Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening), Stb. 2006, 330, in werking getreden op 1 februari 2008 (Stb. 2008, 4).
HR, 27-02-2024, nr. 23/00214 B
ECLI:NL:HR:2024:268
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-02-2024
- Zaaknummer
23/00214 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:268, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑02‑2024; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:53
ECLI:NL:PHR:2024:53, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 16‑01‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:268
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑03‑2023
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑03‑2023
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2024-0039
Uitspraak 27‑02‑2024
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op auto en geldbedrag (€ 249.700) onder ander dan klagers t.z.v. verdenking van witwassen, waarna die ander transactie-aanbod ex art. 74 Sr accepteert waarbij hij afstand doet van auto en geldbedrag en Rb de klagers niet-ontvankelijk verklaart omdat klaagschrift niet binnen drie maanden na einde zaak is ingediend. Heeft Rb miskend dat sprake is van klaagschrift a.b.i. art. 552ab Sv? Rb heeft klaagschrift dat strekt tot teruggave van auto en geldbedrag aan klagers, opgevat als klaagschrift a.b.i. art. 552a Sv. Dat oordeel is onjuist nu Rb ervan is uitgegaan dat auto en geldbedrag onderdeel zijn van een ex art. 74 Sr tussen ander en OvJ afgesloten transactie om strafvervolging te voorkomen. Uit art. 552ab Sv, zoals dat luidde tot inwerkingtreding van Wet OM-afdoening, jo. overgangsbepaling in art. XI van die wet, volgt dat art. 552ab Sv ook in gevallen als dit van toepassing is gebleven (vgl. HR:2022:457). Dat brengt met zich dat Rb klaagschrift had moeten opvatten als klaagschrift in de zin van die bepaling. Termijn voor indienen van zo’n klaagschrift is niet later dan drie maanden nadat (gewezen) verdachte of veroordeelde heeft voldaan aan gestelde voorwaarden van transactie om strafvervolging te voorkomen, dan wel klager daarmee bekend is geworden. Rb heeft daarom klaagschrift ten onrechte n-o verklaard op de (aan art. 552a Sv ontleende) grond dat het is ingediend op tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sinds vervolgde zaak tot eind is gekomen. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 23/01407 B.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 23/00214 B
Datum 27 februari 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2022, nummer RK 22/016525, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
en
[klaagster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klagers.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klagers. Namens deze hebben J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, en M.W. Stoet, advocaat te ’s–Gravenhage, bij schriftuur en aanvullende schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schrifturen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Rotterdam, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat sprake was van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552ab van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
2.2.1
De rechtbank heeft het beklag niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Feiten
Op 18 augustus 2021 is onder een ander dan de klager, te weten [betrokkene 1], beslag gelegd op het volgende:
- een personenauto van het merk Skoda met kenteken [kenteken];
- een geldbedrag van € 249.740,=
Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv. Dit beslag is gelegd in het kader van de (...) strafzaak tegen de beslagene. Hij wordt verdacht van witwassen.
(...)
Standpunt klager
(...)
In raadkamer is aangevoerd dat klager pas medio juni (de Hoge Raad begrijpt: 2022) op de hoogte is gesteld van de getekende transactie door beslagene.
(...)
Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 552a, derde lid, Sv is een klaagschrift niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sinds de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.
De vervolgde zaak is op 21 december 2021 tot een einde gekomen door de transactieovereenkomst die de beslagene [betrokkene 1] heeft getekend. Het op 2 augustus 2022 ingediende klaagschrift is daarmee buiten de wettelijke termijn ingediend. Uit het dossier en het aangevoerde in raadkamer is voldoende duidelijk geworden dat klagers op een eerder moment op de hoogte zijn geraakt van de inbeslagname en de daarop volgende transactie waardoor de zaak is geëindigd. De klagers zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in het beklag.”
2.2.2
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt onder meer het volgende in:
“De rechter stelt dat het gaat om een auto en een geldbedrag welke in beslag zijn genomen onder [betrokkene 1]. Hij heeft een transactie van het Openbaar Ministerie geaccepteerd en daarmee afstand gedaan van de inbeslaggenomen goederen.”
2.3
In cassatie zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 74 lid 1 en lid 2, aanhef en onder b, c en d, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“1. De officier van justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de strafvervolging wegens misdrijven, met uitzondering van die waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens overtreding. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht tot strafvordering.
2. De volgende voorwaarden kunnen worden gesteld:
(...)
b. afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
c. uitlevering, of voldoening aan de staat van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;
d. voldoening aan de staat van een geldbedrag of overdracht van inbeslaggenomen voorwerpen ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het ingevolge artikel 36e voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel.”
“1. De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over het al dan niet toepassen van de in artikel 116, vierde lid, neergelegde bevoegdheid, over de vordering van gegevens, over het bevel toegang te verschaffen tot een geautomatiseerd werk of delen daarvan, tot een gegevensdrager of tot versleutelde gegevens dan wel kennis omtrent de beveiliging daarvan ter beschikking te stellen, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk, over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede over de ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in de artikelen 125o en 126cc, vijfde lid, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing. De belanghebbenden kunnen zich voorts schriftelijk beklagen over een bevel tot het ontoegankelijk maken van gegevens, bedoeld in artikel 125p. Over het beklag, bedoeld in de vorige volzin, beslist het gerecht zo spoedig mogelijk.
3. Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen of de kennisneming of ontoegankelijkmaking van de gegevens of het bevel, bedoeld in de artikelen 125k en 125p, ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.”
- Artikel 552ab leden 1 en 2 (oud) Sv luidde tot de inwerkingtreding op 1 februari 2008 (Stb. 2008, 4) van de Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening), Stb. 2006, 330:
“1. De belanghebbenden, anderen dan de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde, kunnen zich schriftelijk beklagen over de oplegging van voorwaarden als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder b, c of d, van het Wetboek van Strafrecht en over een schikking als bedoeld in artikel 511c op de grond dat deze betrekking hebben op hun toekomende voorwerpen en de officier van justitie die de voorwaarden heeft opgelegd, onderscheidenlijk de schikking is aangegaan, niet bereid is gebleken die voorwerpen terug te geven of de waarde die zij bij verkoop redelijkerwijs hadden moeten opbrengen te vergoeden.
2. Het klaagschrift wordt, niet later dan drie maanden nadat de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde aan de gestelde voorwaarden of aan de termen van de schikking heeft voldaan, dan wel de klager daarmee bekend is geworden, ingediend ter griffie van de rechtbank waarbij de in het eerste lid bedoelde officier van justitie is geplaatst.”
