Hof Arnhem-Leeuwarden, 30-06-2023, nr. 21-002586-22
ECLI:NL:GHARL:2023:5543
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
30-06-2023
- Zaaknummer
21-002586-22
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2023:5543, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 30‑06‑2023; (Hoger beroep)
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:HR:2022:906
Uitspraak 30‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Terugwijzing van de Hoge Raad. Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van de onder 1 primair onder A tenlastegelegde voor zover het betreft de Clark Heftruck en de voertuigen genoemd onder 1,2,3,6,7, 8,9, 10, 14, 16, 18, 20, 26, 27, 29, 31, 32, 33, 34, 35, 39, 41 en 42 en het onder 1 primair onder B tenlastegelegde voor zover het betreft de voertuigen genoemd onder 171, 176, 181, 185, 186, 212, 215 en 216. Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht. Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van liet onder 5 tenlastegelegde, voor zover het betreft de periode tot en met 30 juni 2011. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (onder A, B en C) en 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis. Beveelt dat de tijd die door de verdachte vôôr de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Bepaalt de door het hof opgelegde straf voor het onder 2 en 6 bewezenverklaarde op: een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002586-22
Uitspraak d.d.: 30 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 21 juni 2022- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 november 2016 met parketnummer 18-930116-15 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [postcode 1] [woonplaats] , [woonadres] .
Procesgang
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft bij vonnis van 30 november 2016 de verdachte ter zake van het onder 3 primair en 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair, 5 (impliciet primair) en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Zwolle heeft bij arrest van 1 juli 2020 het vonnis van de rechtbank vernietigd en
- -
de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde gegeven vrijspraak;
- -
de verdachte van het onder 1 primair onder A en B, 3 (primair en subsidiair) en 5 (impliciet primair, opzetwitwassen) tenlastegelegde vrijgesproken; en
- -
de verdachte ter zake van het onder 1 primair onder C, 2, 5 (impliciet subsidiair, schuldwitwassen) en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 21 juni 2022 beslist tot:
- -
vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de beslissingen op het onder 1 en onder 5 impliciet subsidiair tenlastegelegde en de strafoplegging;
- -
niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging wat betreft het onder 5 impliciet subsidiair tenlastegelegde, voor zover het betreft de periode vóór 1 juli 2008 (wegens verjaring van het feit);
- -
terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak met inachtneming van de hiervoor genoemde beslissingen opnieuw wordt berecht en afgedaan; en
- -
verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
Gelet op het vorenstaande is de omvang van het hoger beroep thans na terugwijzing beperkt tot het onder 1 en het onder 5 impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen voor zover het betreft de periode ná 1 juli 2008 en de strafoplegging.
Daarbij zal het hof een straf dienen te bepalen voor het bij het arrest van het hof van 1 juli 2020 onder 2 en 6 bewezenverklaarde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair (onder A, B en C) tenlastegelegde, met veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging voor wat betref het onder 5 (impliciet subsidiair) tenlastegelegde wegens verjaring van het feit. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof toepassing zal geven aan het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en de straf voor de onherroepelijk geworden bewezenverklaring van het onder 2 en 6 tenlastegelegde feiten zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. H.M.G. Peters, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte is bij het vonnis waarvan beroep (deels) vrijgesproken van het onder 1 primair onder A tenlastegelegde voor zover inhoudende de voertuigen: Clark Heftruck en de voertuigen genoemd onder 1, 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10, 14, 16, 18, 20, 26, 27, 29, 31, 32, 33, 34, 35, 39, 41 en 42 en van het onder 1 primair onder B tenlastegelegde voor zover inhoudende de voertuigen genoemd onder 171, 176, 181, 185, 186, 212, 215 en 216. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het gerechtshof zal, gehoord de advocaat-generaal, de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven (deel)vrijspraken.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep -voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen na terugwijzing door de Hoge Raad- vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal in zoverre opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
1. primairA)
zij in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot 17 januari 2014 in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] , althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 1] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen , van 6 augustus 2013 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s),
