Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld
Artikel 62 Algemene beginselen
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2014
- Bronpublicatie:
11-05-2011, Trb. 2012, 233 (uitgifte: 12-12-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-08-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2015, Trb. 2015, 197 (uitgifte: 15-12-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
De partijen werken, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag en door toepassing van relevante toepasselijke internationale en regionale instrumenten voor samenwerking in civielrechtelijke en strafrechtelijke zaken, regelingen die zijn overeengekomen op basis van uniforme of wederkerige wetgeving en hun nationale recht, in zo ruim mogelijke mate met elkaar samen ten behoeve van:
- a.
de voorkoming, bestrijding en vervolging van alle vormen van geweld die vallen onder de reikwijdte van dit Verdrag;
- b.
de bescherming van en hulpverlening aan slachtoffers;
- c.
onderzoek of procedures met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten;
- d.
de tenuitvoerlegging van relevante civielrechtelijke en strafrechtelijke vonnissen van de gerechtelijke autoriteiten van de partijen, met inbegrip van beschermingsbevelen.
2.
De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat slachtoffers van de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten gepleegd op het grondgebied van een partij anders dan de partij op het grondgebied waarvan zij wonen, aangifte kunnen doen bij de bevoegde autoriteiten van de staat waarin zij wonen.
3.
Indien een partij die wederzijdse rechtshulp in strafzaken, uitlevering of de tenuitvoerlegging van door een andere partij uitgesproken civielrechtelijke of strafrechtelijke vonnissen afhankelijk maakt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om deze samenwerking in rechtszaken ontvangt van een partij waarmee zij een dergelijk verdrag niet heeft gesloten, kan zij dit Verdrag beschouwen als de juridische grondslag voor wederzijdse rechtshulp in strafzaken, uitlevering of de tenuitvoerlegging van door een andere partij uitgesproken civielrechtelijke of strafrechtelijke vonnissen met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten.
4.
De partijen trachten waar passend de voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te integreren in programma's voor ontwikkelingssamenwerking ten behoeve van derde staten, onder meer door het sluiten van bilaterale en multilaterale verdragen met derde staten teneinde de bescherming van slachtoffers in overeenstemming met artikel 18, vijfde lid, te vergemakkelijken.