Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2018/1862 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, tot wijziging en intrekking van Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit 2010/261/EU van de Commissie
Artikel 36 Doelstellingen en voorwaarden voor het invoeren van signaleringen
Geldend
Geldend vanaf 27-12-2018
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2019, L 316 I).
- Bronpublicatie:
28-11-2018, PbEU 2018, L 312 (uitgifte: 07-12-2018, regelingnummer: 2018/1862)
- Inwerkingtreding
27-12-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-11-2018, PbEU 2018, L 312 (uitgifte: 07-12-2018, regelingnummer: 2018/1862)
- Vakgebied(en)
Privacy / Internationaal gegevensverkeer
Privacy / Verwerking persoonsgegevens
Douane (V)
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1.
Signaleringen van personen, van in artikel 38, lid 2, onder a), b), c), e), g), h), j), k), en l), bedoelde voorwerpen en van andere betaalmiddelen dan contanten worden overeenkomstig het nationaal recht van de signalerende lidstaat ingevoerd met het oog op onopvallende controle, onderzoekscontrole of gerichte controle, overeenkomstig artikel 37, leden 3, 4 en 5.
2.
Indien bij de invoering van signaleringen met het oog op onopvallende controle, onderzoekscontrole of gerichte controle, de door de signalerende lidstaat gevraagde informatie een aanvulling is op de in artikel 37, lid 1, onder a) tot en met h), bedoelde informatie, voegt de signalerende lidstaat alle gevraagde informatie toe aan de signalering. Indien die informatie betrekking heeft op bijzondere categorieën van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 10 van Richtlijn (EU) 2016/680, wordt deze alleen opgevraagd indien dit strikt noodzakelijk is voor het specifieke doel van de signalering en in verband met het strafbare feit waarvoor de signalering is ingevoerd.
3.
Signaleringen van personen met het oog op onopvallende controles, onderzoekscontrole of gerichte controles is toegestaan met het oog op de voorkoming, de opsporing, het onderzoek of de vervolging van strafbare feiten, met het oog op de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijk vonnis en ter voorkoming van gevaar voor de openbare veiligheid, indien:
- a)
duidelijke aanwijzingen bestaan dat een persoon een van de in artikel 2, leden 1 en 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ genoemde strafbare feiten beraamt of pleegt;
- b)
de in artikel 37, lid 1, bedoelde informatie noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel ten aanzien van een persoon die is veroordeeld voor één van de in artikel 2, leden 1 en 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ genoemde strafbare feiten;
- c)
een algemene beoordeling van een persoon, met name op grond van de door hem gepleegde strafbare feiten, doet vermoeden dat hij in de toekomst in artikel 2, leden 1 en 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ genoemde strafbare feiten zou kunnen plegen.
4.
Voorts kunnen overeenkomstig het nationaal recht signaleringen van met het oog op onopvallende controles, onderzoekscontrole of gerichte controles worden ingevoerd op verzoek van de voor de nationale veiligheid verantwoordelijke diensten, indien een concrete aanwijzing bestaat dat de in artikel 37, lid 1, bedoelde gegevens noodzakelijk zijn met het oog op de voorkoming van een ernstige, van de desbetreffende persoon uitgaande bedreiging, dan wel van andere ernstige gevaren voor de interne of externe veiligheid van de staat. De lidstaat die overeenkomstig dit lid de signalering invoert, stelt de overige lidstaten van een dergelijke signalering in kennis. Elke lidstaat bepaalt aan welke autoriteiten deze informatie. De informatie wordt via het SIRENE-bureau wordt doorgegeven.
5.
Indien een duidelijke aanwijzing bestaat dat de in artikel 38, lid 2, onder a), b), c), e), g), h), j), k) en l), bedoelde voorwerpen of andere betaalmiddelen dan contanten, verband houden met in lid 3 van dit artikel bedoelde ernstige strafbare feiten of in lid 4 van dit artikel bedoelde ernstige gevaren, kunnen signaleringen van die voorwerpen worden ingevoerd en aan de overeenkomstig de leden 3 en 4 van dit artikel ingevoerde signaleringen worden gelinkt.
6.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om technische voorschriften vast te leggen en te ontwikkelen inzake het invoeren, bijwerken, wissen en doorzoeken van de in lid 5 van dit artikel bedoelde gegevens en inzake de in lid 2 van dit artikel bedoelde aanvullende informatie. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.