- Artikel XI Wet OM-afdoening:
“In strafzaken waarin voor het in werking treden van artikel II, onderdelen O tot en met R, artikel III, artikel IV en artikel VI van deze wet voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging zijn gesteld overeenkomstig de artikelen 74 en 74c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 36 en 37 van de Wet op de economische delicten, artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel artikel 85 van de Waterschapswet, blijven de artikelen die door deze wet gewijzigd worden of vervallen van toepassing zoals zij luidden voor het in werking treden van het desbetreffende onderdeel van deze wet.”
2.4
De rechtbank heeft het klaagschrift dat strekt tot teruggave van de auto en het geldbedrag aan de klagers, opgevat als een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv. Dat oordeel is onjuist nu de rechtbank ervan is uitgegaan dat die auto en dat geldbedrag onderdeel zijn van een op de voet van artikel 74 Sr tussen [betrokkene 1] en de officier van justitie afgesloten transactie om strafvervolging te voorkomen. Uit artikel 552ab Sv zoals dat luidde tot de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening, in samenhang met de overgangsbepaling in artikel XI van die wet, volgt dat artikel 552ab Sv ook in gevallen als dit van toepassing is gebleven (vgl. HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:457). Dat brengt met zich dat de rechtbank het klaagschrift had moeten opvatten als een klaagschrift in de zin van die bepaling. De termijn voor het indienen van zo’n klaagschrift is – kort gezegd – niet later dan drie maanden nadat de (gewezen) verdachte of de veroordeelde heeft voldaan aan de gestelde voorwaarden van de transactie om strafvervolging te voorkomen, dan wel de klager daarmee bekend is geworden. De rechtbank heeft daarom het klaagschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard op de – aan artikel 552a Sv ontleende – grond dat het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sinds de vervolgde zaak tot een eind is gekomen.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2024.
Conclusie 16‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag derde belanghebbenden tegen transactie betrekking hebbende op hun toekomende in beslag genomen voorwerpen. Niet-ontvankelijkverklaring van de klagers door de rechtbank wegens termijnoverschrijding als bedoeld in art. 552a lid 3 Sv. De rechtbank had het beklag moeten beoordelen aan de hand van art. 552ab Sv en heeft er geen blijk van gegeven afdoende te hebben onderzocht wanneer de klagers bekend zijn geworden met de transactie, c.q. wanneer de in art. 552ab lid 2 Sv vermelde termijn van drie maanden is gaan lopen. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/00214 B
Zitting 16 januari 2024
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987
en
[klager 2] , gevestigd te
[a-straat 1] , [vestigingsplaats]
hierna: de klagers
1. Het cassatieberoep
1.1
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 30 november 2022 de klagers niet-ontvankelijk verklaard. Er bestaat samenhang met de zaak 23/01407 B. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klagers. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, en M.W. Stoet, advocaat te 's‑Gravenhage, hebben op 16 maart 2023 één middel van cassatie voorgesteld en op diezelfde dag het middel aangevuld en nader toegelicht na ontvangst van een opgevraagd stuk, te weten de door het openbaar ministerie met [betrokkene 1] overeengekomen en op 20 december 2021 door hem ondertekende transactie.
2. Het procesverloop en waar het in deze zaak om gaat
2.1
Uit de processtukken kan worden opgemaakt dat [betrokkene 1] op 18 augustus 2021 is staandegehouden bij Dordrecht. In de auto waarin hij op dat moment reed, is een verborgen ruimte aangetroffen met daarin een doos gevuld met ongeveer € 250.000. Zowel het geldbedrag als de auto zijn op de voet van art. 94 Sv onder [betrokkene 1] in beslag genomen wegens verdenking van witwassen. De beslagene heeft verklaard dat de auto van zijn ‘oom’ [klager 1] (een van de klagers in deze zaak) is. Op 23 augustus 2021 heeft [betrokkene 1] afstandsverklaringen ex art. 116 Sv getekend die zien op het in beslag genomen voertuig en het aangetroffen geld. Op 20 december van datzelfde jaar heeft [betrokkene 1] een op 3 december 2021 gedateerd transactievoorstel ex art. 74 Sr getekend inhoudende dat hij akkoord gaat met de voorwaarde dat hij afstand doet van de voornoemde auto, het geldbedrag en van de mogelijkheid tot het verzoeken van schadevergoeding. Deze transactie bevat ook de voorwaarde dat hij een geldsom van € 15.000 ten behoeve van de staat zal betalen. Als vervaldatum vermeldt de transactie 20 december 2021.
2.2
Op 2 augustus 2022 is namens de klagers op grond van art. 552a Sv een klaagschrift ingediend. Dit klaagschrift is op 18 november 2022 in het openbaar behandeld waarbij zowel de klagers als de officier van justitie zijn gehoord. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de klagers in hun beklag is, volgens de bestreden beschikking, het volgende aangevoerd:
“Standpunt klager
[…]
In raadkamer is aangevoerd dat klager pas medio juni op de hoogte is gesteld van de getekende transactie door beslagene. Klager heeft er op vertrouwd dat de beslagene iets zou doen ten aanzien van het beslag. Hij wist wel dat de goederen in beslag waren genomen, maar hij wist niet waar hij moest zijn om zijn goederen terug te krijgen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot niet ontvankelijkverklaring van het klaagschrift. Daartoe is gesteld dat de termijn van drie maanden ex artikel 552a derde lid Sv is verstreken. Uit het dossier blijkt dat klagers eerder op de hoogte zijn geweest van de inbeslagname van de goederen. De beslagene is aangehouden terwijl hij aan het werk was voor klagers. Daarnaast zijn door de verdediging stukken ingebracht in de zaak tegen beslagene. Daaruit vloeit voort dat klagers eerder op de hoogte zijn geweest van de beëindiging van de strafzaak tegen beslagene en eerder een klaagschrift hadden moeten indienen. De termijn is overschreden en om die reden zijn klagers niet-ontvankelijk.
[…]”
2.3
Op 30 november heeft de rechtbank de klagers niet-ontvankelijk verklaard in hun beklag en deze beslissing als volgt gemotiveerd:
“Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 552a, derde lid, Sv is een klaagschrift niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sinds de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.
De vervolgde zaak is op 21 december 2021 tot een einde gekomen door de transactieovereenkomst die de beslagene [betrokkene 1] heeft getekend. Het op 2 augustus 2022 ingediende klaagschrift is daarmee buiten de wettelijke termijn ingediend. Uit het dossier en het aangevoerde in raadkamer is voldoende duidelijk geworden dat klagers op een eerder moment op de hoogte zijn geraakt van de inbeslagname en de daarop volgende transactie waardoor de zaak is geëindigd. De klagers zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in het beklag.”
