardig bevonden, en dit staat in rechte vast. Onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht Libië van 24 september 2013 (het ambtsbericht) stelt verweerder zich op het standpunt dat in Libië weliswaar sprake is van een zorgelijke veiligheidssituatie, maar niet van een situatie waarin een burger, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De omstandigheid dat verzoeker niet uitzetbaar is, leidt niet tot voormelde situatie. Het bericht van de IOM ziet volgens verweerder alleen op de toegankelijkheid van de vliegvelden en niet op de algemene veiligheidssituatie in Libië. Voorts volgt uit de door verzoeker bij zijn zienswijze overgelegde landeninformatie van VluchtelingenWerk Nederland weliswaar dat de algemene situatie in Libië op dit moment bijzonder ernstig is, maar niet dusdanig ernstig dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000.
4.2
Verzoeker stelt dat uit de door hem overgelegde recente informatie blijkt dat sprake is van een snel verslechterende situatie in Libië en dat sprake is van willekeurig geweld. Het beeld dat wordt geschetst in het ambtsbericht is daarmee volgens verzoeker volledig achterhaald. Het (recente) aantal dodelijke slachtoffers in verhouding tot de totale bevolking in Libië, meer specifiek in Benghazi, is zo hoog dat sprake is van een situatie van “most extreme cases of violence” waarbij iedere willekeurige burger slachtoffer kan zijn. Volgens verzoeker loopt één op de vijfhonderd mensen in Benghazi het risico slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Deze cijfers zijn vergelijkbaar met de cijfers welke destijds aanleiding gaven tot het aannemen van een “15c-situatie” in Mogadishu (Somalië). Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter verweerder op te dragen de actuele veiligheidssituatie in Libië te onderbouwen middels een nieuw ambtsbericht.
4.3
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat in Libië geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. Er is geen sprake van willekeurig geweld. Uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt volgens verweerder dat het geweld is gericht tegen groepen journalisten, activisten, rechters, openbaar aanklagers en soldaten. Verzoeker behoort niet tot één van deze groepen. Dat bij de aanslagen ook burgers omkomen, maakt nog niet dat sprake is van willekeurig geweld waarvan iedere burger lukraak slachtoffer kan worden. Verweerder heeft ter zitting een overzicht van het aantal dodelijke slachtoffers per maand in het jaar 2014 overgelegd. Uit dit overzicht blijkt volgens verweerder dat in de maanden juli, augustus en september sprake is van een toename van het aantal doden (ongeveer 500 per maand), maar dat in de eerste helft van oktober veel minder dodelijke slachtoffers zijn gevallen. Er is volgens verweerder dus sprake van een verbetering van de situatie. Verzoeker gaat volgens verweerder uit van een onjuist inwonersaantal van Benghazi. Verweerder heeft zich ten slotte ter zitting op het standpunt gesteld dat, mocht een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 voor Benghazi worden aangenomen, voor verzoeker het alternatief bestaat zich elders in Libië te vestigen.
