Hof Den Haag, 05-09-2017, nr. 200.209.068/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:1946
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
05-09-2017
- Zaaknummer
200.209.068/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:1946, Uitspraak, Hof Den Haag, 05‑09‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR 2017/4662
Uitspraak 05‑09‑2017
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.209.068/01
Zaaknummer rechtbank: C/10/498186 / HA RK 16-225
beschikking van 5 september 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. A.M. van Heest te Rijswijk,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van de Russische Federatie
ZAO Trest Koksokhimmontazh,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Trest,
advocaat: mr. W.A. Timmermans te Leiden.
Belanghebbende:
Nostro Futuro Holding B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: Nostro Futuro.
Het geding
1.1
Bij beroepschrift, ingekomen bij het hof op 9 februari 2017, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) tussen partijen gegeven beschikking van 10 november 2016.
1.2
Trest heeft een verweerschrift in hoger beroep, tevens houdende een (voorwaardelijke) vordering ex art. 360 lid 2 Rv, ingediend.
1.3
Op 30 juni 2017 heeft de mondelinge behandeling in hoger beroep plaatsgevonden. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten toegelicht. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Bij gefaxte brief van 10 juli 2017 heeft de advocaat van [verzoeker] terecht erop gewezen dat, anders dan in het proces-verbaal wordt vermeld, hij geen pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd.
1.4
Vervolgens is uitspraak bepaald op heden.
De beoordeling
2.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking in rov. 2.1 tot en met 2.4 een aantal feiten vastgesteld. Over deze feiten bestaat in hoger beroep geen geschil, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
i) [verzoeker] houdt alle aandelen in het kapitaal van Nostro Futuro. [verzoeker] is tevens (enig) bestuurder van Nostro Futuro.
ii) Op 7 april 2015 heeft Trest ten laste van [verzoeker] conservatoir beslag laten leggen op diens aandelen in het kapitaal van Nostro Futuro.
iii) Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 januari 2016 is [verzoeker] veroordeeld tot betaling van € 261.777,50 en van USD 20.173,--, vermeerderd met de wettelijke rente, aan Trest. Het vonnis is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
iv) De grosse van het vonnis is op 28 januari 2016 betekend aan [verzoeker] en op 26 februari 2016 aan Nostro Futuro. Daardoor is het conservatoir beslag overgegaan in een executoriaal beslag.
2.3
Op de voet van art. 474g Rv heeft Trest de rechtbank verzocht te bepalen, kort en zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang, dat en binnen welke termijn alle ten laste van [verzoeker] door Trest in executoriaal beslag genomen aandelen in Nostro Futuro ter executie kunnen worden verkocht en overgedragen, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. De deurwaarder heeft een aanvullend verzoek ingediend.
2.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, kort en zakelijk weergegeven, het door Trest verzochte (zoals samengevat in rov. 2.3) en het verzoek van de deurwaarder toegewezen. De beschikking is, zonder nadere motivering, niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5
Trest heeft de rechtbank verzocht haar beschikking alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.6
Het door [verzoeker] ingestelde hoger beroep strekt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, toestemming tot verkoop van de aandelen in Nostro Futuro zal weigeren, met veroordeling van Trest in de kosten van de procedure in hoger beroep en in eerste aanleg.
2.7
Trest heeft geconcludeerd tot, kort en zakelijk samengevat, bekrachtiging van de bestreden beschikking, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van beide instanties, bij uitvoer bij voorraad te verklaren beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 30 juni 2017 heeft mr. Timmermans namens Trest verklaard dat het (voorwaardelijke) verzoek ex art. 360 lid 2 Rv in hoger beroep wordt ingetrokken (en het ex art. 32 Rv bij de rechtbank Rotterdam ingediende verzoek zal worden afgewacht). Het hof zal dit verzoek daarom niet in de verdere beoordeling betrekken.
2.8
Bij de beoordeling van het hoger beroep stelt het hof voorop dat in de wetsgeschiedenis van art. 474g Rv wordt opgemerkt dat aangezien de beslaglegger reeds in het bezit is van een executoriale titel, de rechtbank de gevraagde beschikking overeenkomstig het eerste lid van deze bepaling uiteraard alleen zal weigeren op goede gronden, die ook in een procedure tot verzet tegen executie afdoende zouden zijn (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1970-1971, nr. 3, p. 7). Dit brengt mee dat de door [verzoeker] in hoger beroep verzochte weigering met terughoudendheid dient te worden beoordeeld. De gronden voor verzet tegen executie zijn ontwikkeld in de rechtspraak in verband met art. 438 Rv, waaronder in het bijzonder het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1983, NJ 1984, 145. Uit dit arrest volgt dat de bevoegdheid tot executie slechts wordt begrensd door (een niet te snel te aanvaarden) misbruik van die bevoegdheid door de executant, waarvan sprake kan zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan.