3. Het middel
3.1
Volgens het middel geeft het oordeel van de rechtbank dat het klaagschrift niet is ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de strafzaak en klagers dus niet-ontvankelijk zijn, blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of is dit oordeel onbegrijpelijk dan wel onvoldoende met redenen omkleed, omdat:
“a) anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, van beëindiging van de strafzaak geen sprake is en/of
b) de rechtbank heeft verzuimd het klaagschrift aan te merken als een klaagschrift ex art. 552ab Sv en/of (toepassing van die bepaling meebrengt dat) het klaagschrift tijdig, te weten binnen drie maanden nadat klagers met de voldoening aan de voorwaarden van de transactie door de gewezen verdachte bekend werd, is ingediend en/of
c) de niet-tijdige indiening van het klaagschrift verschoonbaar is nu klagers eerder niet bekend waren met de beëindiging van de strafzaak tegen de gewezen verdachte […]”
3.2
Als toelichting is op de onder a) genoemde klacht onder andere aangevoerd dat een schriftelijk, gedagtekend en door [betrokkene 1] ondertekend exemplaar van de transactieovereenkomst zich niet onder de stukken bevindt en de rechter bovendien niet heeft vastgesteld dat [betrokkene 1] aan de daarin gestelde voorwaarden heeft voldaan, zodat niet is vastgesteld dat de transactie tot stand is gekomen. Nu de rechtbank slechts heeft overwogen dat de vervolgde zaak op 21 december 2021 tot een einde is gekomen door de transactieovereenkomst die [betrokkene 1] heeft getekend, getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting.
3.3
Bij aanvullende schriftuur is, nadat door de Hoge Raad via het digitaal portaal een ondertekende transactieovereenkomst aan de steller van het middel is toegezonden, de toelichting op de onder a) geformuleerde klacht als volgt aangepast:
“Naar aanleiding van de op 16 maart 2023 in het digitaal portaal geplaatste (getekende) transactie moet voorts worden geconstateerd dat het oordeel van de rechtbank dat ‘de vervolgde zaak op 21 december 2021 tot een einde is gekomen’ niet juist en/of zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is. Gelet op het bepaalde in art. 12k (oud) Sv, te weten dat bij toepassing van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht dan wel van het bepaalde krachtens artikel 74c van dat wetboek beklag kan worden gedaan binnen drie maanden na de datum waarop de rechtstreeks belanghebbende met deze toepassing bekend is geworden en de rechtbank niet heeft vastgesteld dat en wanneer de rechtstreeks belanghebbende, in casu klagers, met de toepassing van art. 74 Sr bekend zijn geworden, kan van een ‘tot een einde komen van de zaak’ als bedoeld in art. 552a lid 3 Sv op 21 december 2021 nog niet worden gesproken.”
3.4
In deze toelichting worden mijns inziens twee dingen ten onrechte aan elkaar gekoppeld, namelijk het moment dat de rechtstreeks belanghebbende bekend is geworden met de toepassing van art. 74 Sr (de transactie) enerzijds en het tot een einde komen van de zaak als bedoeld in art. 552a lid 3 Sv anderzijds. De tekst van de aanvullende schriftuur suggereert dat het moment dat de belanghebbende bekend wordt met een transactie, van invloed is op het tot het einde komen van de zaak. Dat is echter niet het geval, het één staat los van het ander.
3.5
Bovendien hinkt het middel op twee gedachten, namelijk 1) dat de rechtbank niet goed heeft vastgesteld of de transactie tot stand is gekomen. Indien dit niet het geval is, is aan de zaak geen einde gekomen zodat het klaagschrift ex art. 552a Sv niet te laat is ingediend (onderdeel a van het middel) en 2) dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een klaagschrift ex art. 552ab (oud) Sv op grond waarvan de termijn voor het indienen van een klaagschrift pas ging lopen toen de klagers op de hoogte zijn geraakt van de transactie (onderdeel b van het middel).
3.6
Ik zal het middel als volgt opvatten en bespreken. Als eerste is aan de orde of de rechtbank voldoende gemotiveerd heeft aangenomen dat er een transactie tot stand is gekomen op grond waarvan de vervolgde zaak tot een einde is gekomen. Pas dan kan worden beoordeeld of de beslissing van de rechtbank dat het beklag niet tijdig is ingediend juist is aan de hand van het beslissingskader dat de rechtbank daarvoor had moeten hanteren, dat van art. 552a Sv of dat van art. 552ab Sv.
3.7
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang (geciteerd worden slechts de relevante onderdelen van de bepalingen).
Art. 74 lid 1 en lid 2, aanhef en onder a en b en lid 3 Sr:
“1 De officier van justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de strafvervolging wegens misdrijven, met uitzondering van die waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens overtreding. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht tot strafvordering.
2 De volgende voorwaarden kunnen worden gesteld:
a. betaling aan de staat van een geldsom, te bepalen op ten minste € 3 en ten hoogste het maximum van de geldboete die voor het feit kan worden opgelegd;
b. afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
[…]
3 De officier van justitie doet in geval van misdrijf aan de rechtstreeks belanghebbende die hem bekend is, onverwijld schriftelijk mededeling van de datum waarop hij die voorwaarden heeft gesteld.”
“1 De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over het al dan niet toepassen van de in artikel 116, vierde lid, neergelegde bevoegdheid,[…]
3 Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen […], ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.”
“1 De belanghebbenden, anderen dan de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde, kunnen zich schriftelijk beklagen over het uitvaardigen van een strafbeschikking houdende aanwijzingen als bedoeld in artikel 257a, derde lid, onder a, b of c en over een schikking als bedoeld in artikel 511c op de grond dat deze betrekking hebben op hun toekomende voorwerpen en de officier van justitie die de aanwijzingen heeft gegeven, onderscheidenlijk de schikking is aangegaan, niet bereid is gebleken die voorwerpen terug te geven of de waarde die zij bij verkoop redelijkerwijs hadden moeten opbrengen te vergoeden.
2 Het klaagschrift wordt, niet later dan drie maanden nadat de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde aan de gegeven aanwijzingen of aan de termen van de schikking heeft voldaan, dan wel de klager daarmee bekend is geworden, ingediend ter griffie van de rechtbank waarbij de in het eerste lid bedoelde officier van justitie is geplaatst. Het klaagschrift kan langs elektronische weg worden overgedragen met behulp van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen elektronische voorziening.”
Het huidige art. 552ab lid 1 Sv verwijst niet meer naar de transactie als bedoeld in art. 74 Sr, die bij de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening is vervallen.1.Art. 552ab lid 1 en lid 2 (oud) Sv luidde tot de inwerkingtreding op 1 februari 2008 van de Wet OM-afdoening:
“1 De belanghebbenden, anderen dan de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde, kunnen zich schriftelijk beklagen over de oplegging van voorwaarden als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder b, c of d, van het Wetboek van Strafrecht en over een schikking als bedoeld in artikel 511c op de grond dat deze betrekking hebben op hun toekomende voorwerpen en de officier van justitie die de voorwaarden heeft opgelegd, onderscheidenlijk de schikking is aangegaan, niet bereid is gebleken die voorwerpen terug te geven of de waarde die zij bij verkoop redelijkerwijs hadden moeten opbrengen te vergoeden.
