Rb. Midden-Nederland, 11-07-2013, nr. UTR 12-3900
ECLI:NL:RBMNE:2013:2915, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
11-07-2013
- Zaaknummer
UTR 12-3900
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:2915, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 11‑07‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2014:3394, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 11‑07‑2013
Inhoudsindicatie
De Stichting Platform31 (verweerder) heeft in het kader van de tweede ronde van het onderzoeksprogramma ‘Kennis voor Krachtige Steden’, het onderzoeksvoorstel van eiseres niet gehonoreerd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank ziet zich ambtshalve allereerst geplaatst voor de vraag of verweerder een bestuursorgaan is in de zin van de Awb. Daartoe dient bezien te worden wat de rol van de overheid is bij de door verweerder genomen beslissing. De rechtbank stelt vast dat de relatie tussen de overheid en verweerder er één is van subsidieverstrekker en subsidieontvanger. Het is de rechtbank niet gebleken dat de minister voor de selectie van onderzoeksvoorstellen een procedure heeft vastgesteld of criteria of nadere voorwaarden heeft opgesteld waaraan onderzoeksvoorstellen moeten voldoen noch is hij in belangrijke mate betrokken bij de beoordeling van de individuele onderzoeksvoorstellen. De omstandigheden dat de onderzoeksvoorstellen mede wordt geselecteerd op grond van maatschappelijke relevantie (stedenproblematiek) en dat ambtenaren van de ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deel uit maken van de programmacommissie, die de onderzoeksvoorstellen beoordeelt, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat de overheid in overwegende mate invloed uitoefent op de selectie van onderzoeksvoorstellen. Verweerder kan dan ook niet geacht worden enig openbaar gezag uit te oefenen bij het honoreren of afwijzen van ingediende onderzoeksvoorstellen in het kader van het project ‘Kennis voor Krachtige Steden’. Dit betekent dat verweerder niet is aan te merken als bestuursorgaan. Tegen de beslissing van verweerder staat dan ook geen beroep open bij de bestuursrechter. De rechtbank is onbevoegd kennis te nemen van het beroep van eiseres.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 12/3900
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juli 2013 in de zaak tussen
[eiseres], te[woonplaats], eiseres
en
de Stichting Platform31, verweerder
(gemachtigden: mr. L.J.M. van der Valk en L. Sterrenberg).
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder, in het kader van de tweede ronde van het onderzoeksprogramma ‘Kennis voor Krachtige Steden’, het onderzoeksvoorstel van eiseres niet gehonoreerd.
Bij besluit van 25 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2013. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve geplaatst voor de vraag of verweerder een bestuursorgaan is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het antwoord op deze vraag is van belang, omdat een belanghebbende uitsluitend tegen een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Voor de uitleg van het begrip bestuursorgaan is bepalend artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Hierin is bepaald dat onder een bestuursorgaan wordt verstaan:a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, ofb. een ander persoon of college met enig openbaar gezag bekleed.
3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder een rechtspersoon is die krachtens privaatrecht is ingesteld. Verweerder kan dan ook niet als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb worden aangemerkt.
4.
Voor het antwoord op de vraag of verweerder met enig openbaar gezag is bekleed als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, is bepalend of een of meer overheidstaken aan hem zijn opgedragen en daarvoor de benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval geen sprake. Er dient dan ook vanuit te worden uitgegaan dat verweerder geen openbaar gezag uitoefent, tenzij bijzondere omstandigheden nopen tot een ander oordeel. Daartoe dient te worden bezien wat de rol van de overheid is bij de door verweerder genomen beslissing. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ2607).
5.
Verweerder is een fusieorganisatie, waar het Nicis Institute (NICIS) deel van uitmaakt. In 2006 heeft het toenmalige kabinet uit het Fonds Economische Structuurversterking een bedrag van 15 miljoen euro uitgetrokken voor de oprichting van NICIS met als doelstelling het verhogen van de kennisbasis voor stedelijk beleid. Volgens de stukken is de taak van NICIS om de economische en sociale kracht van steden met vraaggerichte kennis te versterken. NICIS is op 18 oktober 2011 met de Nederlandse Organisatie van Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een samenwerkingsverband aangegaan onder de naam ‘verbinden van duurzame steden’ (VerDuS).
6.
Eén van de projecten waarvoor NICIS financiering heeft gevraagd betreft het thans aan de orde zijnde onderzoeksprogramma ‘Kennis voor Krachtige Steden’. Dit onderzoeksprogramma is in het samenwerkingsverband VerDuS ondergebracht. Bij beschikking van 22 oktober 2007 heeft de toenmalige minister van Wonen, Wijken en Integratie aan NICIS een subsidie verleend van € 1.729.120,--. voor de uitvoering van dit onderzoeksprogramma. De rechtbank stelt dan ook vast dat de relatie tussen de overheid en NICIS er één is van subsidieverstrekker en subsidieontvanger. Bij deze subsidieverlening zijn door de minister voorwaarden gesteld, namelijk dat NICIS raamcontracten dient aan te gaan met universiteiten en dat NICIS voorziet in internationaal toonaangevend onderzoek. De directeur van NICIS heeft daartoe gesprekken gevoerd met de universiteiten. Aan NICIS wordt verder opgedragen een selectie te maken van onderzoeksvoorstellen. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat de minister daarvoor een procedure heeft vastgesteld of criteria of nadere voorwaarden heeft opgesteld waaraan onderzoeksvoorstellen moeten voldoen noch is hij in belangrijke mate betrokken bij de beoordeling van de individuele onderzoeksvoorstellen. De omstandigheden dat de onderzoeksvoorstellen mede wordt geselecteerd op grond van maatschappelijke relevantie (stedenproblematiek) en dat ambtenaren van de ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deel uit maken van de programmacommissie, die de onderzoeksvoorstellen beoordeelt, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat de overheid in overwegende mate invloed uitoefent op de selectie van onderzoeksvoorstellen. Naar het oordeel van de rechtbank kan NICIS, en dus verweerder, dan ook niet geacht worden enig openbaar gezag uit te oefenen bij het honoreren of afwijzen van ingediende onderzoeksvoorstellen in het kader van het project ‘Kennis voor Krachtige Steden’.
7.
Het voorgaande betekent dat verweerder ook niet is aan te merken als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Tegen de beslissing van verweerder staat dan ook geen beroep open bij de bestuursrechter. De rechtbank is onbevoegd kennis te nemen van het beroep van eiseres.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, voorzitter, en mr. K.J. Veenstra en mr. B. Fijnheer, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.