Ook dit erratum is niet helemaal correct. Er had moeten staan: “De profielen die verkregen worden aan de hand van die DNA-sporen matchen met het DNA-profiel van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte].”
HR, 29-06-2021, nr. 19/05023
ECLI:NL:HR:2021:992
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-06-2021
- Zaaknummer
19/05023
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:992, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑06‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:648
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2019:3080
ECLI:NL:PHR:2021:648, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑05‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:992
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal met braak en inklimming en poging diefstal met braak en/of inklimming, art. 311 Sr. Middelen over 1. Bewijsklacht zinsnede bewijsoverweging hof, 2. omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr en 3. overschrijding inzendtermijn. HR: ad 1. art. 81.1 RO, ad 2. bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, ad. 3. vermindering van de opgelegde gevangenisstraf wegens schending van de redelijke termijn in cassatie. Samenhang met 19/05118.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05023
Datum 29 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 oktober 2019, nummer 22-001056-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot vermindering van de duur van de gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf, tot bepaling dat gijzeling van gelijke duur als de in het arrest genoemde duur van de vervangende hechtenis kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
4. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
4.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast;
- vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze drie maanden en drie weken beloopt;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2021.
Conclusie 18‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal met braak en inklimming en poging diefstal met braak en/of inklimming, art. 311 Sr. Middelen over 1. Bewijsklacht zinsnede bewijsoverweging hof, 2. omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr en 3. overschrijding inzendtermijn. HR: ad 1. art. 81.1 RO, ad 2. bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, ad. 3. vermindering van de opgelegde gevangenisstraf wegens schending van de redelijke termijn in cassatie. Samenhang met 19/05118.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/05023
Zitting 18 mei 2021 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De verdachte is bij arrest van 31 oktober 2019 door het gerechtshof Den Haag wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming” en “poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of inklimming”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Verder heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als bepaald in het bestreden arrest.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaak 19/05118. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, hebben drie middelen van cassatie voorgesteld.
2. Het eerste middel
2.1.
In het middel wordt betoogd dat de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen zijn omkleed, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat in de auto een laptop is aangetroffen die kort daarvoor was weggenomen uit de woning in [plaats] .
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij op 22 november 2014 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning, gelegen aan de [a-straat 1] , heeft weggenomen een laptop (merk Toshiba) en een notebook/laptop (merk HP) en een cameratas, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] , waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming;
2. hij op 22 november 2014 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan de [b-straat 1], weg te nemen geld en/of een of meer goed(eren), toebehorende aan [betrokkene 2], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder hun bereik te brengen door middel van braak en/of inklimming, met zijn mededaders een trap tegen de achtergevel van die woning heeft geplaatst / gezet en met een steen een draai/kiepraam/ruit van die woning heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.3.
Deze bewezenverklaringen berusten op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest, naar de inhoud waarvan ik verwijs.
2.4.
Het bestreden arrest bevat, voor zover van belang, de volgende bewijsoverweging:
“Uit de bewijsmiddelen blijkt de volgende gang van zaken.
Op 22 november 2014 ziet hoofdagent [verbalisant] rond 20.30 uur een auto rijden op de N57 in [plaats] . Hij rijdt achter die auto aan. Korte tijd later wordt de auto staande gehouden en om 20.50 uur worden de inzittenden, verdachte en de medeverdachten [betrokkene 3] en [medeverdachte], aangehouden op verdenking van diefstal. Na de aanhouding van de verdachten heeft de politie het door de auto gereden traject gecontroleerd, waarbij verschillende voorwerpen zijn aangetroffen die kennelijk uit de auto zijn gegooid. Het betreft een beschadigde Toshiba laptop die kort daarvoor gestolen is uit een woning aan de [a-straat 1] in [plaats] (de onder 1 bewezen verklaarde woninginbraak). Voorts worden een TomTom navigatiesysteem en enkele handschoenen aangetroffen waarop DNA-sporen zijn veilig gesteld. De profielen die verkregen worden aan de hand van die DNA-sporen matchen met het DNA-profiel van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Het hof concludeert op basis van de bewijsmiddelen dat de laptop en de handschoenen "tijdens de achtervolging" uit de auto zijn gegooid waarin de verdachten zaten.
Uit het dossier blijkt voorts dat bij (de) onder 2 bewezen verklaarde poging woninginbraak in [plaats] de verdachten een raam in de achtergevel hebben ingegooid en gebruik gemaakt hebben van een huishoudtrap. Bij de onder 1 bewezen verklaarde inbraak in de woning in [plaats] is het raam van de badkamer geforceerd en hebben de verdachten gebruik gemaakt van een schuifladder om de woning in te klimmen.