2 Het klaagschrift wordt, niet later dan drie maanden nadat de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde aan de gestelde voorwaarden of aan de termen van de schikking heeft voldaan, dan wel de klager daarmee bekend is geworden, ingediend ter griffie van de rechtbank waarbij de in het eerste lid bedoelde officier van justitie is geplaatst.”
Artikel XI Wet OM-afdoening bepaalt:
“In strafzaken waarin voor het in werking treden van artikel II, onderdelen O tot en met R, artikel III, artikel IV en artikel VI van deze wet voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging zijn gesteld overeenkomstig de artikelen 74 en 74c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 36 en 37 van de Wet op de economische delicten, artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel artikel 85 van de Waterschapswet, blijven de artikelen die door deze wet gewijzigd worden of vervallen van toepassing zoals zij luidden voor het in werking treden van het desbetreffende onderdeel van deze wet.”
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet OM-afdoening houdt ten aanzien van artikel 74 Sr en artikel 552ab Sv onder meer het volgende in:
“Artikel XI
Uit deze overgangsbepaling vloeit voort dat in strafzaken waarin transacties zijn voorgesteld, voorafgaand aan het verval van de artikelen inzake de transactie, de artikelen die - eerder - door deze wet gewijzigd worden of vervallen van toepassing blijven zoals zij luidden voor het in werking treden van het desbetreffende onderdeel van deze wet. Daarbij gaat het vooral om de artikelen 12k, 552ab en 578 Sv alsmede artikel 77f Sr.”2.
Einde aan de vervolging door een transactie?
3.1
In cassatie wordt terecht geklaagd dat de rechtbank niets heeft vastgesteld over een betaling door [betrokkene 1] van het overeengekomen transactiebedrag. Het oordeel van de rechtbank dat de transactie tot stand is gekomen door de ondertekening van de transactieovereenkomst getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De transactie komt immers niet tot stand door wilsovereenkomst alleen. Daarvoor is ook nodig dat de verdachte aan de voorwaarden heeft voldaan.3.
3.2
Dit hoeft echter niet tot cassatie te leiden. Uit ambtshalve door de Hoge Raad ingewonnen inlichtingen is namelijk gebleken dat [betrokkene 1] op 10 januari 2022 het transactiebedrag heeft voldaan. Er zou nog gesteggeld kunnen worden over de vraag of dit dan binnen de gestelde termijn, namelijk vóór 20 december 2021 is gebeurd, maar mij lijkt het aannemelijk dat deze termijn die genoemd wordt in de in het Duits vertaalde en door [betrokkene 1] (pas) op 20 december 2021 ondertekende versie van de transactieovereenkomst ten onrechte niet is aangepast. De overeenkomst is immers op 20 december 2021 tot stand gekomen en het is niet aannemelijk dat op dezelfde datum al aan de voorwaarde zou moeten zijn voldaan. Ik zou hier willen bepleiten dat het ervoor gehouden kan worden dat de strafvervolging tegen [betrokkene 1] op 10 januari 2022 is geëindigd door de betaling door [betrokkene 1] van het transactiebedrag.
3.3
De overige klachten die worden ingebracht tegen de rechtsgeldigheid van de transactieovereenkomst, te weten dat deze een voorwaarde bevat die art. 74 lid 2 Sr niet toelaat, namelijk het afstand doen van het recht een schadevergoeding te claimen, dat niet rechtsgeldig afstand is gedaan van de auto nu deze niet aan [betrokkene 1] toebehoorde en dat uit een vordering tot onttrekking aan het verkeer, ingediend door de officier van justitie kan worden afgeleid dat van een beëindiging van de zaak op dat moment nog geen sprake was, laat ik buiten bespreking omdat deze klachten evident niet tot cassatie kunnen leiden en voor de beoordeling van de vraag of de klagers al dan niet terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard niet relevant zijn.
Oordeel dat klaagschrift niet tijdig is ingediend ontoereikend gemotiveerd?
3.4
Ervan uitgaande dat er een transactie tussen [betrokkene 1] en de officier van justitie op de voet van art. 74 Sr tot stand is gekomen, waarvan de inbeslaggenomen auto en geldbedrag onderdeel zijn, hetgeen de rechtbank, zij het niet afdoende gemotiveerd, heeft aangenomen, had de rechtbank de klaagschriften strekkende tot teruggave van de auto en het geldbedrag moeten opvatten als klaagschriften als bedoeld in art. 552ab Sv.4.Het middel klaagt hierover terecht.
3.5
Het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een klaagschrift in de zin van art. 552a Sv is dus onjuist.5.Voor de vraag of het oordeel van de rechtbank dat de klaagschriften niet binnen de gestelde termijn zijn ingediend, heeft dit gevolgen. Immers art. 552a lid 3 Sv bepaalt dat het klaagschrift of het verzoek niet-ontvankelijk is indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen terwijl art. 552ab lid 2 Sv bepaalt dat het klaagschrift moet worden ingediend, “niet later dan drie maanden nadat de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde aan de gegeven aanwijzingen of aan de termen van de schikking heeft voldaan, dan wel de klager daarmee bekend is geworden”. Nu de rechtbank niet alleen heeft nagelaten te onderzoeken of de verdachte aan de voorwaarden van de transactie heeft voldaan, maar ook niet heeft vastgesteld wanneer de klagers daarmee bekend zijn geworden, slaagt het middel.
3.6
Hieraan doet niet af dat de rechtbank heeft overwogen dat uit het dossier en het aangevoerde in raadkamer voldoende duidelijk is geworden dat klagers op een eerder moment (ik, AG, begrijp eerder dan medio juni 2022) op de hoogte zijn geraakt van inbeslagname en de daarop volgende transactie. Uit het proces-verbaal van de zitting valt weliswaar op te maken dat de klager heeft verklaard dat hij wist dat de goederen in beslag waren genomen en dat de officier van justitie heeft aangevoerd dat de klagers stukken hebben ingebracht in de zaak tegen de beslagene, maar ik zie niet in hoe op basis daarvan kan worden vastgesteld dat de klagers eerder dan juni 2022 op de hoogte waren van de tussen de beslagene en het OM gesloten transactie.
3.7
Hierbij weeg ik ook mee dat uit de stukken niet blijkt, zoals door de stellers van het middel ook naar voren wordt gebracht, dat het OM de klagers, die rechthebbende stellen te zijn op de in beslag genomen voorwerpen, conform art. 74 lid 3 Sr schriftelijk mededeling heeft gedaan van de transactie.
