Hof Den Haag, 07-12-2021, nr. 200.283.386/01
ECLI:NL:GHDHA:2021:2449
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
07-12-2021
- Zaaknummer
200.283.386/01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:2449, Uitspraak, Hof Den Haag, 07‑12‑2021; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHDHA:2021:327, Uitspraak, Hof Den Haag, 19‑01‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 07‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Afwikkeling relatie ex-samenwonenden. Geschil over toedeling van de woning met grond en bijgebouw. Belangenafweging leidt tot vernietiging vonnis rechtbank en alsnog toedelen aan de man. Over andere geschilpunten ook beslist.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.283.386/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/579729 HA ZA 19-943
arrest van 7 december 2021 (bij vervroeging)
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. O. Huisman te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.A. Meijer te Alphen aan den Rijn.
Het geding
Het hof heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- -
het exploot van 15 september 2020 waarbij de man in hoger beroep is gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 15 juli 2020, welk vonnis is verbeterd bij vonnis van 9 september 2020 (hierna: het bestreden vonnis); in deze dagvaarding heeft de man acht grieven aangevoerd en producties overgelegd;
- -
de memorie van antwoord met producties, waarbij de vrouw tevens incidenteel appel heeft ingesteld; in dit incidenteel appel heeft de vrouw tien grieven aangevoerd en een aanvullende vordering ingediend;
- -
de memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens houdende akte vermeerdering van eis van de man, met producties;
De man heeft verzocht een mondelinge behandeling te bepalen.
Daarna zijn nog de volgende stukken ingekomen:
- -
op 22 oktober 2021een brief van 21 oktober 2021 met bijgevoegd de producties 18 tot en met 20, van de man;
- -
op 22 oktober 2021 een brief van 22 oktober 2021 met bijgevoegd de producties 37 tot en met 47, van de man;
- -
op 22 oktober 2021 een brief van 21 oktober 2021, met bijgevoegd een akte vermeerdering van eis met producties 15 tot en met 17, van de vrouw;
- -
op 22 oktober 2021 een brief van 21 oktober 2021 met bijgevoegd de producties 18 tot en met 20, van de vrouw;
- -
op 26 oktober 2021 een brief van 25 oktober 2021 met bijgevoegd productie 48, van de man.
De man heeft om een mondelinge behandeling verzocht. Deze is gehouden op 3 november 2021, tezamen met de behandeling in de tussen partijen aanhangige procedure met zaaknummer 200.290.613/01. Partijen en hun advocaten zijn verschenen. De advocaten hebben ieder pleitnotities overgelegd. Het hof wijst arrest op basis van het voor het arrest in het incident tot schorsing en de mondelinge behandeling overgelegde procesdossier.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond. Zij hebben op [datum] 2004 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Partijen hebben twee thans nog minderjarige kinderen. In november 2013 hebben partijen gezamenlijk een woning gekocht aan de [adres] . Deze is gefinancierd uit de verkoopopbrengst van een woning in [woonplaats] , een kleine schenking van de ouders van de vrouw, een lening van de ouders van de man en een hypothecaire lening. In 2013 hebben partijen een hypothecaire zekerheid aan de Rabobank gegeven voor een bedrijfskrediet ad € 30.000,-. In 2016 hebben partijen een gebouw bijgebouwd bij de woning (het bijgebouw), welke bouw is gefinancierd met een tweede hypothecaire geldlening. De man heeft een hoveniersbedrijf. Vanaf 1 januari 2000 werd dit gedreven in de vorm van een eenmanszaak en per 1 januari 2015 is de onderneming voortgezet in de vorm van een vennootschap onder firma (v.o.f.). De vrouw is sinds die datum medevennoot. In augustus 2018 zijn partijen uit elkaar gegaan. De man is toen in de woning blijven wonen. Per 30 juni 2018 is de vrouw uitgetreden uit de v.o.f. en is de onderneming door de man voortgezet. In de bodemprocedure hebben partijen een aantal geschilpunten ter beslissing aan de rechtbank voorgelegd betreffende de financiële afwikkeling van de beëindigde samenleving. Het grootste geschilpunt betreft de vraag, aan wie van partijen de woning moet worden toegedeeld, nu ieder van partijen de toedeling van deze woning aan zich wenst. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de woning aan de vrouw toegedeeld. De vrouw heeft vervolgens in een kort gedingprocedure, onder meer, gevorderd dat de man zijn medewerking zal verlenen aan de levering van de woning aan de vrouw, tot ontruiming daarvan en tot het verlenen van medewerking aan de vereffening van de v.o.f. De man heeft bij zijn hoger beroep tegen het bestreden vonnis tevens een incidentele vordering tot schorsing van de werking van dat vonnis ingesteld. Bij arrest van 19 januari 2021 heeft het hof de incidentele vordering van de man tot schorsing van de werking van het bestreden vonnis afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens, na aanhouding van de behandeling in afwachting van de uitspraak van het hof in de schorsingszaak, bij vonnis in kort geding beslist dat de man moet meewerken aan de uitvoering van het bestreden vonnis, de vrouw vervangende toestemming verleend op de voet van artikel 3:300 Burgerlijk Wetboek (BW) en de man veroordeeld om de woning binnen een maand na de betekening van dat vonnis te ontruimen. Tegen dat vonnis heeft de man hoger beroep ingesteld (zaaknummer 200.290.613/01). De man heeft de woning op 15 maart 2021 verlaten. Op 17 maart is de woning aan de vrouw en haar huidige echtgenoot geleverd.
2. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, zoals hiervoor al is vermeld, de gezamenlijke woning aan de vrouw toegedeeld onder de opschortende voorwaarde dat zij binnen drie maanden na 15 juli 2020 aantoont dat zij in staat is de volledige eigendom van de woning te verkrijgen en de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire lening. Verder is de v.o.f. Van Hoogstraten Hoveniersbedrijf wegens gewichtige redenen ontbonden en is bepaald dat partijen moeten overgaan tot vereffening van de v.o.f. en een slotbalans moeten laten opstellen per datum ontbinding. Ook is bepaald dat de man de onderneming als eenmanszaak mag voortzetten onder verrekening van de (helft van de) waarde daarvan per datum ontbinding met de vrouw. Verder zijn een aantal beslissingen genomen over de verdere financiële afwikkeling tussen partijen. Voor zover tegen die beslissingen grieven zijn gericht zal het hof daar hierna verder op ingaan en daarin betrekken wat partijen daarover hebben aangevoerd.
