Vgl. ten aanzien van die samenhang: HR 12 oktober 2010, LJN BN4301, NJ 2010, 563, rov.3.3 en de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge voor dat arrest onder nr. 3 en 4.
HR, 08-03-2011, nr. 09/03303 B
ECLI:NL:HR:2011:BP1153
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-03-2011
- Zaaknummer
09/03303 B
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BP1153
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BP1153, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP1153
ECLI:NL:HR:2011:BP1153, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP1153
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2011/115
Conclusie 08‑03‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Betrokkene = klager]
1.
De rechtbank te Utrecht heeft bij beschikking van 8 juli 2009 het door klager ingediende beklag ex art. 552a Sv, strekkende tot teruggave aan hem van de onder hem inbeslaggenomen voorwerpen ongegrond verklaard. Bij beschikking van dezelfde datum heeft de rechtbank te Utrecht tevens verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv verleend aan de rechter-commissaris om de inbeslaggenomen stukken van overtuiging ter beschikking te stellen aan de officier van justitie, opdat deze die kan overdragen aan de verzoekende Belgische autoriteiten.
2.
Het cassatieberoep is, gelet op de samenhang tussen de beschikkingen, gericht tegen beide beschikkingen.1. Namens klager heeft mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte, althans onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat met betrekking tot de overdracht van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de Belgische autoriteiten geen sprake was van belemmeringen van wezenlijke aard en/of van strijd met een fundamenteel beginsel van Nederlands strafprocesrecht.
4.
Onder klager zijn in het kader van een rechtshulpverzoek van de Belgische autoriteiten onder meer een aantal computers en mobiele telefoons in beslag genomen. De rechter-commissaris heeft vervolgens op grond van art. 552p Sv een verzoek ingediend, strekkende tot verlening van verlof om onder meer genoemde inbeslaggenomen voorwerpen over te dragen aan de officier van justitie, zodat zij kan overgaan tot afgifte ervan aan de Belgische autoriteiten. Klager heeft tegen een en ander een klaagschrift ingediend dat ex art. 552a Sv strekte tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, en ex art. 552p Sv zich verzette tegen de verlening van verlof tot overdracht van de voorwerpen. Blijkens het klaagschrift en het proces-verbaal van de zitting is namens klager primair aangevoerd dat de voorwerpen aan klager teruggegeven zouden moeten worden omdat uit de stukken van de Belgische autoriteiten onvoldoende gronden zouden blijken voor een overdracht aan hen. Subsidiair is betoogd dat het overdragen van de mobiele telefoons en de computers onevenredig bezwarend zou zijn, dat de gegevens in de mobiele telefoons en de computers uitgelezen zouden moeten worden en overgedragen zouden moeten worden aan de Belgische autoriteiten, en dat die voorwerpen na dat uitlezen aan klager teruggegeven dienden te worden omdat het op die wijze gevolg geven aan het rechtshulpverzoek de minst verstrekkende gevolgen voor klager zou hebben.
5.
De bestreden beschikking ten aanzien van het klaagschrift ex art. 552a Sv houdt het volgende in, voor zover van belang:
‘Overwegingen
(…)
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering is daarbij in dit geval van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid in een in België aanhangige strafzaak.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat, nu het rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag, aan het verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Van inwilliging van het verzoek kan slechts worden afgezien, indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag of de wet dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht.
Onderzoeksrechter D. Jordens heeft in zijn rechtshulpverzoek van 17 maart 2009 onder meer verzocht tot inbeslagneming van relevante voorwerpen, waaronder gsm-toestellen en simkaarten. Gelet op de inhoud van het betreffende rechtshulpverzoek dient het beslag voor het aan de dag brengen van de waarheid in de in België aanhangige zaak. De enkele omstandigheid dat een deel van de in beslag genomen goederen door de Nederlandse politie zou kunnen worden onderzocht en van bestanden kopieën kunnen worden gemaakt, levert — nog daargelaten of de Nederlandse politie daartoe bevoegd is — geen belemmering van wezenlijke aard op.
Het klaagschrift zal daarom ongegrond worden verklaard.’
6.
De bestreden beschikking met betrekking tot het verzoek verlof ex artikel 552p, tweede lid, Sv houdt voorts in, voor zover van belang:
‘Overweging
(…)
De rechtbank stelt vast dat het rechtshulpverzoek is gegrond op het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, het Aanvullend Protocol bij het Europese Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, De Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat, nu het rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag, aan het verzoek ingevolge art. 552k, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Van inwilliging van het verzoek kan slechts worden afgezien, indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag of de wet, in het bijzonder artikel 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht.