3.8
Het oordeel van de rechtbank dat de klagers niet-ontvankelijk zijn omdat het op 2 augustus 2022 ingediende klaagschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend aangezien uit het dossier en het aangevoerde in raadkamer voldoende duidelijk is geworden dat klagers op een eerder moment op de hoogte zijn geraakt van de inbeslagname en de daarop volgende transactie waardoor de zaak is geëindigd, getuigt dan ook van een onjuiste rechtsopvatting en is bovendien onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
3.9
Het voorgaande brengt mee dat het middel slaagt.
3.10
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Rotterdam, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑01‑2024
Zie W.E.C.A. Valkenburg in: T&C Sr, art. 74, aant. 1f. en J.H. Crijns, De strafrechtelijke overeenkomst: De rechtsbetrekking met het Openbaar Ministerie op het grensvlak van publiek- en privaatrecht (diss. Universiteit Leiden), 2010, p. 179. Zie ook HR 21 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:137, NJ 2023/229 m.nt. Reijntjes, rov. 2.2 waarin wordt verwezen naar de beschikking van het hof over het onherroepelijk worden van een transactieovereenkomst.
Zie HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:457, rov. 2.4.
Volgens de Hoge Raad is de inhoud van het klaagschrift daarvoor leidend, zie HR 15 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1599, rov. 3.3.
Beroepschrift 17‑03‑2023
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 23/00214 BXXblockendXX
AANVULLING VAN HET MIDDEL EN DE TOELICHTING DAAROP NAAR AANLEIDING VAN ONTVANGST OPGEVRAAGD STUK
in de zaak van [klager], geboren op [geboortedatum] 1987, en [klaagster], gevestigd te ([postcode]) [vestigingsplaats] aan de [adres], waarin klagers cassatie hebben aangetekend tegen de hem/haar betreffende beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2022 (kenmerk: 22-016525)
Naar aanleiding van de ontvangst op 16 maart 2023 van het door J. Kuijper opgevraagde stuk, te weten de door het openbaar ministerie met [betrokkene 1] overeengekomen transactie, worden het middel en de toelichting als volgt aangevuld.
In het middel wordt als geschonden bepaling toegevoegd: art. 12k (oud) Sv.
Onder 15. van de toelichting op het middel is aangevoerd dat een schriftelijk, gedagtekend en door [betrokkene 1] ondertekend exemplaar van de transactie zich niet onder de stukken bevindt. In de daarbij vermelde voetnoot staat vermeld dat bij de griffie van uw Raad een dergelijk stuk opgevraagd is.
De door uw strafgriffie daarop toegestuurde, door [betrokkene 1] op 20 december 2021 ondertekende transactie brengt mee dat hetgeen onder 15. is gesteld kennelijk niet juist is. In zoverre dient hetgeen onder dat randnummer is opgenomen dan ook te vervallen. Dat geldt ook voor het eerste deel van de eerste zin van randnummer 18: het deel ‘het bestaan van een gedagtekende, door [betrokkene 1] ondertekende transactieovereenkomst en/of’ komt daarin te vervallen.
De toelichting wordt op dat punt voorts aangevuld met het volgende:
- 18.1.
Naar aanleiding van de op 16 maart 2023 in het digitaal portaal geplaatste (getekende) transactie moet voorts worden geconstateerd dat het oordeel van de rechtbank dat ‘de vervolgde zaak op 21 december 2021 tot een einde is gekomen’ niet juist en/of zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is. Gelet op het bepaalde in art. 12k (oud) Sv, te weten dat bij toepassing van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht dan wel van het bepaalde krachtens artikel 74c van dat wetboek beklag kan worden gedaan binnen drie maanden na de datum waarop de rechtstreeks belanghebbende met deze toepassing bekend is geworden en de rechtbank niet heeft vastgesteld dat en wanneer de rechtstreeks belanghebbende, in casu klagers, met de toepassing van art. 74 Sr bekend zijn geworden, kan van een ‘tot een einde komen van de zaak’ als bedoeld in art. 552a lid 3 Sv op 21 december 2021 nog niet worden gesproken.
Deze aanvulling op de op 16 maart 2023 ingediende schriftuur en daarbij behorende toelichting wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam, en M.W. Stoet, advocaat te Den Haag, aldaar kantoor houdende aan de van Diemenstraat 202 te 2518 VH Den Haag die verklaren tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekers van cassatie.
Amsterdam, 16 maart 2023
J. Kuijper en M.W. Stoet
Beroepschrift 16‑03‑2023
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 23/00214 B
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [klager 1], geboren op [geboortedatum] 1987, en [klager 2] GMBH, gevestigd te ([postcode]) [vestigingsplaats] aan de [adres], waarin klagers cassatie hebben aangetekend tegen de hem/haar betreffende beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2022 (kenmerk: 22-016525)
Klagers van cassatie dienen hierbij het navolgende middel in:
Middel:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder betreft dit artikel 1 Eerste Protocol EVRM en art. 74 Sr en de artikelen 24, 94, 116, 117, 118, 552a, 552ab (oud) Sv, doordat het oordeel van de rechtbank dat het klaagschrift niet is ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de strafzaak en klagers daarin dientengevolge niet-ontvankelijk zijn, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed nu
- a)
anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, van beëindiging van de strafzaak geen sprake is en/of
- b)
de rechtbank heeft verzuimd het klaagschrift aan te merken als een klaagschrift ex art. 552ab Sv en/of (toepassing van die bepaling meebrengt dat) het klaagschrift tijdig, te weten binnen drie maanden nadat klagers met de voldoening aan de voorwaarden van de transactie door de gewezen verdachte bekend werd, is ingediend en/of
- c)
de niet-tijdige indiening van het klaagschrift verschoonbaar is nu klagers eerder niet bekend waren met de beëindiging van de strafzaak tegen de gewezen verdachte en/of
- d)
niet kan blijken dat de rechtbank, zoals bepaald in art. 552ab (oud) en/of art. 552a Sv jo 24 lid 1 Sv, de beschikking in het openbaar heeft uitgesproken.
De beschikking lijdt als gevolg daarvan aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Op 18 augustus 2021 is onder een ander dan klagers, te weten [betrokkene 1], beslag gelegd op (onder meer):
- —
een personenauto van het merk Skoda met kenteken [kenteken];
- —
een geldbedrag van € 249.740,=
2.
Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv. Dit beslag is gelegd in het kader van een onder parketnummer 71-223056-21 ingeschreven strafzaak tegen [betrokkene 1] voornoemd, waarin hij wordt verdacht van witwassen. In die strafzaak zou het openbaar ministerie [betrokkene 1] een transactie als bedoeld in art. 74 Sr hebben aangeboden die door ondertekening, op schriftstelling en voldoening aan de daarin gestelde voorwaarden tot doel had de zaak tegen [betrokkene 1] te beëindigen. Niet kan blijken dat tegen klagers een vervolging is geëntameerd.
3.
Tegen de inbeslagneming onder [betrokkene 1] is door klagers op 2 augustus 2022 een klaagschrift ingediend waarin klager [klager 1] heeft gesteld eigenaar te zijn van de auto en klager [klager 2] Gmbh heeft gesteld rechthebbende te zijn op het geld.
4.
De rechtbank heeft het klaagschrift op de zitting van 18 november 2022 behandeld. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal blijkt dat het volgende is voorgevallen:
‘De rechter stelt dat het gaat om een auto en een geldbedrag welke in beslag zijn genomen onder de heer [betrokkene 1]. Hij heeft een transactie van het Openbaar Ministerie geaccepteerd en daarmee afstand gedaan van de inbeslaggenomen goederen. Juridisch gezien is er dan geen beslag meer. Om die reden moet de rechter eerst kijken of zij nog bevoegd is om de zaak te behandelen.
De raadsvrouw krijgt de gelegenheid te reageren en stelt dat het duidelijk is dat de inbeslaggenomen goederen niet van de heer [betrokkene 1] zijn. Dat heeft hij zelf ook duidelijk gezegd.
De rechter merkt op dat er, los van het voorgaande, nog een ander punt aan de orde is. De transactie is namelijk in december 2021 geaccepteerd door de heer [betrokkene 1] terwijl het klaagschrift pas recentelijk, te weten op 2 augustus 2022, is ingediend. Een klaagschrift dient echter binnen de daarvoor geldende termijn van 3 maanden ex artikel 552a, derde lid Sv ingediend te worden.
De raadsvrouw stelt dat klagers pas medio juni op de hoogte zijn gesteld van het beslag.
De rechter merkt op dat in het klaagschrift te lezen is dat klager in de veronderstelling was dat de beslagene een klaagschrift zou indienen. Daaruit volgt dat klager al eerder wist dat de goederen in beslag waren genomen.
De officier van justitie krijgt de gelegenheid te reageren en stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een niet verschoonbare overschrijding van de termijn. De beslagene is aangehouden toen hij aan het werk was in opdracht van klagers. Daarnaast zijn door klagers zelf stukken ingebracht in de zaak tegen de beslagene. Onder die omstandigheden kan de officier van justitie het niet anders zien dan dat de klagers eerder dan juni 2022 op de hoogte waren van de beëindiging van de strafzaak tegen de beslagene. Om die reden zouden klagers niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
Klager [klager 1] voert aan dat hij niet wist waar hij moest zijn, maar dat hij wel wist dat de goederen in beslag waren genomen. Hij heeft ook niets van de rechtbank ontvangen over het beslag. Hij heeft eerder een dergelijke zaak in Duitsland aan de orde gehad en toen kreeg hij een brief van de Duitse overheid waar in stond wat hij tegen het beslag kon doen. Klager vindt het vreemd dat een ander zomaar afstand kan doen van iets dat niet van hem is, zoals beslagene [betrokkene 1] heeft gedaan.
(…)
De raadsvrouw wordt in de gelegenheid gesteld een standpunt in te nemen en voert aan: Mijn cliënten zijn medio juni op de hoogte gesteld van het transactievoorstel aan de beslagene. De beslagene heeft mijn cliënt in de tussentijd steeds verteld dat de procedure liep en dat hij zijn best zou doen. Het was ook de beslagene de te hard reed waardoor hij is aangehouden en de goederen in beslag zijn genomen. Om die reden waren mijn cliënten in de veronderstelling dat hij actie zou ondernemen. Gelet op het voorgaande is de termijn voor het indienen van een klaagschrift pas midden juni gaan lopen. Cliënt is toen pas in kennis gesteld van het feit dat hij zelf de actie moest ondernemen. Op dat moment heeft hij zich gewend tot een Nederlandse advocaat. Dat betekent dat mijn cliënten ontvankelijk zijn in hun beklag.
(…)
De officier van justitie krijgt de gelegenheid een standpunt in te nemen en voert aan: Primair stel ik mij op het standpunt dat het klaagschrift niet-ontvankelijk is nu de termijn van 3 maanden ex artikel 552a Sv is overschreden, zoals eerder aangegeven.
Indien het klaagschrift naar het oordeel van de rechter wel ontvankelijk is, voer ik het volgende aan. (…) Daarnaast is er een verborgen ruimte aangetroffen in de auto en dat maakt dat deze onttrokken kan worden aan het verkeer. Om die reden heeft het Openbaar Ministerie ook een vordering ter onttrekking aan het verkeer ingediend.
(…)’
5.
De rechtbank heeft op 30 november 2022 uitspraak gedaan. Daarin heeft zij geoordeeld:
‘Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 552a, derde lid, Sv is een klaagschrift niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sinds de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.
De vervolgde zaak is op 21 december 2021 tot een einde gekomen door de transactieovereenkomst die de beslagene [betrokkene 1] heeft getekend. Het op 2 augustus 2022 ingediende klaagschrift is daarmee buiten de wettelijke termijn ingediend. Uit het dossier en het aangevoerde in raadkamer is voldoende duidelijk geworden dat klagers op een eerder moment op de hoogte zijn geraakt van de inbeslagname en de daarop volgende transactie waardoor de zaak is geëindigd. De klagers zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in het beklag.
Beslissing De rechtbank:
verklaart de klagers niet ontvankelijk.’
6.
In dezelfde beschikking wordt bepaald dat de beslissing op de vordering tot onttrekking aan het verkeer wordt aangehouden en de behandeling daarvan geschorst tot een nader te bepalen tijdstip.
7.
Uit de beschikking kan niet blijken dat zij in het openbaar is uitgesproken. Dit levert een schending op van art. 552a Sv en/of 552ab (oud) Sv jo 24 lid 1 Sv (de klacht ad d) van het middel).
Ad a)
8.
Het oordeel van de rechtbank dat aan de vervolgde zaak op 21 december 2021 een einde is gekomen geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het begrip ‘einde zaak’ en/of is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
9.