3. De man vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en:
- de woning met garage, erf, tuin ondergrond en verder toebehoren aan de [adres] aan hem zal toedelen;
- de vrouw zal veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het arrest mee te werken aan de overdracht van haar aandeel in deze onroerende zaak aan de man en dat bij gebreke van medewerking van de vrouw het hof de man machtigt om al het nodige te doen voor overdracht van het aandeel van de vrouw aan de man, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voortvloeiende uit de hypothecaire geldleningen van partijen bij All-In Holding B.V.;
- de vrouw zal veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen:
een bedrag van € 19.438,- voor de eigenaarslasten voor de woning van 20 juli 2018 tot en met augustus 2019;
een bedrag van € 1.555,04 per maand vanaf september 2019 tot het moment dat de woning aan de man dan wel aan de vrouw is overgedragen, althans tot het moment dat de woning aan een derde is verkocht;
de bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
- zal bepalen dat de man het hoveniersbedrijf als eenmanszaak mag voortzetten en de waarde van die onderneming per datum van ontbinding van de v.o.f. door hun boekhouders in gezamenlijk overleg zal worden bepaald; als partijen en hun boekhouders niet tot overeenstemming komen, te bepalen dat de boekhouders samen een derde (een (register)accountant) kiezen die de slotbalans en/of waardering bindend zal vaststellen, waarbij partijen ieder de helft van de kosten van deze derde zal voldoen en te bepalen dat, indien de waarde negatief is, de vrouw de helft van de negatieve waarde aan de man zal vergoeden;
- zal bepalen dat de man een vergoedingsrecht heeft op de vrouw van € 7.205,31 (144.106,36 x 5%) die opeisbaar is op het moment van vervreemding van de woning;
- de vorderingen van de vrouw alsnog zal afwijzen en het bestreden vonnis voor het overige zal bekrachtigen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
4. De vrouw concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man en bekrachtiging van het bestreden vonnis, met dien verstande dat de vrouw vordert, dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad:
- de vooruitbetaling door de man waarmee partijen bij de verdeling rekening
moeten houden, zal stellen op € 7.500,-;
- zal bepalen dat de Jaguar en de notarisboot aan de man worden toegedeeld
onder de verplichting de helft van de waarde aan de vrouw te betalen en te
bepalen dat deze zaken moeten worden getaxeerd door een door partijen
gezamenlijk gekozen taxateur in die zin dat de vrouw drie taxateurs aanwijst
waaruit de man er een kiest, onder bepaling dat partijen ieder de helft van de
kosten zal voldoen;
- de man zal veroordelen tot afgifte van de persoonlijke bezittingen van de vrouw
en de overige gezamenlijke roerende zaken zal toedelen aan de man, onder de
verplichting aan de vrouw een bedrag van € 7.500,- te voldoen, dan wel tegen een na taxatie vast te stellen waarde;
- de Austin Healy zal toedelen aan de man, waarbij de man aan de vrouw een
bedrag van € 34.000,- zal voldoen;
- zal bepalen dat de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding is verschuldigd ter
hoogte van het aandeel in de eigenaarslasten waarvoor de vrouw draagplichtig is, met ingang van 20 juli 2018;
- de vordering van de man tot betaling door de vrouw van een bedrag van
€ 2.638,- met wettelijke rente, alsnog zal afwijzen;
- de man zal veroordelen om een bedrag van € 2.770,- per jaar met ingang van 20
juli 2018 tot aan de dag van feitelijke verdeling van de woning aan de vrouw te
betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2019, tot aan de
dag der algehele voldoening;
- de man zal veroordelen om aan de vrouw € 30,43 per dag te betalen voor elke
dag dat de man met de nakoming van het bestreden vonnis in gebreke is,
ingaande 12 november 2020 tot aan de dag dat de akte van verdeling wordt
gepasseerd;
- de man zal veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep,
waaronder de kosten van het incident;
5. De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw in het incidenteel appel, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in het incidenteel appel; in de hoofdzaak vordert de man, bij wijze van vermeerdering van eis dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de vrouw zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bijdrage
voor de verhuis- en inrichtingskosten te betalen van € 35.000,- aan de man te
betalen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- de vrouw zal veroordelen tot teruglevering aan de man van de onroerende zaak
aan de [adres] , binnen twee dagen na betekening van het te
wijzen arrest, met machtiging van de man om het in deze te wijzen arrest in de
plaats te doen stellen van de medewerking van de vrouw aan de teruglevering;
- indien de woning alsnog aan de man wordt toegedeeld, de vrouw zal
veroordelen tot het vergoeden van de schade ad € 19.300,- aan de man ter zake
van de door de man verschuldigde overdrachtsbelasting;
- de vrouw zal veroordelen tot het vergoeden van de overige schade van de man,
nader op te maken bij staat;
- als komt vast te staan dat de Austin Healy gezamenlijk eigendom is van
partijen, zal bepalen dat de waarde daarvan bindend zal worden vastgesteld door
een door de vrouw uit de door de man opgegeven taxateurs te kiezen taxateur;
- de vrouw zal veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger
beroep.
6. De vrouw heeft bij akte vermeerdering van eis gevorderd dat de man zal worden veroordeeld om een bedrag van € 15.112,50 te betalen vanwege de aflossing van een krediet bij de Rabobank.
Vaststelling feiten
7. Grief 1 en 8 van de man gaan nog over enkele niet juist door de rechtbank vastgestelde feiten. Het saldo van de hypothecaire leningen bedraagt per 30 juni 2020 € 528.746,39. Verder is ten onrechte overwogen dat All-In Holding B.V. toebehoort aan de ouders van de man.
In grief I in incidenteel appel voert de vrouw aan dat de rechtbank de feiten onjuist heeft vastgesteld ten aanzien van de financiering van het bijgebouw. Pas op 5 februari 2016 is daarvoor een hypothecaire lening aangegaan door partijen van € 165.000,-.
8. De vrouw erkent de stellingen van de man over de vaststelling van de feiten, zodat het hof uitgaat van wat de man daarover heeft gesteld. De man heeft niet meer gereageerd op de eerste grief in incidenteel appel van de vrouw. Het hof gaat eveneens uit van de juistheid van het door de vrouw gestelde betreffende de financiering van het bijgebouw bij de [adres] .
