Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 2160/2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers
Bijlage II Bestrijding van de in bijlage I vermelde zoönoses en zoönoseverwekkers
Geldend
Geldend vanaf 17-11-2011
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-12-2011.
- Bronpublicatie:
27-10-2011, PbEU 2011, L 281 (uitgifte: 28-10-2011, regelingnummer: 1086/2011)
- Inwerkingtreding
17-11-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-10-2011, PbEU 2011, L 281 (uitgifte: 28-10-2011, regelingnummer: 1086/2011)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
A. Algemene eisen voor nationale bestrijdingsprogramma's
Het programma dient rekening te houden met de aard van de zoönose en/of de zoönoseverwekker en met de specifieke situatie in de lidstaat, en
- a)
in het programma moet melding worden gemaakt van het doel ervan, met inachtneming van de omvang van de betrokken zoönose of zoönoseverwekker;
- b)
het programma moet voldoen aan de minimumbemonsteringsvoorschriften van deel B;
- c)
het programma moet waar van toepassing voldoen aan de in de delen C tot en met E vastgestelde specifieke eisen, en
- d)
in het programma moet melding worden gemaakt van het volgende.
1. Algemeen
1.1
De aanwezigheid van de betrokken zoönose of zoönoseverwekker in de lidstaat, met een specifieke verwijzing naar de resultaten van de bewaking overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2003/99/EG.
1.2
Het geografische gebied of, indien van toepassing, de epidemiologische eenheden waarop het programma van toepassing is.
1.3
De structuur en organisatie van de betrokken bevoegde autoriteiten.
1.4
De erkende laboratoria waar de in het kader van het programma verzamelde monsters worden onderzocht.
1.5
De bij het onderzoek van de zoönose of zoönoseverwekker gebruikte methoden.
1.6
De officiële controles (inclusief bemonsteringsschema's) van diervoeders, koppels en/of beslagen.
1.7
De officiële controles (inclusief bemonsteringsschema's) in andere stadia van de voedselketen.
1.8
De maatregelen die door de bevoegde autoriteiten zijn genomen met betrekking tot dieren of producten waarbij zoönoses of zoönoseverwekkers zijn gevonden, vooral ter bescherming van de volksgezondheid, alsmede preventieve maatregelen zoals inenting.
1.9
De terzake geldende nationale regelgeving, met inbegrip van de nationale bepalingen aangaande de in artikel 1, lid 3, onder b), bedoelde activiteiten.
1.10
De in het kader van het nationale bestrijdingsprogramma aan levensmiddelen- of diervoederbedrijven verstrekte financiëe steun.
2. Levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven waarvoor het programma van toepassing is
2.1
De productiestructuur voor de betrokken soort en de producten daarvan.
2.2
De productiestructuur voor diervoeders.
2.3
Relevante gidsen voor goede veehouderijpraktijken of andere richtsnoeren (bindende of facultatieve) waarin ten minste worden omschreven:
- —
het hygiënebeheer op bedrijven,
- —
maatregelen om de insleep via dieren, voedermiddelen, drinkwater, of op het bedrijf werkend personeel te voorkomen, en
- —
de hygiëne bij het transport van dieren van en naar het bedrijf.
2.4
Veterinair routinetoezicht op de bedrijven.
2.5
Registratie van de bedrijven.
2.6
Door de bedrijven te registreren gegevens.
2.7
Documenten waarvan de dieren bij verzending vergezeld moeten gaan.
2.8
Andere relevante maatregelen om de traceerbaarheid van dieren te garanderen.
B. Minimumbemonsteringsvoorschriften
1
Zodra het desbetreffende in artikel 5 bedoelde bestrijdingsprogramma is goedgekeurd, moet de exploitant van een levensmiddelenbedrijf monsters laten nemen en analyseren voor onderzoek op de in bijlage I, kolom 1, genoemde zoönoses of zoönoseverwekkers, met inachtneming van de in onderstaande tabel vermelde minimumbemonsteringsvoorschriften.