In het proces-verbaal van politie ten behoeve van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris in de strafzaak (26Hornsham) van [betrokkene 1]1. zijn de volgende kennisgevingen van inbeslagneming opgenomen:
‘Met betrekking tot het geldbedrag (p. 78–80):
LANDELIJKE EENHEID DIENST INFRASTRUCTUUR (LE) GEOGRAFISCHE AFDELING — ZUID-WEST-NEDERLAND TEAM DORDRECHT | ||
Registratienummer : PL1700-2021256919-5 | ||
Kennisgeving van inbeslagneming | ||
Proces-verbaalnummer | : | PL1700-2021256919-5 |
Betreft | : | Kennisgeving van inbeslagneming |
Rapporteurs | : | [verbalisant 1] ([001]), hoofdagent van politie Landelijke Eenheid [verbalisant 2] ([002]), hoofdagent van politie Landelijke Eenheid |
Inbeslagneming | ||
Plaats | : | A16 de Zuidpunt ter hoogte van hectometerpaal 42.8 rechter rijbaan M, Dordrecht |
Datum en tijd | : | 18 augustus 2021 te 21:13 uur |
Reden | : | artikel 420BIS/1/A Wetboek van Strafrecht (Witwassen, eenvoudig (verbergen/verhullen)) |
Grondslag | : | 94 lid 1 Wetboek van Strafvordering — De waarheid aan de dag brengen |
Omstandigheden | : | Na het aantreffen van een verborgenruimte was een tas te zien met daarin een doos. Later bleek er een groot geldbedrag in de doos te zitten. Het geldbedrag is afgestort op het politiebureau Mijkenbroek te Breda onder transactienummers T63565_1629332015183 (22.920,00) en T63576_1629331046598 (226.770,00). |
Beslagene | ||
Achternaam | : | [betrokkene 1] |
Voornamen | : | [betrokkene 1] |
Geboren | : | [geboortedatum] 1999 |
Geboorteplaats | : | [geboorteplaats] in [land] |
Geslacht | : | Man |
Nationaliteit | : | Turkse |
Aders | : | [a-straat 1] |
Postcode plaats | : | [postcode] [a-plaats] |
Land | : | [land] |
V-nummer | : | [003] |
Volgnummer 1 | ||
Goednummer | : | PL1700-2021256919-6261922 |
Categorie omschrijving | : | Geld |
Object | : | Geld (Biljetten) |
Aantal | : | 1 stuks |
Totale hoeveelheid | : | 249690 EUR |
Land | : | Nederland |
Afstand door beslagene | : | Nee |
Eigenaar | : | Geen eigenaar bekend |
Labeling beslag door hovj artikel 94 Wetboek van Strafvordering: Waarheidsvinding + Waardebeslag | ||
Beslissing over beslag door hovj bij beslaggrondslag artikel 94 Wetboek van Strafvordering | ||
(Voortgangs)beslissing hovj | : | Voor onderzoek aan het bureau houden en opnieuw voorleggen hovj, uiterlijk op 2 september 2021 |
Met betrekking tot de personenauto (p. 81):
LANDELIJKE EENHEID DIENST INFRASTRUCTUUR (LE) GEOGRAFISCHE AFDELING — ZUID-WEST-NEDERLAND TEAM DORDRECHT | ||
Registratienummer : PL1700-2021256919-6 | ||
Kennisgeving van inbeslagneming | ||
Proces-verbaalnummer | : | PL1700-2021256919-6 |
Betreft | : | Kennisgeving van inbeslagneming |
Rapporteur | : | [verbalisant 1] ([001]), hoofdagent van politie Landelijke Eenheid |
Inbeslagneming | ||
Plaats | : | A16 de Zuidpunt ter hoogte van hectometerpaal 42.8 rechter rijbaan M, Dordrecht |
Datum en tijd | : | 18 augustus 2021 te 21:13 uur |
Reden | : | artikel 420BIS/1/A Wetboek van Strafrecht (Witwassen, eenvoudig (verbergen/verhullen)) |
Grondslag | : | 94 lid 2 Wetboek van Strafvordering — Onttrekking aan het verkeer |
Omstandigheden | : | In het voertuig werd een verborgen ruimte aangetroffen waarin een doos lag met een groot geldbedrag |
Beslagene | ||
Achternaam | : | [betrokkene 1] |
Voornamen | : | [betrokkene 1] |
Geboren | : | [geboortedatum] 1999 |
Geboorteplaats | : | [geboorteplaats] in [land] |
Geslacht | : | Man |
Nationaliteit | : | Turkse |
Adres | : | [a-straat 1] |
Postcode plaats | : | [postcode] [a-plaats] |
Land | : | [land] |
V-nummer | : | [004] |
Volgnummer 1 | ||
Goednummer | : | PL1700-2021256919-6261927 |
Voertuig | : | Personenauto |
Merk/type | : | Skoda Kodiaq |
Kleur | : | Zwart |
Land | : | [land] |
Kenteken | : | [kenteken] |
Chassisnummer | : | [005] |
Bouwjaar | : | 2019 |
Afstand door beslagene | : | Nee |
Eigenaar | : | [klager 1], [b-straat 1], [postcode] [b-plaats], [land] |
Labeling beslag door hovj artikel 94 Wetboek van Strafvordering: Overig beslag | ||
Beslissing over beslag door hovj bij beslaggrondslag artikel 94 Wetboek van Strafvordering | ||
(Voortgangs)beslissing hovj | : | Overdragen aan KBH/WME ter voorlegging aan OM |
Het goed wordt ter uitvoering overgedragen aan KBH/WME. | ||
Beslissende hovj’ |
10.
In datzelfde proces-verbaal is op p. 8, bij de samenvatting van het tweede verhoor van [betrokkene 1] te lezen:
- •
Hij tekent voor afstand van de goederen die niet van hem zijn, zoals de Auto en het geld.
11.
Daarnaast is in het ten behoeve van de voorgeleiding opgemaakte proces-verbaal opgenomen als op 19 augustus 2021 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] (p. 34–35), voor zover hier van belang:
‘O: U reed in een Skoda Kodiaq met kenteken [kenteken].
V: Van wie is deze auto?
A: Dat is de auto van mijn oom,
V: Hoe heet je oom?
A: Ik zou graag van mijn zwijgrecht gebruik maken,
V: Wie is [betrokkene 2]?
A: Het is niet mijn echte oom, maar hij is al een oom.
V: Hebben we het dan over dezelfde persoon als die je bedoeld in je antwoord op de eerdere vraag van wie de auto is?
A: Ja.’
12.
In het tweede verhoor, op 23 augustus 2021, verklaart [betrokkene 1] (p. 39 — 44 van voornoemd proces-verbaal):
‘V: Voor wie ging je naar Amsterdam, voor dat goud?
A: Voor [klager 1], voor zijn onderneming [klager 2]. Ik heb de opdracht van [klager 1] gekregen.
V: Je ging naar Amsterdam. Ging je goud kopen of verkopen?
A: Ik ging oud goud kopen.
V: Heb je dat vaker gedaan voor deze meneer [klager 1]?
A: Ja ik ben wel eens ingesprongen om oud goud op te halen in Duitsland, verder niet.
V: Waar gebruikt meneer [klager 1] dat oud goud voor?
A: Dat weet ik niet, hij werkt er mee.
V: Voor hoeveel geld moest je daar oud goud ophalen in Amsterdam?
A: Dat weet ik ook niet, ik wist alleen dat er in de auto geld lag en dat moest ik af geven en ik zou daar voor in ruil oud goud krijgen.
V: Waar lag dat geld in de auto?
A: Op een geheime plaats, een verborgen ruimte. Het is in Duitsland normaal omdat het om veel geld of goud ging en dat er onderweg niets mee kon gebeuren.