Toedeling van de woning aan de [adres]
9. Het belangrijkste geschilpunt tussen partijen betreft de toedeling van de woning met toebehoren aan de [adres] (grieven 2, 3). De vrouw heeft de grieven van de man bestreden.
10. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank, om de woning aan de vrouw toe te delen, niet juist is geweest. De rechtbank heeft haar oordeel hoofdzakelijk gegrond op de overweging dat de man op dat moment nog niet had aangetoond, dat hij de financiering van de toedeling aan hem rond zou krijgen. De man heeft gemotiveerd uiteengezet waarom dit op dat moment niet mogelijk was. Het is zeer wel voorstelbaar dat banken een goed beeld willen hebben van het gehele financiële plaatje, dus met inbegrip van een beslissing van de rechter over de vorderingen die de vrouw toen stelde op de man te hebben, voordat zij kunnen verklaren dat de gewenste financiering mogelijk is. Eerst kort voor de comparitie van partijen op 29 mei 2020 heeft de vrouw haar vordering betreffende door haar opgebouwde aanspraken uit hoofde van verrichte arbeidswerkzaamheden in de onderneming ingetrokken.
Bovendien waren partijen het niet eens over het bedrag waartegen de man de woning wenste over te nemen. Daar hebben zij nog enige tijd discussie over gevoerd. In een eerdere kort gedingprocedure zijn partijen overeengekomen dat de woning bindend zou worden getaxeerd door Van Haaster taxaties, wat op 28 mei 2019 is gebeurd. Dat voor de vrouw de financiering eerder wel mogelijk is gebleken, betekent niet dat dit op dat moment ook voor de man mogelijk moet zijn geweest. Het hof is van oordeel dat de man voldoende heeft onderbouwd dat de financiering van de toedeling van de woning aan hem mogelijk is.
Afgezien van de financieringsmogelijkheden van ieder van partijen is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het belang van de man bij toedeling van de woning aanzienlijk groter is dan dat van de vrouw en motiveert dit als volgt. Partijen zijn er op het moment van vertrek van de vrouw uit de woning beiden van uitgegaan dat de man in de woning zou blijven. De man heeft op dat moment zijn bedrijf als eenmanszaak voortgezet. Het hof is van oordeel dat de mogelijkheid om de onderneming voort te zetten evident een groot belang vormt. De onderneming van de man verschaft hem en mede de minderjarige kinderen van partijen de middelen om in hun levensonderhoud te voorzien. De man heeft uiteengezet voor welke problemen hij is komen te staan nu hij de woning heeft moeten ontruimen en zijn bedrijfsvoering over verschillende locaties heeft moeten verdelen. Dat dit bezwarend is voor de bedrijfsvoering acht het hof zeer voorstelbaar. Verder heeft de man - onderbouwd met een stuk van een bedrijfsmakelaar - gesteld dat in [woonplaats] of omgeving geen geschikte locaties zijn, waar hij zijn onderneming kan uitoefenen en al zijn bedrijfsmiddelen behoorlijk kan onderbrengen. De vrouw heeft dit niet betwist. De vrouw daarentegen beschikte aanstonds over huisvesting omdat zij bij haar partner in diens ruime woning kon trekken. Dat er voor de vrouw een noodzaak bestond om die woning niet langer te bewonen, is niet gebleken. De emotionele belangen die de vrouw stelt te hebben bij de toedeling van deze woning – het overlijden van de eerste echtgenote van haar partner en de omstandigheid dat zij de gezamenlijke woning had uitgekozen – acht het hof daarbij van minder zwaarwegend belang. De beslissing van het hof dat de vrouw de woning zal moeten verlaten raakt haar uiteraard in haar belang, maar dat belang weegt niet zo zwaar als het belang van de man bij de toedeling van de woning aan hem om zijn onderneming aldaar te kunnen voortzetten. De vrouw heeft bewust het risico genomen door de woning waar zij woonde te verlaten en in de woning te trekken, terwijl zij wist dat de man hoger beroep had ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank over de toedeling van de woning. De man heeft verder onweersproken gesteld dat de vrouw en haar echtgenoot diverse passende woningen in [woonplaats] of de directe omgeving daarvan zouden kunnen betrekken.
11. Op grond van wat het hof hiervoor onder 10 heeft overwogen, zal het hof het bestreden vonnis vernietigen voor zover de woning aan de vrouw is toegedeeld. Door deze vernietiging is op grond van artikel 3:84 Burgerlijk Wetboek (BW) aan de overdracht van de woning aan de vrouw op 17 maart 2021 een geldige titel, te weten de beslissing van de rechtbank tot toedeling aan de vrouw, komen te ontvallen. Daarmee is de overdracht van de woning aan de vrouw met terugwerkende kracht ongeldig geworden, hetgeen betekent dat de woning gezamenlijke eigendom van partijen is gebleven en dat ook een eventuele hypothecaire zekerheid die de vrouw in verband met de toedeling van de woning aan haar heeft verschaft, is komen te vervallen.
12. Het hof zal vervolgens, nu de man de financiering van de toedeling aan hem nog verder moet afronden, bepalen dat de woning aan de man zal worden toegedeeld onder de opschortende voorwaarde dat de man binnen drie maanden na de datum van dit arrest die financiering geheel moet hebben geregeld. De vrouw zal vervolgens, zodra de man haar heeft meegedeeld dat de financiering geheel is geregeld, moeten meewerken aan de levering van de onroerende zaak aan de man ingevolge deze verdeling. Ter gelegenheid daarvan zal ook de eventuele hypothecaire financiering die de vrouw is aangegaan moeten worden afgewikkeld door voldoening van de vordering(en) van haar hypothecaire financier uit de gelden die zij van de man verkrijgt wegens onderbedeling. De vordering van de man, hem te machtigen om de overdracht van het aandeel van de vrouw in de onroerende zaak aan hem te bewerkstelligen (het hof begrijpt: de levering van de onroerende zaak aan de man ingevolge deze verdeling te bewerkstelligen) indien de vrouw daaraan niet binnen de door het hof hierna te bepalen termijn meewerkt, zal worden toegewezen. Het hof gaat hierbij uit van de formulering van deze vordering in de appeldagvaarding en niet van de formulering in de, eerst bij memorie van antwoord in incidenteel appel, geformuleerde vordering. Het hof bepaalt daarbij dat de man in overleg met de notaris zal zorgdragen voor de financiële afwikkeling van deze verdeling op de gebruikelijke wijze. In dit verband merkt het hof op dat de vrouw gehouden is medewerking te verlenen aan deze afwikkeling, onder andere door de aflossingsnota ter zake van haar eventuele hypothecaire financiering op te vragen bij haar hypothecaire financier.
13. Indien de man de financiering binnen deze termijn niet rond krijgt, is de opschortende voorwaarde niet in vervulling gegaan en deelt het hof de onroerende zaak alsnog toe aan de vrouw.
14. Partijen hebben overeenstemming bereikt over een bindende taxatie door Van
Haaster, die de waarde op € 965.000,- heeft bepaald. De woning is aan de vrouw op
7 maart 2021 geleverd voor dit bedrag. De woning zal daarom tegen dezelfde waarde,
€ 965.000,- worden geleverd aan de man. Het hof acht dit redelijk en billijk.
Vordering schadevergoeding in verband met verschuldigde overdrachtsbelasting
15. De man vordert bij wijze van vermeerdering van eis een schadevergoeding ad € 19.300,- in verband met verschuldigde overdrachtsbelasting indien de woning aan hem zal worden geleverd. Op grond van het bepaalde in artikel 15 lid 1 sub g Wet op belastingen van rechtsverkeer, bezien in samenhang met het Besluit Staatssecretaris van Financiën, van 21 juni 2013, nr. BLKB/2013/642M, Stcrt 2013, 17978 (onderdeel 2.3), is, indien de verkrijging voortvloeit uit de verdeling bij de financiële afwikkeling van de samenwoning of echtscheiding, deze vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De vordering van de man zal daarom worden afgewezen.
Vergoedingsrecht man
16. De vierde grief van de man gaat over het vergoedingsrecht ten bedrage van € 7.205,31 dat de man stelt te hebben op de vrouw op grond van artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst in verband met de omstandigheid dat de man meer dan de helft van de aankoopprijs van de Vriezekoop 9 heeft betaald. Het hof zal de vordering van de man toewijzen voor een bedrag van € 4.205,31. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij een schenking heeft ingebracht van € 6.000,- en de man een van zijn ouders geleend geldbedrag van € 6.000,-, dat met gezamenlijk inkomen is terugbetaald. Dit laatste heeft de man niet betwist, zodat de vrouw terecht aanspraak maakt op verrekening van een bedrag van € 3.000,-. Het hof passeert het verweer van de man dat de vrouw zonder enig voorbehoud zou hebben ingestemd met een vergoedingsrecht van € 7.205,31. De afrekening van de notaris is gemaakt op basis van wat in het bestreden vonnis is beslist en beide partijen waren zich ervan bewust dat op dat moment tegen dat vonnis nog de procedure in hoger beroep liep.
Eigenaarslasten woning en gebruiksvergoeding
17. De vijfde grief van de man gaat over het aandeel van de vrouw in de eigenaarslasten. Dit moet niet 49% zijn maar 50%. De vrouw is voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning.
De vrouw erkent dit maar vindt dat zij sowieso na haar vertrek uit de woning geen eigenaarslasten hoeft te betalen, waartoe zij in incidenteel appel een grief heeft aangevoerd. In grief VII voert zij aan de rechtbank ten onrechte de gebruiksvergoeding niet op € 776.46 per maand heeft gesteld, maar op € 400,- en daarnaast ten onrechte haar heeft veroordeeld tot betaling van de helft van de eigenaarslasten vermeerderd met wettelijke rente.
18. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft beslist dat de door de vrouw gestelde afspraak niet is komen vast te staan. In hoger beroep is daarover niets aangevoerd dat tot een ander oordeel moet leiden. Dat de man de gerechtvaardigde verwachting zou hebben gewekt dat er een stilzwijgende afspraak was dat hij de woonlasten volledig voor zijn rekening zou nemen, wordt weerlegd door de brief die zijn advocaat op 22 november 2018 aan de advocaat van de vrouw heeft geschreven. Daarin is vermeld dat de man zich beraadt of hij regres zal nemen op de vrouw ter zake van de betaling van de woonlasten. Dat de vrouw nadien aan de man heeft gemeld dat hij in de woning mocht blijven mits hij de woonlasten voor zijn rekening zou nemen, maakt niet dat de vrouw ervan mocht uitgaan dat de man daar (stilzwijgend) mee instemde, mede gelet op de brief van zijn advocaat aan haar advocaat van 22 november 2018.
In artikel 9 van de samenlevingsovereenkomst is niet bepaald dat de woonlasten volledig zullen worden gedragen door degene die in de woning achterblijft. Deze bepaling gaat over een gebruiksvergoeding, waarover hierna meer. Het hof acht evenmin gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig die ertoe moeten leiden dat de vrouw niet de helft van de woonlasten zou moeten voldoen, in weerwil van artikel 3:172 BW. De omstandigheid dat de vrouw de woning niet meer zou hebben kunnen betreden maakt dit, wat daar ook van zij, niet anders. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof bovendien terecht overwogen dat de vertraging van de verdeling van de woning is gelegen aan de verstoorde verhouding tussen partijen die aan hen beiden is te wijten. Nu de vrouw de door de man opgestelde berekening van de eigenaarslasten op basis van een 50/50 verdeling en de daarover gevorderde wettelijke rente niet betwist, zal het hof het bestreden vonnis in zoverre vernietigen en de gevorderde bedragen met wettelijke rente zoals gevorderd toewijzen.
19. Voor wat betreft de gebruiksvergoeding is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht de gebruiksvergoeding die de man aan de vrouw verschuldigd is, heeft
bepaald op € 400,- per maand. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij na vertrek uit de gezamenlijke woning een bedrag van € 400,- aan woonlasten heeft
betaald aan haar huidige echtgenoot. Er zijn verschillende methoden mogelijk om
de gebruiksvergoeding vast te stellen. Het bedrag van € 400,- stelt de vrouw
schadeloos voor de kosten van vervangende woonruimte en het hof acht het dan ook alleszins redelijk de gebruiksvergoeding niet op een hoger bedrag dan € 400,-
per maand te bepalen. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden bekrachtigd.
Auto’s: Range Rover, Austin Healy en Jaguar
20. Grief 6 van de man betreft het oordeel van de rechtbank dat de auto’s van het merk Range Rover en Austin Healy gezamenlijk eigendom zijn. In grief IV voert de vrouw in incidenteel appel aan dat ten onrechte is beslist dat de Jaguar niet is aangeschaft door middel van onttrekkingen van de bankrekening van het hoveniersbedrijf maar aan de man is geschonken.
21. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat, nu beide auto’s: de Range Rover en de Austin Healy, van de gezamenlijke bankrekening (te weten de bankrekening van de v.o.f.) zijn betaald, de waarde van de beide auto’s moet worden verrekend. Of de vrouw nu wel of niet substantieel werkzaamheden in de v.o.f. heeft verricht, kan hier in het midden blijven. Volgens artikel 5 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst zijn zaken die voor gemeenschappelijke rekening zijn verkregen, aan te merken als gemeenschappelijk eigendom. De omstandigheid dat de Austin Healy aan de man is geleverd, zet deze bepaling niet opzij.
Eerst ter mondelinge behandeling heeft de man gesteld dat de vrouw de Range Rover
aan hem zou hebben geschonken en hij daarom geen vergoeding ter zake van deze auto aan de vrouw is verschuldigd. De vrouw heeft de schenking daarvan betwist zodat het hof aan deze stelling van de man voorbijgaat. Het hof zal het bestreden vonnis ten aanzien van de Range Rover bekrachtigen.
22. Met betrekking tot de Austin Healy heeft de rechtbank bepaald dat ter vaststelling van de waarde een taxatie moet worden uitgevoerd in die zin dat de man drie taxateurs aanwijst waaruit de vrouw er een kiest. De man heeft in de memorie van antwoord in incidenteel appel drie taxateurs voorgesteld waaruit de vrouw er één kan kiezen. De vrouw heeft in grief VI in incidenteel appel naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vrouw kan kiezen uit drie door de man aan te wijzen taxateurs. Zij stelt geen vertrouwen in door de man voorgestelde taxateurs te hebben, maar zij heeft deze stelling niet verder toegelicht, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Partijen verschillen van mening over de waarde. De man stelt zich op het standpunt dat het door de vrouw genoemde bedrag, € 68.000,-, niet de marktwaarde maar de herbouwwaarde van de auto betreft. Het hof zal de beslissing van de rechtbank, dat de vrouw kan kiezen uit de drie door de man voorgestelde taxateurs voor de taxatie van de Austin Healy, bekrachtigen.
23. Met betrekking tot de Jaguar oordeelt het hof als volgt. In het dossier bevindt zich een verklaring van de heer [x] , die inhoudt dat hij de Jaguar in april 2016 aan de man heeft geschonken. Niet is komen vast te staan dat is overeengekomen tussen de heer [x] en partijen en/of de man dat de heer [x] de Jaguar aan partijen zou verstrekken als tegenprestatie voor bij zijn verhuizing verrichte werkzaamheden. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de Jaguar niet als gemeenschappelijk eigendom kan worden aangemerkt.
Waarde v.o.f
24. In grief 7 voert de man aan dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de v.o.f een positieve waarde heeft. Ook als die waarde negatief is moet de vrouw daarvan de helft vergoeden, dit heeft de rechtbank ten onrechte niet aldus beslist.
25. De rechtbank heeft al bepaald dat de man de onderneming als eenmanszaak mag voortzetten. De man heeft dan ook geen belang bij dit onderdeel van de vordering. Het hof overweegt dat de vrouw niet bestrijdt dat zij ook in een negatieve waarde van de v.o.f. zou moeten delen door verrekening daarvan met de man. Zij stelt enkel dat de waarde positief is. Het hof zal de man op dit punt volgen en bepalen dat partijen de waarde van de v.o.f. moeten verrekenen, ongeacht of deze positief of negatief is.
De betaling door de man aan de vrouw van € 15.000,-; voorschot op verdeling of verhuis- en herinrichtingkosten?
26. Grief II van de vrouw betreft de overweging van de rechtbank dat de man al € 15.000,- aan de vrouw vooruitbetaald heeft voor de verdeling van de gezamenlijke goederen en dat daarmee rekening moet worden gehouden. Volgens de vrouw betrof dit bedrag een vergoeding voor haar verhuis- en inrichtingskosten zoals is bepaald in artikel 9 samenlevingsovereenkomst. Slechts € 7.500,- mag als voorschot in aanmerking worden genomen, aldus de vrouw.
27. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de man vooruitlopend op de verdeling van de gezamenlijke goederen al € 15.000,- aan de vrouw heeft betaald. Dit volgt ook uit het door de man overgelegde bankafschrift d.d. 17 juli 2018, waarin de man bij de overschrijving aan de vrouw heeft doen vermelden: “Voorschot van Maarten betreffende afwikkeling samenlevingscontract.” Uit niets blijkt dat dit bedrag, geheel dan wel gedeeltelijk zou zijn bestemd voor verhuis- en inrichtingskosten. De man heeft bovendien de door de vrouw voor de verhuizing en inrichting gestelde kosten betwist en de vrouw heeft deze niet nader onderbouwd met bewijsstukken. De grief wordt daarom gepasseerd.
Inboedel
28. Ter terechtzitting heeft de vrouw grief III met betrekking tot de inboedelzaken ingetrokken zodat het hof deze verder niet zal bespreken.
De notarisboot
29. In grief V stelt de vrouw dat de notarisboot ten onrechte zonder nadere verrekening aan de man is toegedeeld. Deze moet worden getaxeerd, is een karakteristieke boot met prachtig houtsnijwerk aan de binnenkant, geschatte waarde € 20.000,-, aldus de vrouw.
30. Het hof overweegt dat de man niet heeft aangetoond dat hij, zoals hij stelt, de notarisboot met eigen geld heeft gekocht. Het hof passeert daarom de stelling van de man, dat de boot zijn eigendom zou zijn. Dit betekent dat op grond van wat partijen in artikel 2 onder 5 van de samenlevingsovereenkomst zijn overeengekomen, de notarisboot wordt geacht gemeenschappelijke eigendom te zijn. De rechtbank heeft de notarisboot aan de man toegedeeld en tegen die toedeling is geen grief gericht. Nu partijen van mening verschillen over de vraag of de notarisboot enige waarde heeft, zal het hof beslissen dat partijen de notarisboot voor beider rekening moeten taxeren en dat de man de helft van de getaxeerde waarde aan de vrouw moet vergoeden. Deze grief van de vrouw slaagt.
Verhuur ligplaatsen? Huurinkomsten delen?
31. In grief VIII voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij de door haar gestelde verhuur van twee ligplaatsen onvoldoende heeft onderbouwd en de vordering heeft afgewezen. De boten die er nu liggen zijn van derden, dus de man verhuurt de ligplaatsen.
32. Het hof overweegt dat de man gemotiveerd heeft betwist dat hij de ligplaatsen verhuurt. De vrouw heeft haar stelling niet nader onderbouwd. De enkele stelling, dat uit het opleveringsrapport van de makelaar blijkt dat de insteekhaven na vertrek van de man leeg was, in tegenstelling tot ten tijde van de taxatie in mei 2019, leidt niet tot de conclusie dat de man daarom ligplaatsen heeft verhuurd. De grief van de vrouw wordt gepasseerd.
Onttrekkingen door de vrouw aan de v.o.f.?
33. In grief IX voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw zonder toestemming van de man € 2.638,- aan de bankrekening van de v.o.f. heeft onttrokken en haar heeft veroordeeld dit bedrag aan de man, vermeerderd met de wettelijke rente, te voldoen. Partijen waren overeengekomen dat de vrouw nog mocht pinnen van de rekening. Er was op dat moment nog geen gezamenlijke kindrekening en in die periode betaalde de man niet voor de kinderen.
De man betwist de overeenkomst. De man heeft om de week een week voor de kinderen gezorgd en aldus bijgedragen in hun kosten. De vrouw had geen toestemming om gelden aan de onderneming te onttrekken.
34. Het hof overweegt dat niet is komen vast te staan dat tussen partijen is overeengekomen dat de vrouw na het einde van de samenlevingsovereenkomst en na haar uittreding uit de v.o.f. nog gelden mocht opnemen van de bankrekening van de v.o.f. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft beslist en overwogen op dit punt zoals zij heeft gedaan. De grief van de vrouw wordt gepasseerd.
Aanvullende vordering vrouw schadevergoeding bereidstellingsprovisie
35. De vrouw vordert € 30,43 per dag vanaf 12 november 2020 tot de dag van toedeling van de woning aan de vrouw in verband met de bereidstellingsprovisie die zij heeft moeten betalen om de geldigheid van de offerte voor de financiering niet te doen vervallen.
Volgens de man is deze vordering terecht afgewezen nu de man binnen de door de voorzieningenrechter gestelde termijn de woning heeft verlaten.
36. Het hof is van oordeel dat, omdat het hof de woning alsnog zal toedelen aan de man, er geen grond is om de vordering van de vrouw toe te wijzen. De rechtbank heeft deze terecht afgewezen.
De vordering van de man voor vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten
37. De man vordert een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten, die hijzelf en zijn personeel hebben uitgevoerd. De man calculeert tevens de kosten van terugverhuizing naar de woning in en komt op totaal € 35.000,-, welk bedrag hij van de vrouw vordert. De vrouw heeft geen procesrechtelijk bezwaar gemaakt tegen deze vermeerdering van eis bij memorie van antwoord in incidenteel appel, maar zij bestrijdt de vordering op inhoudelijke gronden.
38. Het hof is van oordeel dat, indien de woning aan de man zal worden geleverd, hij aanspraak kan maken op enige vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten. Volgens vaste rechtspraak (vgl. o.a. HR 1 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:542) moet worden aangenomen dat de partij die door dreiging met executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis de wederpartij heeft gedwongen tot nakoming van dat vonnis voordat dit in kracht van gewijsde is gegaan, in beginsel onrechtmatig handelt en schadeplichtig is wanneer het vonnis in hoger beroep wordt vernietigd. De vrouw heeft, wetende dat de man het niet met de beslissing over de toedeling van de woning aan haar eens was en daartegen hoger beroep heeft ingesteld, bewust ervoor gekozen om de ontruiming van de man toch door te zetten en de beslissing in hoger beroep niet af te wachten. De man lijdt daardoor schade. Het hof acht het door de man begrote bedrag echter niet reëel en zal het bedrag van de schade in redelijkheid vaststellen op € 10.000,- en de vrouw veroordelen, dit bedrag aan de man te betalen.
39. De man vordert bij memorie van antwoord in incidenteel appel verder vergoeding van overige schade, nader op te maken bij staat.
Het hof zal deze vordering van de man afwijzen. Het enige dat de man hierover stelt is wat is weergegeven, namelijk dat de man tevens aanspraak maakt op vergoeding van overige schade, nader op te maken bij staat. Het hof is van oordeel dat de man daarmee niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Hij heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij “overige schade” heeft geleden.
Vordering vrouw in verband met aflossing krediet Rabobank bij levering woning
40. De vrouw vordert bij akte vermeerdering van eis een bedrag van € 15.112,50 van de man, zijnde de helft van het bedrag dat de vrouw bij de levering van de woning heeft moeten betalen ter zake van de aflossing van het bedrijfskrediet bij de Rabobank. De man erkent de vordering, echter onder aftrek van een bedrag van € 2.035,-, welk bedrag de helft bedraagt van het op 30 juni 2018 nog openstaande krediet. Het hof is van oordeel dat het saldo per 30 juni 2018 niet van belang is, nu de vrouw de helft van het door haar betaalde bedrag, dat het gehele saldo van het krediet betreft, vordert. Het hof zal de vordering van de vrouw toewijzen.
Bewijsaanbod
41. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van de man, dat de man in zijn memorie van antwoord in incidenteel appel heeft gedaan, nu dit niet voldoet aan de aan een bewijsaanbod te stellen eisen. De man geeft niet aan over welke van zijn stellingen ieder van de getuigen iets zou kunnen verklaren. Ook het bewijsaanbod van de vrouw voldoet niet aan de aan een bewijsaanbod te stellen eisen zodat het hof ook daaraan voorbijgaat.
Proceskosten
42. Grief X betreft de in de ogen van de vrouw onterechte compensatie van de proceskosten in eerste aanleg.
43. Het hof is van oordeel dat er geen grond is de man in de proceskosten in eerste aanleg te veroordelen. Ook in hoger beroep zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren, op grond van de relatie die partijen hebben gehad en bovendien zijn zij in hoger beroep over en weer op punten in het ongelijk gesteld.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 juli 2020, verbeterd bij vonnis van 9 september 2020, voor zover dit de toedeling van de woning aan de vrouw, de betaling van de eigenaarslasten van de gezamenlijke woning, de verrekening van de waarde van de ontbonden v.o.f. en de waarde van de notarisboot betreft, en, opnieuw rechtdoende:
deelt de onroerende zaak aan de [adres] , zijnde de vrijstaande woning met garage, erf, ondergrond en verder toebehoren, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastraal nummer] ter grootte van eenentwintig are en vijftig centiare toe aan de man tegen een waarde van € 965.000,-, onder de opschortende voorwaarde dat de man uiterlijk binnen drie maanden na dagtekening van dit arrest de financiering van deze toedeling aan hem heeft gerealiseerd;
bepaalt dat de man in overleg met de notaris zal zorgdragen voor de financiële afwikkeling van deze verdeling op de gebruikelijke wijze en dat de vrouw gehouden is medewerking te verlenen aan deze afwikkeling, onder andere door de aflossingsnota ter zake van haar eventuele hypothecaire financiering op te vragen bij haar hypothecaire financier;
veroordeelt de vrouw, indien en zodra de man de financiering daarvan binnen de hiervoor gestelde termijn heeft gerealiseerd en daarvan mededeling heeft gedaan aan de vrouw, om mee te werken aan de levering van de onroerende zaak aan de man ingevolge deze verdeling en, indien de vrouw daartoe niet overgaat binnen veertien dagen na deze mededeling van de man aan de vrouw: machtigt de man om al het nodige te doen om die levering van de hiervoor vermelde woning aan de [adres] aan de man te bewerkstelligen zonder de medewerking van de vrouw;
deelt de onroerende zaak aan de [adres] , zijnde de vrijstaande woning met garage, erf, ondergrond en verder toebehoren, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastraal nummer] ter grootte van eenentwintig are en vijftig centiare toe aan de vrouw, onder de opschortende voorwaarde dat de man de financiering van de toedeling aan hem binnen de hiervoor gestelde termijn niet heeft gerealiseerd, terwijl de vrouw wel haar medewerking daaraan heeft verleend zoals hiervoor aangegeven;
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 4.205,31, te voldoen bij de levering van de onroerende zaak aan de [adres] aan de man;
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 19.438,- ter zake van de eigenaarslasten van de woning aan de [adres] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2019 tot de dag der algehele voldoening en een bedrag van € 1.555,04 per maand vanaf 1 september 2019 tot 17 maart 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2019 tot de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat, indien de waarde van de door de man voort te zetten onderneming per datum van ontbinding van de v.o.f. positief is, hij de helft van de waarde aan de vrouw zal vergoeden en, indien deze waarde negatief is, de vrouw de helft van de negatieve waarde aan de man zal vergoeden;
bepaalt dat de aan de man toegedeelde notarisboot zal worden getaxeerd, dat de man de helft van de waarde aan de vrouw zal betalen en dat partijen de kosten van de taxatie gezamenlijk zullen dragen, ieder voor de helft;
bepaalt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 10.000,- zal betalen voor de door te man te maken kosten van verhuizing naar de [adres] , onder de opschortende voorwaarde dat de onroerende zaak aan de man zal worden geleverd;
bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 15.112,50 zal betalen ter zake van de aflossing door de vrouw van het krediet bij de Rabobank;
verklaart dit arrest tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis van 15 juli 2020, verbeterd bij vonnis van 9 september 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep tussen in die zin dat iedere partij de eigen draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, J.A. van Kempen en L.C.A. Verstappen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Uitspraak 19‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Incident. Overname aandeel in de voormalige echtelijke woning. Financiering. Schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Criterium. Herstel van eigen verzuim in eerste aanleg valt niet onder noemer feiten en omstandigheden die bij de beslissing niet in aanmerking konden worden genomen omdat zij zich eerst na die uitspraak hebben voorgedaan. Ook overigens geen schorsingsgrond.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.283.386/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/579729/ HA ZA 19-943
arrest van 19 januari 2021 in het incident
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in het incident op de voet van artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,
hierna te noemen: de man,
advocaat: O. Huisman te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in het incident,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.A. Meijer te Alphen aan den Rijn.
Het verloop van het geding
De man is op 25 september 2020 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 15 juli 2020, verbeterd bij vonnis van 9 september 2020, van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen (hierna: het bestreden vonnis).
In de dagvaarding in hoger beroep heeft de man acht grieven geformuleerd tegen het bestreden vonnis. De man vordert in dezelfde dagvaarding tevens bij wijze van incident op de voet van artikel 351 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis totdat in hoger beroep in de hoofdzaak eindarrest is gewezen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het incident.
Bij memorie van antwoord in het incident heeft de vrouw gevorderd de incidentele vordering van de man af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van het incident.
Vervolgens hebben partijen hun procesdossier gefourneerd voor arrest in het incident.
De beoordeling van de vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad
Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grieven zijn geformuleerd gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de rechtbank in het bestreden vonnis zijn vastgesteld. Voor de beoordeling van het incident is van belang dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van een woning.
Bestreden vonnis
2.1
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank – voor zover voor de beoordeling van het incident van belang – als volgt beslist: “De woning wordt toegedeeld aan de vrouw, onder de opschortende voorwaarde dat zij binnen drie maanden na heden (hof: derhalve na 15 juli 2020) aan de man aantoont dat zij in staat is (i) de volledige eigendom van de woning te verkrijgen en (ii) de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheek.”
2.2
De rechtbank stelt in de daartoe strekkende overwegingen voorop dat de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke woning in geschil is en dat de inmiddels hoogopgelopen discussie met name gaat over de vraag wie van hen het meeste belang bij de woning heeft. De belangenafweging in het midden latend, geldt bovendien dat de wens de woning toegedeeld te krijgen ook moet kunnen worden gefinancierd, aldus de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat partijen in augustus 2018 uiteen zijn gegaan, de man toen in de woning is gebleven en de man, anders dan de vrouw, nauwelijks onderbouwd heeft dat hij de woning in volledige eigendom kan verkrijgen en de vrouw kan doen laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bij de woning behorende hypothecaire geldleningen. Daarmee ter comparitie (hof: op 29 mei 2020) geconfronteerd, heeft de man verklaard dat bij meer tijd nodig heeft om aan te tonen dat hij aan de benodigde financiering kan komen. Hij heeft de rechtbank gevraagd iedere verdere beslissing ter zake van de verdeling van de gezamenlijke woning aan te houden. In het geval de rechtbank zou beslissen dat de woning wordt toebedeeld aan de vrouw, dan wil hij daartegen hoger beroep instellen en daarom verzoekt hij de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank gaat hier niet in mee. De man heeft al in 2018 aan de vrouw laten weten dat het voor hem belangrijk is dat de woning — vanwege de uitoefening van zijn bedrijf— aan hem wordt toegedeeld. Ondanks het door hem gestelde grote belang bij de woning, en ondanks diverse verzoeken van de vrouw, heeft hij echter tot op heden niet aangetoond dat hij dit financieel gezien kan realiseren. Het enige stuk dat de man ter onderbouwing heeft ingebracht is de hiervoor onder de feiten genoemde verklaring van [NAAM] BV, welke vennootschap toebehoort aan zijn ouders. De vrouw heeft echter gemotiveerd betwist dat de man, gelet op bedrijfsresultaten in de afgelopen jaren. de middelen heeft om aan de in de verklaring genoemde voorwaarden te voldoen en vervolgens de kosten en aflossing van de nieuwe hypothecaire lening te betalen. Ook heeft zij erop gewezen dat [NAAM] BV — althans de ouders van de man — onvoldoende middelen heeft/hebben om deze verklaring gestand te doen. Ook naar aanleiding van deze gemotiveerde betwisting heeft de man niet nader onderbouwd dat hij de toedeling van de woning aan hem kan financieren. Hij heeft alleen gesteld dat familie en vrienden bereid zijn om hem te helpen met de financiën, maar heeft geweigerd dit met stukken te onderbouwen met een beroep op de bescherming van de privacy van deze derden. Het betoog van de man ter comparitie om nogmaals tijd te krijgen om de financiering van de woning met een geld- en/of hypotheekverstrekker te bespreken, en te laten berekenen of hij de financiële consequenties van de verdeling van de woning en ook andere bestanddelen kan dragen, bevestigt alleen maar dat het onzeker is dat de man de financiering rond kan krijgen, aldus nog steeds de rechtbank.
De vordering van de man in het incident en het verweer van de vrouw
3.1
De man baseert zijn vordering daarop dat volgens hem sprake is van feiten en omstandigheden die bij die bestreden beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na het bestreden vonnis hebben voorgedaan. De man stelt daartoe dat hij de financiering van de overname van de woning en de uitkoop van de vrouw alsnog rond heeft gekregen, onder verwijzing naar grief 3 en de toelichting daarop. Inmiddels staat vast dat, anders dan waar de rechtbank van uit is gegaan, de man de woning kan financieren en bovendien is de man in staat de vrouw direct het bedrag ter zake de overbedeling te voldoen, aldus de man. Vervolgens benoemt de man een aantal omstandigheden die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. De conclusie is dat zijn belang bij schorsing prevaleert boven dat van de vrouw om tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis over te gaan voordat het hof op het hoger beroep van de man heeft beslist.
3.2
De vrouw voert verweer. De vrouw betwist vooreerst dat de man met zijn nieuwe partner de financiering thans rond zou hebben. Wat de man overlegt is slechts een indicatie van een willekeurige financieel/hypotheek adviseur van wat hij en zijn partner, met wie hij zegt te gaan samenwonen, op basis van hun inkomen maximaal zouden kunnen lenen en een indicatie van wat zijn ouders mogelijkerwijs zouden kunnen lenen, met alle voorbehouden van dien. De vrouw wijst er voorts op dat ter zitting op 29 mei 2020 reeds de mogelijkheid is besproken dat de man samen met zijn nieuwe partner de financiering rond zou kunnen krijgen, hetgeen de vrouw met klem betwist, en dat de man ter zitting met het oog daarop uitstel heeft gevraagd. De vrouw heeft er groot belang bij dat zij thans de beschikking kan krijgen over haar totale vermogen, het aandeel van de man in de woning kan overnemen en verder kan met haar leven.
Beslissing van het hof
4.1
Het hof overweegt naar aanleiding van de incidentele vordering van de man als volgt.
4.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.3
Het hof stelt het volgende voorop.
( i) Eiser moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.
(ii) Bij de beoordeling van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.
(iii) Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
4.4
Het hof stelt vast dat de rechtbank een gemotiveerde beslissing heeft gegeven als bedoeld onder (iv). Het hof is vooreerst van oordeel dat een herstel van eigen verzuim in eerste aanleg – het genoegzaam aantonen dat de man de woning in volledige eigendom kan verkrijgen en de vrouw kan doen laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bij de woning behorende hypothecaire geldleningen - niet onder dezelfde noemer valt te scharen als “feiten en omstandigheden die bij de beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken”, hetgeen reeds voert tot afwijzing van de vordering. Het hof betrekt daarbij dat de man sinds het uiteengaan van partijen in augustus 2018 meer dan twee jaar de tijd heeft gehad om de mogelijkheden van overname van het aandeel van de vrouw te regelen. Daar komt bij dat de vrouw terecht opmerkt dat het stuk waaruit zou moeten blijken dat de man (met zijn partner) de woning kan overnemen – een brief van [naam financier] BV van 22 juli 2020 - niet meer betreft dan een - indicatieve – “Maximale hypotheekberekening” met als N.B.: “Bovenstaande is een indicatie. Beoordeling van de gehele financieringsaanvraag is altijd onder voorbehoud van akkoord van de geldverstrekker.”. De man heeft derhalve niet genoegzaam aangetoond dat hij daadwerkelijk de woning kan overnemen. De andere bescheiden – producties 16 en 17 – die een aanvullende financiering betreffen maken dat niet anders, nu niet vast staat dat de man is het totaal benodigde bedrag te lenen. Nu geen sprake is van een nieuw feit behoeft de vraag of hetgeen de man (overigens) stelt rechtvaardigt dat van de bestreden beslissing wordt afgeweken geen behandeling en kan een belangenafweging dus achterwege blijven.
4.5
Het hof zal de incidentele vordering afwijzen. Het hof zal iedere verdere beslissing in de hoofdzaak aanhouden. Het hof zal zoals gebruikelijk in familiezaken de kosten van het geschil in het incident compenseren in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt.
Het hof, rechtdoende in het incident:
wijst de vordering van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis van 15 juli 2020, verbeterd bij vonnis van 9 september 2020, af;
compenseert de kosten in het incident in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.B. Kamminga, J.M. van de Poll en A. Zonneveld, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2021 in aanwezigheid van de griffier.