een auto, merk Mercedes, kenteken [kenteken 1] (dossierpagina's 1060,1539,747), en/of
(in totaal) 47, althans een of meer, auto's, te weten een (merk en kenteken):
4) Renault Megane, [kenteken 2] , en/of
5) Renault, [kenteken 3] , en/of
11) Fiat Punto, [kenteken 4] , en/of
12) Hyundai Sante Fe, [kenteken 5] , en/of
13) Micro CC Smart, [kenteken 6] , en/of
15) Skoda Fabia, [kenteken 7] , en/of
17) BMW X, [kenteken 8] , en/of
19) Volvo Xc90, [kenteken 9] , en/of
21) BMW 530d, [kenteken 10] , en/of
22) BMW 328ci, [kenteken 11] , en/of
23) Seat Leon, [kenteken 12] , en/of
24) Opel Astra, [kenteken 13] , en/of
25) BMW X5, [kenteken 14] , en/of
28) Opel Zafira, [kenteken 15] , en/of
30) Hyundai Matrix, [kenteken 16] , en/of
36) Honda Civic, [kenteken 17] , en/of
37) Subaru Legacy, [kenteken 18] , en/of
38) Suburu Legacy, [kenteken 19] , en/of
40) Mercedes Benz 260e, [kenteken 20] , en/of
43) VW Golf, [kenteken 21] , en/of
44) Seat Leon, [kenteken 22] , en/of
45) Opel Corsa, [kenteken 23] , en/of
46) Peugeot 207 [kenteken 24] , en/of
47) een Peugeot 207 [kenteken 25] ,
althans een of meer voertuigen, in elk geval enig goed, aan de boedel heeft onttrokken en/of van een of meer van die voortuigen de (tegen)waarde niet als baten heeft verantwoord en/of een of meer van die voertuigen hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd;
EN/OF
B)
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2013 tot 17 januari 2014, althans de periode van 1 december 2012 tot 17 januari 2014, in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] , althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 1] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 augustus 2013 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), een paardentrailer/aanhanger en/of een horsetruck/veewagen en/of (in totaal) 15, althans een of meer, auto's en/of brommobielen, te weten een (lijstnummer, merk en kenteken):
(148) (paardentrailer/aanhanger) Hotrarijs, [kenteken 26] , en/of
(152) (brommobiel) Ligier Nova, [kenteken 27] , en/of
(161) (horsetruck/veewagen) Fiat 230, [kenteken 28] , en/of
(176) BMW, [kenteken 29] , en/of
(177) Suzuki Ignis, [kenteken 30] , en/of
(179) (brommobiel) Microcar 40, [kenteken 31] , en/of
(193) (brommobiel) Hyundai Getz, [kenteken 32] , en/of
(194) (brommobiel) Microcar MC1, [kenteken 33] , en/of
(205) (brommobiel) Bellier 503, [kenteken 34] ,
althans een paardentrailer/aanhanger en/of horsetruck/veewagen en/of meer (andere) voertuigen, in elk geval enig goed, aan de boedel heeft onttrokken en/of van die paardentrailer/aanhanger en/of horsetruck/veewagen en/of van een of meer van die voertuigen de (tegen)waarde niet als baten heeft verantwoord en/of die paardentrailer/aanhanger en/of horsetruck/veewagen en/of een of meer van die voertuigen hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd;
EN/OF
C)
zij in of omstreeks de periode van 14 december 2011 tot 17 januari 2014 in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] , althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 1] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 augustus 2013 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), niet heeft voldaan en/of niet voldeed aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, niet een volledige en/of samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, bijgehouden en/of aan de curator getoond en/of overgelegd;
1. subsidiairhet aan verdachte te wijten is dat, in of omstreeks de periode van 14 december 2011 tot 17 januari 2014, in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] , althans in het arrondissement Noord-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 1] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 6 augustus 2013 in staat van faillissement is verklaard, niet is voldaan aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen, en/of dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie is gevoerd, en/of de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat te voorschijn werden gebracht, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, niet een volledige en/of samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, gevoerd en/of bijgehouden en/of aan de curator getoond en/of overgelegd;
5.zij op of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot 5 maart 2014, te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of [plaats 3] , althans in het arrondissement Noord-Nederland, en/of [plaats 4] en/of [plaats 5] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, een voorwerp, te weten 403.124,07 euro, althans 370.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten dat geld, gebruik heeft gemaakt, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, dat geldbedrag van het bedrijf ING Bank N.V. verkregen en/of (via de notaris) doen/laten overmaken naar het bedrijf [bedrijf 2] ter afbetaling van een lening (met betrekking tot de woning [woonadres] te [plaats 1] ), terwijl redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van het onder 5 tenlastegelegde voor wat betreft de periode tot en met 30 juni 2011
De Hoge Raad heeft bij arrest van 21 juni 2022 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van het onder 5 tenlastegelegde voor zover het betreft de periode vóór 1 juli 2008.