2.9
De omstandigheid dat [verzoeker] tegen het vonnis van 6 januari 2016 hoger beroep heeft ingesteld en deze zaak aanhangig is bij dit hof (zaaknummer 200.296.42/01), staat aan de toewijzing van het verzoek uit hoofde van art. 474g Rv niet in de weg. Het vonnis is immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met als gevolg dat het hoger beroep ten aanzien van de executiebevoegdheid schorsende werking mist. Anders dan [verzoeker] kennelijk betoogt, kan niet worden gezegd dat deze uitvoerbaar-verklaring bij voorraad klaarblijkelijk op een juridische misslag berust. De stelling van [verzoeker] dat (hij uit ervaring weet dat) het zoeken van verhaal in Rusland onmogelijk is en dat daarom sprake zal zijn van een onomkeerbare situatie indien het vonnis van 6 januari 2016 in hoger beroep zal worden vernietigd, is daarvoor onvoldoende. [verzoeker] heeft deze stelling niet onderbouwd en Trest heeft haar weersproken. Daarbij komt dat [verzoeker] als ‘general director’ van Adesso Valve C.V., een werkmaatschappij van Nostro Futuro, zelf ervoor heeft gekozen met Trest een zakelijke transactie aan te gaan ter waarde van ruim € 300.000 (zoals blijkt uit het vonnis van 6 januari 2016), en in zoverre de gestelde verhaalsproblematiek kennelijk voor lief heeft genomen.
2.10
Voor zover [verzoeker] beoogt op de voet van art. 351 Rv te vorderen dat het hof alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis zal schorsen, is deze vordering niet toewijsbaar reeds omdat [verzoeker] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat zijn belang bij handhaving van de bestaande toestand zwaarder moet wegen dan het belang van Trest bij de (spoedige) tenuitvoerlegging van het vonnis, welk belang met de veroordeling van [verzoeker] tot betaling van een geldbedrag van € 261.777,50 en een geldbedrag van USD 20.173,-- aan Trest kan worden verondersteld. Van dergelijke feiten of omstandigheden is ook niet gebleken.
2.11
[verzoeker] stelt zich verder nog op het standpunt dat bij voortzetting van de executie een situatie ontstaat die misbruik van recht oplevert. Daartoe voert hij aan dat Nostro Futuro louter schulden heeft en dat zij gehouden is om in de loop van 2017 en 2018 twee registergoederen af te nemen tegen koopsommen van € 816.750.00,-- en € 750.000.000,--. Als gevolg hiervan is de waarde van de aandelen in Nostro Futuro op dit moment nihil, zo niet negatief, en leidt executie slechts tot aanzienlijke kosten ten laste van [verzoeker]. Dat dit betoog tot de slotsom voert dat sprake is van misbruik door Trest van haar executiebevoegdheid, valt niet in te zien. Bovendien heeft [verzoeker] ook dit betoog niet onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van koopovereenkomsten met betrekking tot de twee registergoederen, terwijl Trest erop heeft gewezen dat blijkens het laatstelijk gepubliceerde jaarverslag (over 2013) Nostro Futuro een eigen vermogen van anderhalf miljoen euro had. Recentere jaarstukken heeft [verzoeker] niet in het geding gebracht; de verklaring daarvoor is ongewis gebleven. Of de aandelen in Nostro Futuro waarde hebben, zal uit de executie moeten blijken.
2.12
Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep doel mist. Gesteld noch gebleken is dat de door de rechtbank voor onderhandse dan wel openbare verkoop bepaalde termijnen niet haalbaar zijn (bovendien kunnen zij desgevraagd worden verlengd). Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure zowel in hoger beroep als in eerste aanleg. De kostenveroordeling zal, als door Trest verzocht, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van 10 november 2016;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van Trest gevallen en tot op heden
begroot op:
- -
in eerste aanleg: € 619,-- aan griffierecht en € 904,-- aan salaris advocaat;
- -
in hoger beroep: € 716,-- aan griffierecht en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.J. van Kooten, M.J. van der Ven en B.R. ter Haar, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2017 in aanwezigheid van de griffier.