Uit de triplogbestanden van het aangetroffen TomTom navigatiesysteem blijkt dat de auto waarin de verdachten zaten om 17.45 uur vertrokken is uit Rijswijk richting de A4. Om 18.55 uur heeft de auto de N57 verlaten om het dorp [plaats] te bezoeken, waar de auto in ieder geval 50 minuten is geweest. Uit de gegevens blijkt voorts dat de auto rond 20.05 uur is aangekomen bij genoemde woning aan de [a-straat] in [plaats] . De auto wordt daar om 20.09. uur geparkeerd en blijft daar 19 minuten staan. Vanaf 20.28 uur is de auto weer gaan rijden. Vanaf 20.41 uur wordt de auto gevolgd door hoofdagent [verbalisant]. In het proces-verbaal betreffende de triploggegevens (dossierpagina 105 e.v.) is vermeld dat aan de hand van de triplogbestanden te zien is dat er vanaf 19.46 uur geen beweging meer is. Gelet op hetgeen er verder in dit proces-verbaal is vermeld, concludeert het hof dat het hier om een kennelijke verschrijving gaat en dat bedoeld wordt dat om 20.46 uur geen beweging meer is. Uit het triplogbestand volgt dat de auto waarin de verdachten zijn aangetroffen, na vertrek uit Rijswijk uitsluitend gestopt is en heeft stilgestaan bij de woning in [plaats] waar geprobeerd is in te breken, en de woning in [plaats] waar is ingebroken.
Onder de medeverdachte [medeverdachte] is een iPhone in beslag genomen waarin routegegevens zijn aangetroffen. Blijkens deze gegevens heeft de iPhone tot 18.33 uur dezelfde route gevolgd als het in beslag genomen TomTom navigatiesysteem. Na 18.33 uur vindt geen activiteit meer plaats met de iPhone.
De verdachten hebben zich na hun aanhouding op hun zwijgrecht beroepen. Zij hebben geen enkele verklaring afgelegd.
Conclusie
De verdachten geven geen enkele verklaring voor hun aanwezigheid op Goeree Overflakkee op 22 november 2014, voor hun aanwezigheid bij een woning in [plaats] waar gepoogd is in te breken en voor hun aanwezigheid bij een woning in [plaats] , waar is ingebroken. Evenmin geven zij een verklaring voor het feit dat zij in hun auto een laptop aanwezig hadden die kort daarvoor was weggenomen uit de woning in [plaats] . Deze omstandigheden zijn voor alle drie de verdachten belastend en schreeuwen om een verklaring die zij kennelijk om hen moverende reden niet willen geven. Nu de verdachten zelf geen verklaring wensen te geven over feiten en omstandigheden die om uitleg schreeuwen, dient het hof aan de hand van de bewijsmiddelen een conclusie te trekken waarbij het hof ook het zwijgen van de verdachten betrekt. Nu het dossier niets bevat op grond waarvan het hof tot een ander oordeel zou moeten komen, concludeert het hof op basis van de bewijsmiddelen dat de verdachte en zijn medeverdachten, kennelijk met een vooropgezet plan om samen te gaan inbreken in woningen, naar Goeree Overflakkee zijn gereden en aldaar ter uitvoering van dit gezamenlijke plan geprobeerd hebben in te breken in een woning in [plaats] en daarna hebben ingebroken in een woning in [plaats] . Het feit dat de verdachten geen enkele verklaring hebben afgelegd, sterkt het hof in deze conclusie. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er voldoende bewijs is om tot het oordeel te komen dat er met betrekking tot beide bewezen verklaarde feiten sprake is van medeplegen. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.”
2.5.
De aanvulling op het verkorte arrest houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Erratum
In het arrest is op pagina 4 in de bewijsoverweging betreffende het medeplegen abusievelijk overwogen "De profielen die verkregen worden aan de hand van die DNA-sporen matchen met het DNA-profiel van de medeverdachten [verdachte] en [betrokkene 3].”
Dit moet zijn “De profielen die verkregen worden aan de hand van die DNA-sporen matchen met het DNA-profiel van de verdachte en medeverdachte [verdachte] .”
Het arrest dient aldus verbeterd te worden gelezen.”1.
2.6.
Voor zover in het middel wordt geklaagd dat de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen zijn omkleed, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat in de auto een laptop is aangetroffen die kort daarvoor was weggenomen uit de woning in [plaats] , mist het feitelijke grondslag, omdat noch de bewezenverklaringen, noch de bewijsoverweging van het hof inhouden dat in de auto een laptop is aangetroffen. In de toelichting op het middel blijven de stellers van het middel echter dichter bij de bewoordingen die het hof heeft gebezigd in zijn bewijsoverweging. Ik doel op de volgende zin uit de toelichting:
“Nu uit het arrest volgt dat het hof voor de bewezenverklaring redengevend heeft geacht de omstandigheid dat verdachte (en medeverdachten) geen verklaring heeft (hebben) afgelegd terwijl zij in de auto een laptop hebben gehad die kort daarvoor uit een woning was ontvreemd, terwijl die omstandigheid niet uit een bewijsmiddel blijkt, zijn de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen omkleed.”
Gelet hierop begrijp ik het middel zo dat wordt geklaagd dat de bewezenverklaringen onvoldoende met redenen zijn omkleed, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachten in de auto een laptop hebben gehad die kort daarvoor was weggenomen uit de woning in [plaats] .
2.7.