In lijn met hetgeen de Hoge Raad heeft beslist en gelet op het tijdsverloop van de zaak, kan worden vastgesteld dat het onder 5 tenlastegelegde feit thans (op de datum van de uitspraak van het hof van 30 juni 2023) tot en met 30 juni 2011 is verjaard.
Het hof zal het openbaar ministerie derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van het onder 5 tenlastegelegde voor zover het betreft de periode tot en met 30 juni 2011.
Beoordeling van het onder 1 tenlastegelegde
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak ter zake van het onder 1 primair onder A, B en C, en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – een en ander zoals verwoord in haar overgelegde pleitnota – primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair integraal moet worden vrijgesproken, nu zij niet als feitelijk bestuurder kan worden aangemerkt en evenmin kan worden bewezen dat zij als medepleger bij het tenlastegelegde betrokken is geweest.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de in de tenlastelegging onder 1 primair onder A en B genoemde voertuigen niet zijn onttrokken aan de voorraad, althans binnen het bedrijf zijn gebleven.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het faillissement voor verdachte niet voorzienbaar was en ook niet hoefde te zijn, waardoor met het verplaatsen van de voorraad niet bewust de aanmerkelijk kans op een faillissement met een verkorting van de rechten van de schuldeisers werd aanvaard, hetgeen eveneens moet leiden tot vrijspraak.
Ten aanzien het onder 1 primair onder C tenlastegelegde, het niet correct voeren van administratie, heeft de raadsvrouw tot slot nog aangevoerd dat niet kan worden gezegd dat dit is geschied ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon, zodat ook om deze reden vrijspraak dient te volgen. In de optiek van de verdediging is geen sprake geweest van voorwaardelijk opzet, nu de gedragingen van verdachte en/of [zoon verdachte] niet de aanmerkelijke kans op de benadeling van schuldeisers hebben doen ontstaan en die aanmerkelijke kans – wanneer die wel aanwezig moet worden geacht – in ieder geval niet bewust is aanvaard.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
Het hof heeft, evenals de advocaat-generaal en de verdediging, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair onder A, B en C tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan (integraal) behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 primair onder A en B tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte op de hoogte was van de overdracht van de bedrijfsvoorraad. Weliswaar was zij juridisch gesproken bestuurder en was zij volgens verschillende werknemers degene die de leiding had binnen het autobedrijf, maar er is op basis van het dossier geen concreet bewijs voorhanden dat verdachte bemoeienis bij of wetenschap van deze overdracht heeft gehad. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep stellig ontkend iets geweten te hebben daaromtrent. Hetgeen zij ervan wist heeft zij pas achteraf gehoord. De verklaring van de zoon van verdachte, [zoon verdachte] , dat hij bij het nemen van beslissingen in de onderneming werd aangestuurd door adviseurs, zijn vader en moeder, boekhouders en de notaris, is te algemeen gesteld en derhalve onvoldoende om tot een bewezenverklaring op deze punten te kunnen komen.