De rechtbank stelt vast dat het rechtshulpverzoek is gedaan met het oog op waarheidsvinding in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Blijkens het rechtshulpverzoek is artikel 2 bis § 3 b van het Belgische Wetboek van Strafrecht van 24 februari 1921 in het geding waarop een gevangenisstraf van tien tot vijftien jaren is gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat het materiële feit omschreven in het rechtshulpverzoek valt onder de Nederlandse strafbepalingen van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, waarop respectievelijk gevangenisstraffen van ten hoogste twaalf en zes jaren zijn gesteld. De rechtbank is voorts van oordeel dat voornoemde Belgische en Nederlandse artikelen in de kern hetzelfde rechtsbelang beogen te beschermen. Daarmee is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarstelling.
Gelet op het hiervoor gestelde en ook overigens is niet gebleken van enige belemmering van wezenlijke aard. Het verzoek is daarom voor inwilliging vatbaar. Daaruit vloeit tevens voort dat de in beslag genomen goederen in het kader van deze procedure niet zullen worden teruggegeven.
Artikel 552p, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van toepassing.’
7.
Bij de beoordeling van een verzoek om verlof als bedoeld in art. 552p Sv geldt als uitgangspunt dat, indien dit verzoek is gegrond op een verdrag, op grond van art. 552k, eerste lid, Sv aan dat verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht.2. De rechtbank heeft dus de juiste maatstaf aangelegd. Daarover klaagt het middel ook niet.
8.
Het middel klaagt over de wijze waarop die maatstaf is uitgelegd en toegepast door de rechtbank. Gesteld wordt dat de overdracht van de voorwerpen een wezenlijke belemmering vormt van de eigendomsrechten van klager. Verder is opgeworpen dat het subsidiariteitsbeginsel als fundamenteel beginsel van het Nederlandse strafprocesrecht hier in het geding is. Dat is volgens rekwirant van cassatie door de rechtbank miskend, althans, zo wordt aangevoerd, had de rechtbank dienen te motiveren waarom volgens haar niet met de minder bezwarende wijze overdracht van data kon worden volstaan.
9.
Voor zover wordt geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat geen sprake was van belemmeringen van wezenlijke aard, faalt het. De rechtbank heeft vastgesteld dat het rechtshulpverzoek is gedaan met het oog op de waarheidsvinding in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, dat onder meer is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarstelling en dat gelet daarop en ook overigens niet is gebleken van enige belemmering van wezenlijke aard. Aldus heeft de rechtbank in zoverre geen blijk gegeven van een onjuiste rechtopvatting terwijl dat oordeel ook niet onbegrijpelijk is en toereikend gemotiveerd. Ik neem daarbij in aanmerking dat enkel belemmeringen van wezenlijke aard die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag of de wet aan inwilliging van het verzoek in de weg staan, terwijl door de verdediging niet is aangevoerd welke verdrags- of wetsbepaling een zodanige belemmering zou vormen en waarom, terwijl dat overigens ook niet blijkt. Dat de overdracht een wezenlijke belemmering vormt voor klagers eigendomsrechten is blijkens het proces-verbaal van de zitting aldaar niet aangevoerd (daargelaten dat ook in cassatie niet wordt aangegeven welke verdrags- of wetbepaling in dat verband, in de weg zou staan aan inwilliging van het verzoek). Tot een nadere motivering was de rechtbank in zoverre niet gehouden.
10.
Voor zover wordt geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat geen sprake was van strijd met fundamentele beginselen nu de rechtbank heeft miskend dat het subsidiariteitsbeginsel in het geding was, althans dat zij had moeten motiveren waarom niet met de door de verdediging voorgestelde, minder ingrijpende werkwijze kon worden volstaan, geldt het volgende.
11.
De rechtbank heeft in zijn beschikking met betrekking tot het verzoek verlof ex art. 552p Sv vermeld dat door klager is verzocht om kopieën/back-ups van de bestanden op de computers te maken en onderzoek aan de telefoons te verrichten en deze voorwerpen daarna aan klager terug te geven, maar de rechtbank heeft in die beschikking geen (gemotiveerde) beslissing gegeven op dat verzoek. Wel heeft de rechtbank bepaald dat de stukken worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt. In de beschikking met betrekking tot art. 552a Sv heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat een deel van de inbeslaggenomen goederen door de Nederlandse politie zou kunnen worden onderzocht geen belemmering van wezenlijke aard oplevert, maar de rechtbank is in die beschikking zonder motivering voorbijgegaan aan dat verzoek en de mogelijkheid dat het niet voldoen aan het verzoek van klager strijd met de fundamentele rechtsbeginselen oplevert.
12.
Vooropgesteld kan worden dat onderzoek naar de gedetailleerde wijze waarop de inbeslaggenomen voorwerpen daadwerkelijk dienstig kunnen zijn voor de waarheidsvinding in het buitenlands onderzoek, in een procedure als de onderhavige niet op haar plaats is. Een meer dan oppervlakkig onderzoek naar de inhoudelijke bewijswaarde van de op grond van een verzoek om rechtshulp inbeslaggenomen voorwerpen en daarin opgeslagen gegevens, met het oog op de feiten die in de verzoekende Staat strafrechtelijk worden onderzocht, zou zich niet verdragen met het doel van de toepasselijke verdragen en de in aanmerking te nemen wettelijke voorschriften, welk doel er in is gelegen in zo ruim mogelijke mate gevolg te geven aan verzoeken om internationale rechtshulp.
13.
Volgens de toelichting op het cassatiemiddel betekent het feit dat de telefoons en computers in beslag zijn genomen in het kader van de waarheidsvinding, het verzoek slechts de opgeslagen data betreft. Zonder gespecificeerde kennis van de strafzaak is het niet vanzelfsprekend dat het alleen gaat om de opgeslagen gegevens, ook al is dat niet onwaarschijnlijk. Het rechtshulpverzoek heeft betrekking op inbeslaggenomen voorwerpen. Of het op een in Nederland gebruikelijke wijze uitlezen, opslaan en met de verbalisering van deze onderzoekshandelingen toezenden van de gegevens voor de waarheidsvinding in dit geval gelijkwaardig is aan de overdracht van de voorwerpen, staat niet zonder meer vast. Is de rechtbank dan gehouden te komen tot een nadere belangenafweging? Ik acht niet uitgesloten dat een klemmende onderbouwing van een beroep op het subsidiariteitsbeginsel in bijzondere omstandigheden daartoe kan nopen.
14.
Daarop lettend kan het volgende worden opgemerkt. De verdachte heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting van 24 juni 2009 ter onderbouwing van het feit dat de door hem voorgestelde minder verstrekkende handelwijze gevolgd zou moeten worden, slechts aangevoerd dat tot de voorwerpen in het geding een computer behoort die niet van hem is maar van zijn kinderen en dat daar een leerprogramma op staat. Over de mobiele telefoons is door de raadsman gesteld dat een van de telefoons van verdachte is en de andere van zijn echtgenote. Gelet op deze onderbouwing en gelet op de summiere aard van de procedure hoefde de rechtbank geen nader onderzoek te verrichten naar de vraag of met het uitlezen, vastleggen en overdragen van gegevens uit de inbeslaggenomen gegevensdragers had kunnen worden volstaan. Door te bepalen dat de voorwerpen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt, wordt naar mijn mening, ook in het licht van het subsidiariteisbeginsel, in voldoende mate met de redelijke belangen van klager rekening gehouden. De rechtbank was derhalve niet gehouden de beslissing uitvoeriger te motiveren.
15.
Het middel faalt.
16.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
17.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑03‑2011
Zie bijv. HR 19 maart 2002, NJ 2002, 580 en HR 18 januari 2005, NJ 2005, 407 m.nt. JR.
Uitspraak 08‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Beklag, art. 552a Sv. Inbeslaggenomen stukken i.v.m. rechtshulpverzoek België, verzoek tot verlof, art. 552p.2 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN ZD2927 m.b.t. de aan te leggen maatstaf bij verzoeken tot verlof. Middel faalt.
8 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/03303 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen twee beschikkingen van de Rechtbank te Utrecht van 8 juli 2009, nummers RK 09/749 en RK 09/749, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering respectievelijk het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de op de voet van art. 552a Sv door de Rechtbank gegeven beschikking.
