CRvB, 02-10-2008, nr. 07-5601 WUV
ECLI:NL:CRVB:2008:BF5718
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
02-10-2008
- Zaaknummer
07-5601 WUV
- LJN
BF5718
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2008:BF5718, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 02‑10‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 02‑10‑2008
Inhoudsindicatie
De declaraties zijn ruimschoots na het verstrijken van de vijf-jaar termijn ingediend. Geen aanspraak op vergoeding.
Partij(en)
07/5601 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Mi (USA) (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 24 augustus 2007, kenmerk BZ 47062, JZ/U85/2007 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2008. Appellant is daar, met bericht, niet verschenen, terwijl verweerster zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
- 1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.1.
Appellant, geboren in 1942, is erkend als vervolgde in de zin van de Wet. In het verleden heeft verweerster aanvaard dat de oogaandoening en de hypercholesterolomie van appellant in het door de Wet vereiste verband staan met de door hem ondergane vervolging, en bepaald dat de door appellant voor deze aandoeningen te maken, niet elders gedekte medische kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
- 1.2.
In januari 2007 heeft appellant bij verweerster declaraties ingediend van door hem gemaakte medische kosten in de jaren 1997 tot en met 2001. Bij besluit van 26 maart 2007, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster geweigerd die kosten te betalen op de grond dat deze kosten niet zijn gedeclareerd binnen vijf jaren nadat ze zijn gemaakt. Verweerster heeft zich hierbij beroepen op de naar haar oordeel geldende rechtsregel dat vorderingen op de overheid na vijf jaren zijn verjaard.
- 1.3.
In beroep heeft appellant vooral aangevoerd dat hij met deze Nederlandse rechtsregel niet bekend was en ook niet kon zijn omdat hij door verweerster hierover nooit is geïnformeerd. Verder heeft appellant erop gewezen dat een eerdere declaratie, die mede ook betrekking had op meer dan vijf jaar in het verleden liggende data, wel integraal door verweerster is vergoed.
- 2.
De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
- 2.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer 19-10-1995, AW 93/551,
LJN ZB 5497, en 03-01-2002, 99/5311 MAW, LJN: AD8221), waarbij mede is gezien naar de verjaringsbepalingen van het Burgerlijk Wetboek, zijn financiële aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaren niet meer in rechte afdwingbaar. Deze rechtsregel is in de voorliggende zaak van toepassing nu verweerster krachtens publiekrecht (de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad, wet van 4 juni 1992, Stb. 432) namens de Nederlandse overheid is belast met de uitvoering van de Wet en derhalve als zodanig is aan te merken als Nederlands overheidsorgaan.
- 2.2.
Op grond van de gedingstukken staat vast dat de onderhavige declaraties ruimschoots na het verstrijken van de vijf-jaar termijn bij verweerster zijn ingediend.
De Raad is voorts niet kunnen blijken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan gezegd moet worden dat verweerster gehouden was om van het beroep op verjaring af te zien. Als zodanig kan niet gelden dat eerder door verweerster van deze regel is afgeweken ten voordele van appellant. Verweerster heeft aangegeven dat bij die eerdere uitbetaling een fout is gemaakt; op voortzetting van zodanig foutief handelen kan geen aanspraak worden gemaakt.
Hoewel uiteraard beter was geweest dat verweerster meteen erop had gewezen dat indiening van declaraties uiterlijk binnen vijf jaren dient plaats te vinden, kan ook onbekendheid met Nederlandse rechtsregels niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt.
- 3.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
- 4.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD