Einde inhoudsopgave
Wet op de expertisecentra
Artikel 41 Commissie van onderzoek
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
27-01-2021, Stb. 2021, 57 (uitgifte: 10-02-2021, kamerstukken: 35611)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2021, Stb. 2021, 599 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Tot een instelling mogen slechts die kinderen worden toegelaten voor wie vaststaat dat overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is en die gezien hun handicap voor het op die instelling gegeven onderwijs in aanmerking komen.
2.
Het bevoegd gezag van een instelling of de bevoegde gezagsorganen van twee of meer instellingen stelt onderscheidenlijk stellen een commissie in die tot taak heeft:
- a.
te beoordelen of een kind gezien zijn handicap voor het onderwijs op de instelling in aanmerking komt, dan wel in aanmerking komt voor begeleiding door de instelling indien het kind is of wordt ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet voortgezet onderwijs 2020, met dien verstande dat het oordeel van de commissie betrekking heeft op een door haar te bepalen periode,
- b.
voor afloop van de periode, bedoeld in onderdeel a, te beoordelen of het kind nog in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling dan wel de begeleiding en indien het kind daarvoor in aanmerking komt voor welke periode,
- c.
te adviseren over het vaststellen en bijstellen van het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 41a, eerste, tweede en vijfde lid, dan wel te adviseren over de inhoud van de begeleiding,
- d.
als onderdeel van de onder b genoemde taak, aan het eind van elk schooljaar te adviseren omtrent terugplaatsing of overplaatsing van de leerling naar het basisonderwijs, een andere vorm van speciaal onderwijs, het voortgezet onderwijs of een vorm van voortgezet speciaal onderwijs, en
- e.
het ten minste één keer per jaar evalueren van het ontwikkelingsperspectief en hiervan verslag te doen aan het bevoegd gezag.
De commissie kan bij het uitoefenen van haar taak gebruik maken van bestaande onderzoeksgegevens, indien dergelijke gegevens aan haar worden verstrekt. De commissie wordt geleid door een vertegenwoordiger van de instelling waarvoor toelating wordt verzocht of waarvan begeleiding wordt gevraagd. De commissie bestaat naast de vertegenwoordiger van de instelling ten minste uit:
- 1°
een academisch gevormd psycholoog of pedagoog die zich heeft gespecialiseerd in de jeugd- en kinderpsychologische richting, onderscheidenlijk in de orthopedagogische richting,
- 2°
een maatschappelijk deskundige die in het bezit is van het diploma maatschappelijk werker van een sociale academie of van een door Onze Minister aangewezen diploma en
- 3°
een arts die vertrouwd is met het onderzoek van kinderen voor wie het op de instelling gegeven onderwijs is bestemd.
3.
In verband met de beoordeling van kinderen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond kan de commissie een deskundige op het gebied van de taal en cultuur van het land van oorsprong inschakelen.
4.
Geen kind wordt tot een instelling toegelaten of begeleid door een instelling dan na onderzoek door een commissie als bedoeld in het tweede lid. De inspecteur is bevoegd het onderzoek bij te wonen.
5.
De onderscheiden functionarissen van de commissie brengen hun bevindingen naar aanleiding van hun onderzoek van het kind door middel van een onderzoeksrapport ter kennis van de commissie.
6.
Van het in het vierde lid bedoelde onderzoek maakt de commissie een gemeenschappelijk rapport waarin naast het eindoordeel, de onderzoeksrapporten bedoeld in het vijfde lid, en de eventuele overige aan de commissie verstrekte documenten worden opgenomen, alsmede de bevindingen van de onderscheiden functionarissen naar aanleiding van het overleg in de commissie tot uitdrukking worden gebracht.
7.
De vertegenwoordiger van de instelling, bedoeld in het tweede lid, bespreekt de conclusies van het rapport met de ouders, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, de leerling. De ouders van een minderjarige of handelingsonbekwame leerling, de leerling die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt en de inspecteur krijgen desgewenst inzage in het rapport.
8.
Het bevoegd gezag ziet erop toe dat het gemeenschappelijk rapport slechts wordt gebruikt ten behoeve van het verblijf van de betrokken leerling op de instelling dan wel de begeleiding van de betrokken leerling door de instelling. Van het bepaalde in de vorige volzin kan voor wat betreft het rapport worden afgeweken voor zover door de ouders, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, de leerling schriftelijk toestemming is verleend.
9.
Het gemeenschappelijk rapport wordt in de instelling bewaard tot ten minste 3 jaar na het tijdstip waarop de leerling de instelling heeft verlaten dan wel de begeleiding van de leerling door de instelling is beëindigd. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het gemeenschappelijk rapport wordt bewaard op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het bevoegd gezag en de met het onderzoek belaste functionarissen.