Ten aanzien van het onder 1 primair onder C tenlastegelegde
De tenlastelegging onder 1 primair onder C is toegesneden op art. 343, aanhef en onder 4°, (oud) Sr. De in de tenlastelegging gebezigde bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s)’ van de genoemde rechtspersoon moeten worden geacht daarin te zijn gebezigd in de betekenis die deze woorden in die bepaling hadden. Artikel 343 (oud) Sr luidde in de bewezenverklaarde periode – voor zover van belang – als volgt:
‘De bestuurder of commissaris van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon:
(...)
4°. niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (...), en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld’.
Voor het oordeel dat een bestuurder of commissaris ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon’ heeft gehandeld is de vaststelling van voorwaardelijk opzet voldoende. Daarvoor is vereist dat de handeling van een verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan. Niet behoeft te komen vast te staan dat de rechten van de schuldeisers ten gevolge van het handelen van de verdachte daadwerkelijk zijn verkort.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte, in haar hoedanigheid van bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 1] , wist dat de administratie van de rechtspersoon ondeugdelijk was. Zij heeft verklaard dat de boekhouding een ‘zooitje’ was. Er is echter geen bewijs voorhanden dat de verdachte een ondeugdelijke administratie heeft gevoerd ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers. Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat een faillissement dreigde. Daarbij weegt het hof mee dat, zoals hiervoor is overwogen, niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij of op de hoogte was van de overdracht van de bedrijfsvoorraad en dat in het deskundigenrapport in het dossier dat moment van overdracht wordt aangewezen als het moment waarop de situatie van [bedrijf 1] uitzichtloos is geworden.
Gelet op het voorgaande zal het hof verdachte integraal vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat de door en namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Hiertoe wordt in het bijzonder het volgende overwogen.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland, d.d. 15 november 2016, opgenomen op pagina 3 e.v. van voornoemd proces-verbaal, voor zover inhoudende de door [financieel controller] , financieel controller, ter zitting afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik ben bij [verdachte] , [bestuurder 2] en [zoon verdachte] in het bedrijf geweest
en ben de boekhouding voor hen gaan doen. Ik deed de boekhouding van de
vennootschappen, behalve de holding en beheer. Ik schrok van de boekhouding die
er was. Er was geen beginbalans en ik had niet alle loonjournaals. Ik had geen
inzicht in de rechten en verplichtingen van de onderneming per 31 december 2012.
De administratie over 2012 was niet goed.
2. Een proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland, d.d. 15 november 2016, opgenomen op pagina 3 e.v. van voornoemd proces-verbaal, voor zover inhoudende de door [accountant] , accountant, ter zitting afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb met [verdachte] een eerste gesprek gevoerd waarbij zij mij in 2012 heeft
gevraagd om de boekhouding van de vennootschappen te doen. Toen ik begon was
er eigenlijk geen boekhouding. Ik ben begonnen met het verwerken van
bankafschriften in de boeken. Zonder beginbalans heb ik mutaties geboekt. Ik had
contact met [verdachte] of [bestuurder 2] . Later heb ik [verdachte] aangegeven dat
de facturen eerder in mappen gedaan moesten worden.
3. Als schriftelijk bescheid, een deskundigenbericht van drs. J. Brouwer,
registeraccountant bij Hermes Advisory, gedateerd 14 juli 2016, voor zover
inhoudende, zakelijk weergegeven:
c. De kwaliteit van de administratie is afhankelijk van de betrouwbaarheid en
toereikendheid van de in die administratie [van [bedrijf 1] ] opgenomen informatie. Uit de beoordeling van de hardcopy en digitale administratie is gebleken dat de hierin
opgenomen informatie in de periode 1 december 2012 tot aan datum
faillissement betrouwbaar noch toereikend is geweest en dat de kwaliteit van de
administratie in die periode derhalve niet heeft voldaan aan de daartoe te stellen
eisen.