4.4
De voorzieningenrechter volgt niet het betoog van verweerder, dat uit de door verzoeker overgelegde brief van VluchtelingenWerk van 16 oktober 2014 en de zeven bijlagen daarbij volgt dat het geweld in Libië, specifiek in Benghazi, enkel is gericht tegen de door verweerder genoemde groepen. In de bijlagen bij voormelde brief worden leden van de door verweerder genoemde groepen weliswaar genoemd als slachtoffers, maar uit de bijlagen blijkt niet zonneklaar dat zij slachtoffer zijn geworden juist omdat zij tot die groepen behoorden. Ook worden in de bijlagen vele slachtoffers genoemd zonder dat zij nader zijn gespecificeerd. Zo staat bijvoorbeeld in de bijlage “BBC news: Libyan soldiers killed in Benghazi bombings and clashes, 3 October 2014” enerzijds vermeld dat “At least 29 Libyan soldiers have been killed in two car bombings and clashes in the eastern city of Benghazi” en dat “Some 60 troops were wounded in the violence near Benghazi airport”, maar anderzijds staat verderop in het bericht ook dat “Hundreds of people are believed to have died in a recent upsurge of unrest in Lybia, while thousands have fled their homes to escape the violence”, en dat “Human Rights Watch says more than 250 people have been killed in Benghazi and Derna alone this year”. Uit deze laatste twee zinnen valt niet af te leiden dat het ging om op specifieke groepen gerichte acties. Dat geldt evenzeer voor bijvoorbeeld de bijlage “Libya Herald, Seven killed in Benghazi as wave of assassinations continues, 27 September 2014”. In dit bericht wordt onder meer de melding gemaakt dat “Six civilians and soldiers were murdered in Benghazi yesterday, one week from “Black Friday” in which 10 were killed and thirteen targeted in an unprecedented day of violence. The bloodletting marks another day of what appears to be a city-wide campaign to instil fear in Benghazi residents, orchestrated by extremists. The killing has continued with impunity throughout the week with a dozen killed in the intervening days”. Uit het bericht valt verder niet af te leiden dat het bij de “killings” ging om specifieke doelgroepen. Als laatste voorbeeld zei genoemd de bijlage “Clashes in Libyia’s Benghazi leave more than 20 dead, 17 October 2014”, waarin onder meer staat vermeld “Fierce clashes raged in Benghazi on Friday, leaving more than 20 people dead, on the third day of an offensive by pro-government forces to recapture Libya’s second city from Islamist militias. (…) Benghazi Medical Centre said the 18 dead were mostly soldiers and their civilian supporters in the central district of Al-Majouri. (…) At least 52 people have been killed in the three days of what Haftar has called an operation to “liberate” Benghazi, according to hospital figures. Ook in dit bericht wordt enerzijds een specifieke groep genoemd (“mostly soldiers and their civilian supporters”), doch anderzijds ook een niet nader benoemde groep dodelijke slachtoffers (“52 people”).
4.5
Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Libië, specifiek in Benghazi, geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat uit het door verweerder ter zitting overgelegde overzicht van het aantal dodelijke slachtoffers per maand in 2014 onvoldoende blijkt dat sprake is van een verbetering van de situatie in oktober 2014. Voor een dergelijke conclusie is de gemeten periode in oktober te kort. Voorts betrekt de voorzieningenrechter een door hem ambtshalve via de openbare bron Vluchtweb geraadpleegde brief van verweerder van 15 augustus 2014, waarin verweerder heeft vermeld dat “uit recente openbare bronnen blijkt dat de gevechten zich voornamelijk beperken tot Tripoli en Benghazi. Er is dus geen situatie van willekeurig geweld in heel Libië (15c) en er kan worden verondersteld dat vreemdelingen zich buiten Benghazi en Tripoli veilig kunnen vestigen.” Hieruit maakt de voorzieningenrechter op dat ook verweerder zich, in ieder geval in augustus 2014, op het standpunt heeft gesteld dat het voor vreemdelingen te gevaarlijk was terug te keren naar Benghazi.
4.6
De voorzieningenrechter onderschrijft evenmin het standpunt van verweerder dat verzoeker zich zonder meer elders in Libië kan vestigen. Zoals uit de door verzoeker overgelegde stukken blijkt en zoals verzoeker ter zitting ook heeft betoogd, bestaan op dit moment overal in Libië onrusten en zijn gevechten tussen verschillende milities gaande. Verweerder dient dan ook nader te onderzoeken en te motiveren waar in Libië dit vestigingsalternatief concreet bestaat.
4.7
Verzoekers beroepsgrond slaagt. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft dan ook geen bespreking.
5.1
Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningenrechter beslist dan ook met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:46 van de Awb. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak. Dat brengt mee dat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang afwijst.
5.2
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1461,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 14/23174,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 14/23176,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1461,- (zegge: veertienhonderd eenenzestig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2014.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: MB
Coll.: LW
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.