Het als bewijsmiddel 8 gebezigde proces-verbaal van bevindingen van politie houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Op 22 november 2014 zagen wij dat er drie personen in de auto, voorzien van kenteken [kenteken], zaten. Hierop hebben wij de verdachte die op de achterbank zat, aangehouden. Later bleek deze verdachte te zijn genaamd:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum]/1995 te [geboorteplaats].”
Het als bewijsmiddel 4 tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen van politie houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Vanaf de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] tot aan de plaats van aanhouding van de drie verdachten zijn goederen aangetroffen op de gereden route van de drie verdachten. Tevens zijn de schoenen, telefoons, oplader navigatiesysteem, en een oplaadkabel van I-Phone, van de verdachte inbeslaggenomen.
(…)
Foto 7 en 8 Toshiba onder goednummer 4770317”
Het als bewijsmiddel 9 tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen van politie houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Circa 150 (honderdvijftig) meter voor het verkeersbord dat aangeeft dat de bebouwde kom wordt betreden, vonden wij aan de rechterzijde in de grasberm diverse restanten van een zwartkleurige laptop van het fabrieksmerk Toshiba. Wij zagen dat deze laptop ernstig was beschadigd en dat de onderdelen van deze laptop over een lengte van circa 10 (tien) meter lagen verspreid. Wij zagen dat hier de grasberm erg nat was van de luchtvochtigheid maar dat de onderdelen van de laptop die wij zojuist hadden aangetroffen droog waren.
Het als bewijsmiddel 16 tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van digitaal onderzoek van politie houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Omschrijving goed: personal computer (laptop)
Merk: Toshiba
[…]
Bij een door mij ingesteld onderzoek trof ik in de gebruikersomgeving van de gebruiker "nieuwe gebruiker" een groot aantal documenten aan. Ik zag dat op deze documenten de navolgende personalia veelvuldig voorkwamen: [betrokkene 4], wonende [a-straat 1] te [plaats] .
Het was mij ambtshalve bekend dat het onderzoek onder andere gekwalificeerde diefstal vanuit een woning aan de [a-straat 1] te [plaats] bij de familie […] betrof.”
De als bewijsmiddel 1 gebezigde verklaring van de aangever [betrokkene 1] houdt, voor zover van belang, in:
“Plaats delict: [a-straat 1] te [plaats]
Pleegdatum: 22 november 2014
[…]
Toen ik mijn dochter aan de telefoon had heb ik haar in verschillende kamers laten rondkijken om erachter te komen wat er weg was. De enige spullen die weg waren, zijn een laptop van het merk Toshiba en een cameratas.
Opmerking verbalisant: aan de aangever werden verschillende foto’s getoond die als bijlage zijn toegevoegd aan proces-verbaal voorzien van nummer 2014472688-4. De foto’s zijn (…) 7,8.
Herkent u spullen afgebeeld op de foto's?
Ja, de (…) de Toshiba laptop op foto 7 en 8 is ook mijn eigendom.
Waaraan herkent u deze laptop?
Ik zie het aan de sticker die onder het toetsenbord zit.”
2.8.
Het hof heeft in zijn bewijsoverweging overwogen dat de politie na de aanhouding van de verdachten het door de verdachten gereden traject heeft gecontroleerd, waarbij verschillende voorwerpen zijn aangetroffen die kennelijk uit de auto zijn gegooid. Een van die voorwerpen is volgens het hof een beschadigde Toshiba laptop die kort daarvoor is gestolen uit een woning aan de [a-straat 1] in [plaats] . In het licht van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is het in het middel gewraakte oordeel van het hof, te weten “dat zij in hun auto een laptop aanwezig hadden die kort daarvoor was weggenomen uit de woning in [plaats] ” zonder meer toereikend gemotiveerd. Immers, een laptop kan slechts uit een auto worden gegooid als die laptop eerst in die auto aanwezig was.
2.9.
Het middel faalt.
3. Het tweede middel
3.1.
In het middel wordt geklaagd dat het hof ten aanzien van de ten behoeve van het slachtoffer opgelegde schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis heeft opgelegd voor de duur van 26 dagen in plaats van gijzeling.
3.2.
Het middel is, gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, NJ 2020/409 m.nt. Ten Voorde, terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast.
4. Het derde middel
4.1.
In het middel wordt geklaagd over schending van het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn in de cassatiefase doordat het hof de gedingstukken niet binnen acht maanden aan de Hoge Raad heeft ingezonden.
4.2.
Namens de verdachte is op 4 november 2019 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 3 november 2020 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden met bijna vier maanden is overschreden. Daarmee is de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden. Dat dient te leiden tot strafvermindering zoals de Hoge Raad gepast zal voorkomen. Ambtshalve merk ik op dat ook de termijn van zestien maanden sinds het instellen van het cassatieberoep is overschreden, zodat dit verzuim niet meer valt te repareren met een voortvarende afdoening door de Hoge Raad.
4.3.
Het middel is terecht voorgesteld.
5. Slotsom
5.1.
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het tweede en derde middel slagen.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot vermindering van de duur van de gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf, tot bepaling dat gijzeling van gelijke duur als de in het arrest genoemde duur van de vervangende hechtenis kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv-AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑05‑2021