4. Uit de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de
regiopolitie Noord Nederland, district Drenthe, zonder nummering, bestaande uit 12
ordners, opgemaakt door [brigadier] , brigadier van politie, gesloten op 30
december 2014:
als schriftelijke bescheiden:
Uittreksels van de Kamer van Koophandel
4.1
betreffende [bedrijf 1] d.d. 6 augustus 2013, opgenomen op pagina
903 en 788 van het digitale dossier, opgemaakt door Regiopolitie Noord Nederland, waaruit
onder meer blijkt dat van 30 december 2011 tot 5 maart 2013 de [bestuurder 3] als bestuurder was aangemerkt.
4.2
betreffende de [bestuurder 3] , opgenomen op pagina 803
van voornoemd digitaal dossier, waaruit onder meer blijkt dat verdachte [verdachte] van 1 juli 1999 tot 1 juli 2013 bestuurder van deze stichting is geweest.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van de Nationale Politie, Regionale Eenheid Noord-Nederland d.d. 17 december 2013, opgenomen op pagina 847 en 848 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Toen ik bij de familie [verdachte] kwam te werken heb ik gesproken met de moeder van [zoon verdachte] . Dat is [verdachte] . Zij is de baas. Zij gaf de orders. [verdachte] bepaalde alles tot het moment dat ik werd ontslagen op 9 augustus 2013. In 2011 ben ik gaan werken in de garage van de familie [verdachte] in [plaats 6] .
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van de Nationale Politie, Regionale Eenheid Noord Nederland d.d. 18 december 2013, opgenomen op pagina 855 en 856 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
In de periode van 2 januari 2013 tot 12 augustus 2013 was ik in dienst van de familie [verdachte] . [verdachte] had de feitelijke leiding voor de dagelijkse werkzaamheden in de garage. Als ik iets niet goed deed dan kreeg ik de wind van voren van [verdachte] . [zoon verdachte] deed het meest de autoverkoop. [verdachte] deed administratief werk en ze nam de telefoon aan.
7. een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 augustus 2013 op het verzoekschrift van Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek tegen [bedrijf 1] , voor zover inhoudende (pag. 896-8 97):
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart [bedrijf 1] , statutair gevestigd en kantoorhoudende te [adres] , [postcode 2] [plaats 7] , voorheen h.o.d.n. [oude bedrijfsnaam] , inschrijfnr. [inschrijfnr.] K.v.K. voor Noord-Nederland, in staat van faillissement.
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe d.d. 4 maart 2014, opgenomen op pagina 2186 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Volgens mij zijn de facturen zijn niet betaald, omdat het zo’n zooitje was de hele boekhouding.
9. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe d.d. 5 maart 2014, opgenomen op pagina 2253 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [zoon verdachte] :
De boekhouding was niet helemaal up to date. Mijn boekhouder had het allemaal nog niet voor elkaar.
Bewijsoverweging
Aan verdachte is, kort samengevat, tenlastegelegd, dat het aan haar als bestuurder van [bedrijf 1] te wijten is dat bij [bedrijf 1] geen deugdelijke administratie/boekhouding werd gevoerd. Bijkomende voorwaarde voor strafbaarheid is de faillietverklaring van de onderneming. Die faillietverklaring verleent het niet voeren van een deugdelijke administratie zijn strafbare karakter maar behoeft derhalve niet het gevolg daarvan te zijn.