2.2.1. Het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer houdt onder meer in
- als verklaring van de betrokkene:
"Ik verzet mij tegen verlening van verlof tot overdracht aan de Belgische justitiële autoriteiten van de in beslag genomen stukken van overtuiging. Primair verzoek ik de rechtbank om de in beslag genomen mobiele telefoons en twee computers aan mij terug te geven. Subsidiair verzoek ik de rechtbank dat binnen twee weken kopieën/back-ups van de gegevens op de computers worden gemaakt en onderzoek aan de telefoons wordt verricht, waarna deze voorwerpen aan mij zullen worden geretourneerd.
De computer is van mijn kinderen, niet van mij. Er staat een leerprogramma voor mijn kinderen op. Ik heb niets met deze computer te maken."
- als betoog van de raadsman:
"Ik heb beschikking over de lijst van voorwerpen die op 18 maart 2009 in de woning van verdachte aan de [a-straat 1] te [plaats] in beslag zijn genomen.
(...)
Subsidiair dienen de gegevens in de mobiele telefoon van verdachte, de mobiele telefoon van zijn echtgenote en de computerkast van het merk Compaq zoals vermeld onder 5-5.3-1 te worden uitgelezen waarna deze voorwerpen aan verdachte dienen te worden geretourneerd. De resultaten van het onderzoek kunnen aan de Belgische justitiële autoriteiten worden toegezonden. Deze handelwijze heeft de minst verstrekkende gevolgen voor mijn cliënt. Het rechtshulpverzoek betreft een algemeen verzoek tot verstrekking van gegevens."
2.2.2. De beschikking op het klaagschrift als bedoeld in
art. 552a Sv houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank niet de bevoegdheid toekomt om zich een oordeel te vormen omtrent de vraag of het beslag dient voort te duren voor het aan de dag brengen van de waarheid in de strafzaak die in België aanhangig is, doch dat deze bevoegdheid toekomt aan de Belgische justitiële autoriteiten.
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering is daarbij in dit geval van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aan de dag brengen van de waarheid in een in België aanhangige strafzaak.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat, nu het rechtshulpverzoek is gegrond op een verdrag, aan het verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Van inwilliging van het verzoek kan slechts worden afgezien, indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen, die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag of de wet dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht.
Onderzoeksrechter D. Jordens heeft in zijn rechtshulpverzoek van 17 maart 2009 onder meer verzocht tot inbeslagneming van relevante voorwerpen, waaronder gsm-toestellen en simkaarten. Gelet op de inhoud van het betreffende rechtshulpverzoek dient het beslag voor het aan de dag brengen van de waarheid in de in België aanhangige zaak. De enkele omstandigheid dat een deel van de in beslag genomen goederen door de Nederlandse politie zou kunnen worden onderzocht en van bestanden kopieën kunnen worden gemaakt, levert - nog daargelaten of de Nederlandse politie daartoe bevoegd is - geen belemmering van wezenlijke aard op.
Het klaagschrift zal daarom ongegrond worden verklaard."
2.3. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, indien een verzoek als het onderhavige is gegrond op een verdrag - zoals hier het geval is - op grond van art. 552k, eerste lid, Sv aan dat verzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven. Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat slechts van inwilliging van het verzoek kan worden afgezien indien zich belemmeringen van wezenlijke aard voordoen die voortvloeien uit het toepasselijke verdrag onderscheidenlijk de wet, in het bijzonder art. 552l Sv, dan wel indien door de inwilliging van het rechtshulpverzoek wordt gehandeld in strijd met fundamentele beginselen van Nederlands strafprocesrecht (vgl. HR 19 maart 2002, LJN ZD2927, NJ 2002/580).
2.4. In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat de overdracht van de inbeslaggenomen stukken van overtuiging aan de Belgische autoriteiten "een wezenlijke belemmering van eigendomsrechten" van de betrokkene oplevert. De klacht faalt, omdat zij blijk geeft van miskenning van de te dezen toepasselijke, hiervoor onder 2.3 weergegeven maatstaf. Bovendien ziet de klacht eraan voorbij dat de Rechtbank het ingevolge het tweede lid van art. 552p Sv vereiste verlof heeft verleend onder het in het derde lid bedoelde voorbehoud dat de stukken van overtuiging zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
2.5. Voorts wordt in de toelichting geklaagd dat de Rechtbank niet heeft gemotiveerd "waarom volgens haar niet met de aangevoerde minder ingrijpende handelswijze kon worden volstaan". De klacht is ongegrond omdat zij een eis stelt aan de motivering van een beschikking als de onderhavige die geen steun vindt in het recht.
2.6. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2011.