Einde inhoudsopgave
Aanvullend Akkoord ter toepassing van het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid
Artikel 20
Geldend
Geldend vanaf 01-03-1977
- Bronpublicatie:
14-12-1972, Trb. 1976, 158 (uitgifte: 25-10-1976, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-03-1977
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-02-1977, Trb. 1977, 35 (uitgifte: 01-01-1977, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Algemeen
Internationale sociale zekerheid / Algemeen
1.
Om voor zichzelf of voor zijn gezinsleden die hem gedurende zijn detachering vergezellen in aanmerking te komen voor verstrekkingen, legt de in artikel 15, eerste lid, sub a)i) of tweede lid, sub a) van het Verdrag bedoelde loontrekkende aan het orgaan van de verblijfplaats het in artikel 12, eerste lid van het Akkoord bedoelde bewijs over. Wanneer bedoelde loontrekkende dit bewijs heeft overgelegd, wordt hij geacht te voldoen aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op verstrekkingen.
2.
Om voor zichzelf of voor zijn gezinsleden die hem vergezellen, in aanmerking te komen voor de verstrekkingen, legt de in artikel 15, eerste lid, sub b) van het Verdrag bedoelde loontrekkende, die zich voor de uitoefening van zijn beroep op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan de bevoegde Staat bevindt, aan het orgaan van de verblijfplaats zo spoedig mogelijk een verklaring over welke door de werkgever of diens vertegenwoordiger in de loop van de twee voorafgaande kalendermaanden is afgegeven. In deze verklaring wordt met name de datum vermeld sedert welke de belanghebbende voor rekening van bedoelde werkgever werkt, alsmede de naam en de plaats van vestiging van het bevoegde orgaan; indien de werkgever evenwel volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat niet wordt geacht het bevoegde orgaan te kennen, geeft bedoelde loontrekkende de naam en de plaats van vestiging van dit orgaan schriftelijk op wanneer de aanvraag bij het orgaan van de verblijfplaats wordt ingediend. Wanneer hij deze verklaring heeft overgelegd, wordt hij geacht te voldoen aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op verstrekkingen. Indien hij niet in staat is zich vóór de medische behandeling tot het orgaan van de verblijfplaats te wenden, ontvangt hij deze behandeling desniettegenstaande op vertoon van bedoelde verklaring, alsof hij bij dat orgaan verzekerd was.
3.
Het orgaan van de verblijfplaats richt zich onverwijld tot het bevoegde orgaan, teneinde te vernemen of de in het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid van dit artikel bedoelde loontrekkende of de betrokken gezinsleden aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht op verstrekkingen voldoen. Het is verplicht verstrekkingen te verlenen totdat antwoord van het bevoegde orgaan is ontvangen en ten hoogste gedurende dertig dagen.
4.
Het bevoegde orgaan zendt het orgaan van de verblijfplaats antwoord binnen tien dagen na ontvangst van het verzoek van dit orgaan. Indien dit antwoord bevestigend luidt, deelt het bevoegde orgaan in voorkomend geval de maximumduur mede waarover overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling verstrekkingen mogen worden toegekend en zet het orgaan van de verblijfplaats het verlenen van verstrekkingen voort.
5.
In plaats van het bewijs of de verklaring, bedoeld in het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid van dit artikel, kan de loontrekkende aan het orgaan van de verblijfplaats het in artikel 21, eerste lid van het Akkoord bedoelde bewijs overleggen. In dit geval zijn de voorgaande leden van dit artikel niet van toepassing.
6.
Artikel 17, zesde lid van het Akkoord is van overeenkomstige toepassing.