Iedere ondernemer is wettelijk verplicht de administratie van zijn onderneming zeven jaren te bewaren en zo nodig tevoorschijn te brengen. Het gaat dan in ieder geval om basisgegevens als het grootboek, de debiteuren- en crediteurenadministratie, de voorraadadministratie, de in- en verkoopadministratie en de loonadministratie. Degenen die aan deze administratieve verplichtingen zijn onderworpen, worden geacht te weten dat de administratie een leidraad is voor financieel verantwoord handelen en dat als de curator in het faillissement niet kan beschikken over een deugdelijke administratie dit als gevolg kan hebben dat faillissementsschuldeisers worden benadeeld. Immers, zonder deugdelijke administratie kan de curator zich geen beeld vormen van de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming en van de gang van zaken binnen die onderneming voorafgaand aan het faillissement.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte formeel bestuurder was van de besloten vennootschap [bedrijf 1] (in de periode van 1 juli 1999 tot 5 maart 2013 en dat dat [bedrijf 1] op 6 augustus 2013 failliet is verklaard. Het hof stelt voorts vast dat verdachte zich, naast het feit dat zij formeel bestuurder was, ook daadwerkelijk bezighield met de financiële kant van het bedrijf. Het hof acht de verklaring van verdachte dat zij enkel op papier bestuurder van [bedrijf 1] / [oude bedrijfsnaam] was en dat haar zoon [zoon verdachte] het contact met de boekhouders deed niet aannemelijk. Uit de verklaring van boekhouder [accountant] leidt het hof af dat verdachte haar rol daarmee te klein maakt. Die verklaring houdt in dat [accountant] zijn eerste gesprek met verdachte had, dat hij de gesprekken nadien niet met [zoon verdachte] maar met verdachte of [bestuurder 2] voerde en dat met verdachte is gesproken over de wijze waarop met facturen moest worden omgegaan. Ook blijkt uit de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] dat de bemoeienis van de verdachte met de bedrijfsvoering verder ging dan verdachte heeft verklaard.
Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte wist dat de administratie van de rechtspersoon ondeugdelijk was. Zij heeft daarover zelf verklaard dat de boekhouding een ‘zooitje’ was.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erop gewezen dat het [accountant] was die er een zootje van heeft gemaakt. Naar het oordeel van het hof miskent verdachte hiermee dat zij als (formeel en feitelijk betrokken) bestuurder verantwoordelijk was voor het voeren van een deugdelijke administratie. Ook past haar verklaring op dit punt niet bij de verklaring van [accountant] dat toen hij begon er helemaal geen administratie was (en dus ook voordat [accountant] in beeld kwam geen deugdelijke administratie werd gevoerd).
Voor zover namens verdachte is betoogd dat zij geen enkele bemoeienis heeft gehad met het administratieve deel van [bedrijf 1] en de hiervoor genoemde plicht haar niet treft, geldt dat zij feitelijk als bestuurder van de onderneming heeft gefungeerd en dat zij daarom ook in volle omvang aansprakelijk kan worden gesteld voor het verwaarlozen van de administratieplicht.
Gelet op het hiervoor overwogene kan het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard op de hierna nader aan te geven wijze.
Beoordeling van het onder 5 tenlastegelegde
Standpunt van het openbaar ministerie
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde schuldwitwassen heeft de advocaat-generaal de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging gevorderd, voor zover het betreft de gehele tenlastegelegde pleegperiode ná 1 juli 2008, wegens verjaring van het feit. Er is geen standpunt over de bewezenverklaring ingenomen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van het feit, gelet op hetgeen de Hoge Raad reeds heeft beslist, nu de witwashandeling op één datum heeft plaatsgehad. Gezien het tijdsverloop van de zaak, dient het openbaar ministerie thans niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de periode gelegen vóór 30 juni 2011. De raadsvrouw concludeert dat er geen ruimte is voor een bewezenverklaring van de witwashandeling op een datum of periode gelegen na de bedoelde niet-ontvankelijke periode.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde
Wat betreft de nog aan de orde zijn ten laste gelegde periode van 1 juli 2011 tot en met 5 maart 2014 geldt dat het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof stelt vast dat de tenlastegelegde witwashandeling op 18 augustus 2006 heeft plaatsgehad. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen in de periode van 1 juli 2011 tot en met 5 maart 2014.
