Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 952/2013 vaststelling douanewetboek van de Unie
Artikel 119 Vergissing van de bevoegde autoriteiten
Geldend
Geldend vanaf 30-10-2013
- Bronpublicatie:
09-10-2013, PbEU 2013, L 269 (uitgifte: 10-10-2013, regelingnummer: 952/2013)
- Inwerkingtreding
30-10-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-10-2013, PbEU 2013, L 269 (uitgifte: 10-10-2013, regelingnummer: 952/2013)
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht / Belastingen EU
Douane (V)
1.
In andere dan de in artikel 116, lid 1, tweede alinea, en in de artikelen 117, 118 en 120 genoemde gevallen, wordt een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten terugbetaald of kwijtgescholden wanneer, als gevolg van een vergissing van de bevoegde autoriteiten, het met de oorspronkelijk meegedeelde douaneschuld overeenkomende bedrag lager was dan het verschuldigde bedrag, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
de schuldenaar had de vergissing redelijkerwijze niet kunnen ontdekken; en
- b)
de schuldenaar heeft te goeder trouw gehandeld.
2.
Indien de in artikel 117, lid 2, genoemde voorwaarden niet zijn vervuld, wordt terugbetaling of kwijtschelding verleend wanneer het verlaagde recht of het nulrecht als gevolg van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf, niet werd toegepast op goederen waarvan de douaneaangifte voor het vrije verkeer alle gegevens bevatte en vergezeld was van alle voor de toepassing van het verlaagde recht of het nulrecht vereiste documenten.
3.
Indien de preferentiële behandeling van de goederen wordt toegekend in het kader van de administratieve samenwerking met autoriteiten van een land of gebied buiten het douanegebied van de Unie, wordt de afgifte van een onjuist certificaat door deze autoriteiten aangemerkt als een vergissing die redelijkerwijze niet had kunnen worden ontdekt in de zin van lid 1, onder a).
De afgifte van een onjuist certificaat wordt echter niet als een vergissing aangemerkt indien het certificaat gebaseerd is op een onjuiste weergave van de feiten door de exporteur, tenzij de autoriteiten die het certificaat afgaven, kennelijk wisten of hadden moeten weten dat de goederen niet voor preferentiële behandeling in aanmerking kwamen.
De schuldenaar wordt geacht te goeder trouw te hebben gehandeld indien hij kan aantonen dat hij in de periode van de betrokken handelstransacties het nodige heeft gedaan om ervoor te zorgen dat aan alle voorwaarden voor een preferentiële behandeling werd voldaan.
De schuldenaar kan zich evenwel niet op zijn goede trouw beroepen indien de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie heeft laten weten dat er gegronde twijfel bestaat over de juiste toepassing van de preferentiële regeling door het begunstigde land of gebied.