Hof Arnhem-Leeuwarden, 02-07-2020, nr. TBS P20/0062
ECLI:NL:GHARL:2020:5395
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
02-07-2020
- Zaaknummer
TBS P20/0062
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:5395, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 02‑07‑2020; (Hoger beroep, Beschikking)
Uitspraak 02‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Opleggingsrechter heeft bepaald dat er sprake is van een misdrijf dat gericht was tegen en gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zoals vermeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Zoals het EHRM heeft bepaald, komt dan aan de verlengingsrechter niet de bevoegdheid toe om zich (opnieuw) uit te laten over het al dan niet gemaximeerd zijn van de terbeschikkingstelling. Het hof verwijst in dit verband tevens naar zijn eerdere uitspraak d.d. 17 mei 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4678.
TBS P20/0062
Beslissing d.d. 2 juli 2020
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
verblijvende in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) [naam kliniek] te [vestigingsplaats] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 december 2019, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- de uitspraak van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 december 2013, waarbij de terbeschikkingstelling met voorwaarden is opgelegd;
- de uitspraak van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 april 2018, waarbij bevolen is dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd;
- het verlengingsadvies van FPC [naam kliniek] van 14 oktober 2019;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte instellen hoger beroep van 23 december 2019;
- de aanvullende informatie van FPC [naam kliniek] van 10 juni 2020, met als bijlage de wettelijke aantekeningen van 24 april 2019 tot 30 april 2020.
Het hof heeft ter zitting van 18 juni 2020 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, en de advocaat-generaal mr. D.J. de Jong.
Overwegingen:
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De rechtbank heeft in 2013 ten onrechte de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Er moet sprake zijn van een geweldsdelict en er moet sprake zijn van voorzienbaarheid van de ongemaximeerde duur. Er is een grijs gebied met delicten waarvan aanvankelijk werd gedacht dat het om verpleging van overheidswege met gemaximeerde duur ging, maar waarvan later toch wordt gezegd dat het voorzienbaar was dat het om ongemaximeerde duur ging, omdat het slachtoffer moest vrezen voor geweld. In de onderliggende strafzaak hebben de bankmedewerkers niet gevreesd voor geweld. De rechtbank had dus niet kunnen spreken van verpleging van overheidswege van ongemaximeerde duur. Derhalve is ingevolge genoemde wettelijke bepaling de duur van de opgelegde maatregel beperkt tot vier jaar. Inmiddels duurt de terbeschikkingstelling echter al zes jaar. Dat door de terbeschikkinggestelde in 2013 geen hoger beroep tegen het vonnis is ingesteld, maakt dit niet anders. Dit heeft te maken met zijn persoonlijkheid. Hij is niet altijd in staat om de gevolgen van zijn eigen beslissingen goed te overzien.
Daarnaast is de vraag of de terbeschikkinggestelde wel op de goede plek zit. Er moet worden gekeken naar andere oplossingen dan de verpleging van overheidswege. De drukte, de herrie en veel mensen om hem heen: het is al snel te veel voor de terbeschikkinggestelde. Hij heeft goede begeleiding nodig en hij moet niet teveel vrijheden hebben. Als de omstandigheden rondom de terbeschikkinggestelde goed zijn, gedijt hij ook goed. Wanneer er wordt gesproken over kwaliteit van leven, dan moet er gekeken worden naar [naam instelling] . De terbeschikkinggestelde wil daar zelf graag heen. Hij weet dat hij moeite heeft om de alcohol te weerstaan, maar hij wil weer Refusal slikken. Voorts wil hij graag met verlof. Dit kan ook in het kader van een voorwaardelijke beëindiging of met een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz). De terbeschikkinggestelde kan dan naar de reguliere geestelijke gezondheidszorg (GGZ).
De raadsman heeft primair betoogd - zo begrijpt het hof - dat de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk dient te worden beëindigd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de mogelijkheden van een zorgmachtiging op grond van de Wvggz te laten onderzoeken dan wel de reclassering de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege te laten onderzoeken.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling. De rechtbank heeft in het veroordelend vonnis van 17 december 2013 bepaald dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zoals vermeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Op grond daarvan kan niet gezegd worden dat de mogelijkheid van verlenging van de maatregel na vier jaar voor de terbeschikkinggestelde niet voorzienbaar was.
Verder heeft de advocaat-generaal gesteld dat - gelet op de ernst van de stoornis, het gegeven dat het recidivegevaar bij (voorwaardelijke) beëindiging van de verpleging van overheidswege als hoog wordt ingeschat en het gegeven dat de terbeschikkinggestelde nog intensieve zorg en begeleiding nodig heeft - de voortzetting van de maatregel is geïndiceerd. De verwachting is dat de behandeling meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging met een jaar. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank. Voor een zorgmachtiging op grond van de Wvggz dan wel een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege acht de advocaat-generaal het nog te vroeg.