Verdachte zal daarom van het onder 5 tenlastegelegde worden vrijgesproken, voor zover het betreft de periode van 1 juli 2011 tot en met 5 maart 2014.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.subsidiairhet aan verdachte te wijten is dat, in de periode van 14 december 2011 tot 5 maart 2013, in het arrondissement Noord-Nederland, als bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf 1] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen , van 6 augustus 2013 in staat van faillissement is verklaard, niet is voldaan aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen, immers heeft verdachte, niet een volledige en samenhangende administratie/boekhouding, als boven bedoeld, gevoerd en/of bijgehouden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Aan de bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, te wijten zijn, dat niet is voldaan aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf ten aanzien van feit 1
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij oplegging van straf rekening te houden met de schending van de redelijke termijn, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de afdoening van de zaak van zoon [zoon verdachte] . De raadsvrouw heeft verzocht niet over te gaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, nu zij dit niet (langer) passend en geboden vindt. De raadsvrouw acht een taakstraf een juiste strafmodaliteit en verdachte acht zich in staat om een werkstraf te verrichten en te voltooien. Subsidiair heeft de raadsvrouw een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft – in haar hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf 1] , welke rechtspersoon in staat van faillissement is verklaard – geen volledige en samenhangende administratie/boekhouding gevoerd en bijgehouden. Door het niet of onvoldoende voeren en bijhouden van de volledige administratie konden de rechten en plichten van de gefailleerde vennootschap niet te allen tijde worden gekend. Het belang van een goed gevoerde administratie is in het kader van een faillissement immers dat de curator goed inzicht heeft in de vermogenspositie van de gefailleerde en in de rechten en plichten van de schuldeisers en schuldenaren, ten behoeve van een zo gunstig mogelijke afwikkeling van de boedel.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 mei 2023 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof voorts aansluiting gezocht bij de straffen die in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het meest recente advies van de reclassering Nederland van 20 mei 2020, alsmede op hetgeen ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte ter zitting van het hof verder naar voren is gekomen.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop het navolgende. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het hof overweegt dat de redelijke termijn in eerste aanleg is geschonden, waarmee de rechtbank bij de strafoplegging al rekening mee heeft gehouden. Tegen het vonnis van de rechtbank is op 13 december 2016 hoger beroep ingesteld, waarna het hof op 1 juli 2020 arrest heeft gewezen, zodat de redelijke termijn in die fase eveneens is overschreden. Het hof heeft daar bij de strafoplegging rekening mee gehouden. Daarna is er geen sprake meer van overschrijding van de redelijke termijn. Het hof houdt bij de strafoplegging er wel rekening mee dat het feit lang geleden is gepleegd.
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feit, alsmede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, is naar het oordeel van het hof, anders dan de eis van de advocaat-generaal, oplegging van een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden straf voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
Bepalen van de straf ten aanzien van het onder 2 en 6 bewezenverklaarde feiten
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof toepassing zal geven aan het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering en de straf voor de onherroepelijk geworden bewezenverklaring van het onder 2 en 6 tenlastegelegde feiten zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een taakstraf op te leggen.
Oordeel van het hof
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Zwolle van 1 juli 2020 is verdachte onherroepelijk veroordeeld ter zake van het medeplegen van opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken (feit 2) en ter zake van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 6).
Nu het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering een straf moet bepalen voor de onherroepelijk geworden bewezenverklaring van de onder 2 en 6 bewezenverklaarde misdrijven, zal het hof, de straf bepalen op een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 342 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de
beslissing ter zake van de onder 1 primair onder A tenlastegelegde voor zover het betreft de Clark Heftruck en de voertuigen genoemd onder 1, 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10, 14, 16, 18, 20, 26, 27, 29, 31, 32, 33, 34, 35, 39, 41 en 42 en het onder 1 primair onder B tenlastegelegde voor zover het betreft de voertuigen genoemd onder 171, 176, 181, 185, 186, 212, 215 en 216.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen
en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van het onder 5 tenlastegelegde, voor zover het betreft de periode tot en met 30 juni 2011.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (onder A, B en C) en 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt de door het hof opgelegde straf voor het onder 2 en 6 bewezenverklaarde op: een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. T. Bertens, voorzitter,
mr. J. Corthals en mr. M.L. Plas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 30 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 30 juni 2023.
Tegenwoordig:
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. E.C. Lodder, advocaat-generaal,
mr. K.B.T. Renes, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is wel/niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.