1. Zoönose of zoönoseverwekker | 2. Dierpopulatie | 3. Productiefasen die door de bemonstering bestreken moeten worden |
---|---|---|
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid | Vermeerderingskoppels van Gallus gallus: | |
— opfokkoppels |
| |
— volwassen vermeerderingskoppels | — Om de twee weken tijdens de legperiode | |
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid | Legkippen: | |
— opfokkoppels |
| |
— legkoppels | — Om de 15 weken tijdens de legperiode | |
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid | Slachtkuikens | — Dieren die worden afgevoerd voor de slacht (*) |
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid | Kalkoenen | — Dieren die worden afgevoerd voor de slacht (*) |
Salmonella, alle serotypen die van belang zijn voor de volksgezondheid | Beslagen van | |
— fokvarkens | — Dieren die worden afgevoerd voor de slacht, of geslachte varkens in het slachthuis | |
— slachtvarkens | — Dieren die worden afgevoerd voor de slacht, of geslachte varkens in het slachthuis |
2
De in punt 1 vastgestelde voorschriften laten de voorschriften van de communautaire wetgeving betreffende antemortemkeuring onverlet.
3
De resultaten van de analyse moeten geregistreerd worden, met de volgende informatie:
- a)
datum en plaats van bemonstering,
- b)
identificatie van het koppel/beslag.
4
Immunologische tests mogen niet worden gebruikt wanneer de dieren zijn gevaccineerd, tenzij is aangetoond dat het gebruikte vaccin niet interfereert met de gebruikte testmethoden.
C. Specifieke eisen voor vermeerderingskoppels van Gallus gallus en fokkalkoenen
1
Wanneer op basis van de analyses van de monsters overeenkomstig die zijn genomen overeenkomstig deel B of overeenkomstig de in de bijlagen bij de Verordeningen (EG) nrs. 1003/2005 (1) en 584/2008 (2) van de Commissie opgenomen testschema's in de in punt 2 vermelde omstandigheden de aanwezigheid van Salmonella enteritidis of van Salmonella typhimurium is aangetoond in een vermeerderingskoppel van Gallus gallus of fokkalkoenen, moeten de maatregelen in de punten 3 tot en met 5 worden getroffen.
2
a)
Indien de bevoegde autoriteit de methode voor de analyse van de overeenkomstig deel B genomen monsters heeft goedgekeurd, kan zij eisen dat de maatregelen in de punten 3 tot en met 5 worden getroffen, wanneer de analyse de aanwezigheid van Salmonella enteridis of Salmonella typhimurium aantoont.
b)
In de overige gevallen moeten de in de punten 3 tot en met 5 genoemde maatregelen getroffen worden, wanneer de bevoegde autoriteit op grond van de analyse van de overeenkomstig punt B genomen monsters bevestigt dat er vermoedelijk Salmonella entiridis of Salmonella typhimurium aanwezig is.
3
Niet-bebroede eieren van een koppel moeten worden vernietigd.
Dergelijke eieren mogen echter voor menselijke consumptie worden gebruikt indien zij een behandeling hebben ondergaan waarbij de uitschakeling van Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium gegarandeerd is overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne.
4
Alle dieren — inclusief eendagskuikens — van het koppel moeten worden geslacht of vernietigd, waarbij elk risico op verspreiding van salmonella zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het slachten moet gebeuren overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne. Van dergelijke dieren afgeleide producten mogen overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne alsmede deel E, zodra dat van toepassing is, voor menselijke consumptie in de handel worden gebracht. Indien deze producten niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, moeten zij worden gebruikt of verwijderd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (3).
5
Als in een broederij nog broedeieren aanwezig zijn van koppels waarin Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium aanwezig is, moeten die eieren worden vernietigd of worden behandeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002.
6
Alle verwijzingen in dit deel naar ‘Salmonella Typhimurium’ omvatten ook monofasische Salmonella Typhimurium met de antigene formule 1,4,[5],12:i:-.
D. Specifieke eisen voor koppels van legkippen
1
Eieren mogen niet voor rechtstreekse menselijke consumptie als consumptie-eieren worden gebruikt, tenzij zij afkomstig zijn van een commercieel legkippenkoppel, waarop een nationaal bestrijdingsprogramma op grond van artikel 5 van toepassing is en waarvoor geen officiële restricties gelden.
2
Eieren afkomstig van een koppel met onbekende gezondheidsstatus waarvan wordt vermoed dat het besmet is of dat besmet is met serotypes van Salmonella waarvoor een doelstelling voor het verminderen van de prevalentie is vastgesteld of die als besmettingsbron bij een specifieke door voedsel overgedragen uitbraak bij de mens zijn geïdentificeerd, mogen alleen voor menselijke consumptie worden gebruikt indien zij een behandeling hebben ondergaan waarbij de vernietiging van alle serotypes van Salmonella die van belang zijn voor de volksgezondheid, gegarandeerd is overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne.
Eieren afkomstig van een koppel met onbekende gezondheidsstatus waarvan wordt vermoed dat het besmet is of dat besmet is met serotypes van Salmonella waarvoor een doelstelling voor het verminderen van de prevalentie is vastgesteld of die als besmettingsbron bij een specifieke door voedsel overgedragen uitbraak bij de mens zijn geïdentificeerd,
- a)
worden beschouwd als eieren van klasse B, als omschreven in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 557/2007 van de Commissie tot vaststelling van de bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1028/2006 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (4);
- b)
worden voorzien van de in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 557/2007 bedoelde vermelding die hen duidelijk onderscheidt van eieren van klasse A, voordat zij in de handel worden gebracht;
- c)
mogen niet worden binnengebracht in pakstations, tenzij de bevoegde autoriteit tevreden is met de maatregelen ter preventie van mogelijke kruisbesmetting van eieren van andere koppels.
3
Wanneer vogels van een besmet koppel geslacht of vernietigd worden, moeten er maatregelen getroffen worden teneinde het risico van verspreiding van zoönoses zoveel mogelijk te beperken. Het slachten geschiedt overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne. Van dergelijke vogels afgeleide producten mogen overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne alsmede deel E, zodra dat van toepassing is, voor menselijke consumptie in de handel worden gebracht. Indien deze producten niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, moeten zij worden gebruikt of verwijderd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002.
4
Om vals positieve initiële resultaten uit te sluiten mag de bevoegde autoriteit de in punt 2 van dit deel bedoelde beperkingen opheffen:
- a)
wanneer het koppel van legkippen niet de besmettingsbron voor de mens door de consumptie van eieren of eiproducten is als gevolg van een epidemiologisch onderzoek naar door voedsel overgedragen uitbraken overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2003/99/EG, en
- b)
wanneer op het koppel een nationaal bestrijdingsprogramma uit hoofde van artikel 5 van toepassing is en de serotypes van Salmonella waarvoor een doelstelling voor het verminderen van de prevalentie is vastgesteld, niet worden bevestigd door het volgende, door de bevoegde autoriteit uitgevoerde bemonsteringsprotocol:
- i)
de technische specificaties, als bedoeld in artikel 5 van Beschikking 2004/665/EG van de Commissie (7 monsters); een submonster van 25 g moet echter voor analyse worden verzameld van elk fecaal materiaal en stofmonster, alle monsters moeten afzonderlijk worden geanalyseerd,
of
- ii)
bacteriologisch onderzoek van de caeca en eileiders van 300 dieren,
of
- iii)
bacteriologisch onderzoek van de schaal en de inhoud van 4 000 eieren van elk koppel in verzamelmonsters van maximaal 40 eieren.
Naast de onder b) vermelde bemonstering gaat de bevoegde autoriteit na of geen gebruik is gemaakt van anti-microbiële stoffen die het resultaat van de analyses van de monsters zouden kunnen beïnvloeden.
E. Specifieke eisen voor vers vlees
1
2
Binnen 72 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening worden er gedetailleerde regels voor dit criterium vastgesteld volgens de procedure van artikel 14, lid 2. Daarin zullen met name de bemonsteringsschema's en de analysemethoden nader worden vermeld.
3
Het in punt 1 genoemde criterium is echter niet van toepassing voor vers pluimveevlees dat bestemd is voor industriële hittebehandeling of een andere behandeling waarmee salmonella kan worden uitgeschakeld overeenkomstig de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne.
Voetnoten
De resultaten van de analyse van de monsters moeten bekend zijn voordat de dieren het slachthuis verlaten.
De resultaten van de analyse van de monsters moeten bekend zijn voordat de dieren het slachthuis verlaten.
PB L 170 van 1.7.2005, blz. 12.
PB L 162 van 21.6.2008, blz. 3.
PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 808/2003 van de Commissie (PB L 117 van 13.5.2003, blz. 1).
PB L 132 van 24.5.2007, blz. 5.
PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1.