Het oordeel van het hof
Afwijzen verzoeken
Het hof acht zich op basis van de voorhanden zijnde informatie voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen op het door de terbeschikkinggestelde ingediende beroep.
Het verzoek om de mogelijkheden van een zorgmachtiging op grond van de Wvggz te laten onderzoeken, wordt afgewezen, nu de noodzakelijkheid daarvan niet is gebleken.
Ook het verzoek om de reclassering de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege te laten onderzoeken, wordt afgewezen, nu de noodzakelijkheid daarvan niet is gebleken.
Het hof acht een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege prematuur.
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen, daar het hof tot een andere beslissing komt over de duur van de verlenging.
Indexdelict en duur maatregel
Bij vonnis van 17 december 2013 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, aan de terbeschikkinggestelde de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Bij beslissing van 26 april 2018 heeft dezelfde rechtbank bevolen dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd.
Bij de beantwoording van de vraag of de duur van de terbeschikkingstelling gemaximeerd is, of onbeperkt kan worden verlengd, dient het hof rekening te houden met de beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 31 juli 2012 nr. 21203/10 (arrest Van der Velden tegen Nederland). Met verwijzing naar de wetsgeschiedenis van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht en artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering overweegt het EHRM: “that the domestic legislature intends the trial court which first imposes the TBS order with confinement in a custodial clinic to consider wether the indictable offence committed is such as to warrant an order of indeterminate length. If the trial court so finds, it must so state in its judgment, giving reasons therefore; if it does not, the order cannot be indeterminate. It is not then for the court which decides on the extension of the order to substitute its own view of the matter for that of the trial court.”
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 17 december 2013 - met inachtneming van artikel 359 lid 7 Wetboek van Strafvordering bepaald - dat er sprake is van een misdrijf dat gericht was tegen en gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zoals vermeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Zoals het EHRM heeft bepaald, komt dan aan de verlengingsrechter niet de bevoegdheid toe om zich (opnieuw) uit te laten over het al dan niet gemaximeerd zijn van de terbeschikkingstelling. Het hof verwijst in dit verband tevens naar zijn eerdere uitspraak d.d. 17 mei 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4678.
Stoornis en recidivegevaar
De terbeschikkinggestelde is gediagnosticeerd met een verstandelijke beperking, angststoornis, andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en zeer ernstige en hardnekkige verslavingsproblematiek. De kans op recidive wordt bij een (voorwaardelijke) beëindiging van de maatregel ingeschat als hoog.
Verlenging
Gelet op de adviezen van de kliniek en hetgeen overigens ter zitting naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen verlenging van de terbeschikkingstelling eist.
Termijn van de verlenging
Het hof heeft als uitgangspunt dat, wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar, de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren. Het hof ziet in dit geval echter aanleiding om van dit uitganspunt af te wijken en overweegt daartoe als volgt.
Anders dan ten tijde van de behandeling bij de rechtbank heeft de terbeschikkinggestelde ter terechtzitting van het hof expliciet aangegeven dat hij terug wil naar [naam instelling] . Om daarvoor in aanmerking te komen is hij bereid om aversieve middelen (Refusal) te gebruiken. Voorts wenst hij ook beperkte verlofmogelijkheden te hebben en heeft hij aangegeven zich aan de daarvoor gestelde voorwaarden te willen houden.
Het hof zal in het belang van de terbeschikkinggestelde de maatregel op dit moment verlengen met één jaar om zo de ontwikkelingen met betrekking tot een geschikte vervolgplek voor de terbeschikkinggestelde op een kortere termijn te kunnen toetsen. Het hof acht het daarbij van belang dat voor de volgende verlenging van de maatregel de mogelijkheden worden onderzocht of de terbeschikkinggestelde met een zorgmachtiging op grond van de Wvggz dan wel een rechterlijke machtiging op grond van de Wet Zorg en Dwang, dan wel in het kader van het transmuraal verlof terecht kan bij [naam instelling] of een soortgelijke instelling.
Het hof merkt hierbij op dat aan de verlenging met een jaar niet de verwachting mag worden ontleend dat na verloop van dit jaar de verpleging van overheidswege voorwaardelijk zal worden beëindigd of de terbeschikkingstelling slechts met een jaar zal worden verlengd.
Beslissing
Het hof:
Wijst af het verzoek tot het onderzoeken van de mogelijkheden van een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en het verzoek tot het onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 20 december 2019 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [naam terbeschikkinggestelde].
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar.
Aldus gedaan door
mr. A.B.A.P.M. Ficq als voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. R.R.H. Laurens als raadsheren,
en drs. A. Vissers en drs. C.J.J.C.M. van Gestel als raden,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis als griffier,
en op 2 juli 2020 in het openbaar uitgesproken.
mr. Laurens en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.