V: Het geld zou in de verborgen ruimte liggen zoals je aangeeft. Hoe kan je bij dat geld komen in de verborgen ruimte?
A: Onder de stoel, daar zit een knop, daar druk je op en dan gaat het open. De stoel achteren links daar zit de knop.
V: Gaat de verborgen ruimte vanzelf open of met de hand?
A: Gaat dan automatisch open.
V: Wie heeft dat verteld dat het zo werkt?
A: [klager 1] heeft mij dat getoond. Ik weet niet of hij dat erin heeft gestopt, ik was er niet bij.
V: Waar heeft [klager 1] jou dat laten zien?
(…)
V: Heeft [klager 1] het voertuig ook bij jou gebracht?
A: Ja
V: Wanneer was dat?
A: woensdag.
V: Hoeveel tijd zat er tussen de tijd dat hij het voertuig bracht en dat jij naar Nederland bent gereden?
A: Tussen 15.00 en 16.00 uur, ik was om 15.00 uur thuis, precieze tijdstip weet ik niet.
V: Wanneer had u de afspraak met [klager 1] gemaakt om naar Amsterdam te gaan?
A: Ik geloof dezelfde dag of een dag eerder, dat kan ik niet precies zeggen.
V: Je zou dus oud goud ophalen in Amsterdam, maar je gaf al aan dat het niet gelukt is. Hoe is het verlopen in Amsterdam?
A: Ik was Amsterdam, en zou in Amsterdam het adres krijgen om veiligheidsredenen. Ik heb de auto geparkeerd en ben een bar ingegaan, ik ben naar de toilet gegaan en toen ik eruit kwam toen werd ik gebeld dat de opdracht niet door ging.
V: Van wie zou je het adres doorkrijgen?
A; Van [klager 1].
V: Wie belde jou dat het niet doorging?
A: [klager 1].
V: Heb je uiteindelijk wel een adres doorgekregen voor je doorkreeg dat het niet doorging?
A: In België of Amsterdam.
V: Amsterdam?
A: Om veiligheidsredenen heb ik dat niet doorgekregen.
(…)
Voertuig
O: U hebt in het eerdere verhoor verklaard dat de eigenaar van de Skoda Kodiaq met kenteken [kenteken] de persoon [betrokkene 2] is.
V: Wie is dat?
A: Dat is een broer van [klager 1]. Vrijdag heb ik de naam genoemd van [betrokkene 2] als eigenaar, maar ik weet niet of het voertuig van [klager 1] of [betrokkene 2] is.
Mijn auto staat ook op naam van mijn moeder, maar is van mij.
V: Rij je vaker in dit voertuig, de Skoda?
A: Nee
(…)
A: Heb jij de verborgen ruimte zelf geopend?
V: Ik heb de situatie bekeken, zodat ik in Amsterdam als ik het goud zou krijgen het niet op de bijrijdersstoel moest leggen om naar Genk te Rijden.
A: Wanneer heb jij de verborgen ruimte geopend?
V: In Duitsland, bij mij in de straat, waar hij mij de verborgen ruimte heeft getoond.
A: Was [klager 1] nog daarbij aanwezig toen jij de ruimte heeft geopend?
V: Ja hij heeft het mij laten zien. Anders zou ik het toch niet weten
A: Wat zag je liggen in de verborgen ruimte, toen hij open was?
V: Hij had mij gezegd dat er geld in lag, hij heeft mij niet het totaalbedrag gezegd.
Ik zou Amsterdam rijden, geld geven, goud in ontvangst nemen, goud er in liggen en naar België rijden. Ik heb vrijdag van uw collega politie gehoord dat het 250.000 euro was.
(….)
Afstandsverklaring
O: De Skoda Kodiaq met kenteken [kenteken], de zwarte iPhone, de zwarte Samsung S9, de schoenendoes, de GPS-tracker, de Mercedes-Benz sleutel en het geld, waaronder een mogelijk vals briefje van € 50,-, zijn in beslag genomen.
V: Doet u afstand van al deze of sommige goederen?
A: Ik doe geen afstand van de twee telefoons en de Mercedes sleutel van mijn vader.
De rest is niet van mij.
Er was ook nog een tasje met mijn geld in. Is dat niet in beslag genomen?
O: De spullen die niet in beslag zijn genomen, zijn jouw fouilleringsspullen en worden hier bewaard
V: De andere spullen die niet van jou zin. Ben je bereid van die spullen officieel afstand te doen en daar voor te tekenen?
A: Ik ben bereid om te tekenen, het is niet van mij en kan daar afstand van doen.
Transactievoorstel
O: Het kan zijn dat de officier van justitie een voorstel doet. Dit voorstel kan inhouden dat u afstand moet doen van de inbeslaggenomen goederen waaronder het geld en u een boete betaalt van 10% van het inbeslaggenomen geld en dan is de zaak afgedaan en hoeft u niet meer voor de rechter te verschijnen.
V: Bent u bereidt om naar een dergelijk voorstel te luisteren?
A: Ik zou luisteren naar elk voorstel van de officier van justitie.
V: Wie gaan het verhoor zo afronden. Heb je nu nog vragen?
A: Wilt u a.u.b. alles doen zodat ik het telefoontje naar mijn vriendin kan plegen.
V: Wanneer u de verklaring hebt doorgelezen, zonder tolk en met advocaat en u akkoord bent, bent u dan bereidt om te ondertekenen?
A: Ja
V: En wilt u ook de afstandsverklaringen waar wij het over hadden en de goederen waarover wij het hadden ondertekenen?
A: Ja dat wil ik’
13.
Het proces-verbaal bevat verder meerdere door [betrokkene 1] getekende afstandsverklaringen ex art. 116 lid 2 Sv, waaronder die ten aanzien van het geldbedrag en de auto (pp. 92 resp. 94):
‘AFSTANDSVERKLARING IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN ex art. 116 Sv | |
Proces-verbaalnummer: | LEFC921018-15 |
Onderzoek: | 26Hornsham / LEFC921018 |
Parketnummer: | |
Rc-nummer: | |
AFSTANDSVERKLARING In beslag genomen voorwerpen ex artikel 116 Wetboek van Strafvordering | |
Ondergetekende, | |
Voornamen: | [betrokkene 1] |
Achternaam: | [betrokkene 1] |
Geboortedatum: | [geboortedatum] 1999 |
Geboorteplaats: | [a-plaats] |
⊠ Geboorteland: | [land] |
Geslacht: | man |
Adres: | [a-straat 1] |
Postcode: | [postcode] |
Plaats: | [a-plaats] |
⊠ Land: | [land] |
⊠ V-nummer: | [003] |
verklaart ten aanzien van het hieronder vermelde bij hem in beslag genomen voorwerp:
Voorwerpnummer | IBN-code | Omschrijving |
---|---|---|
PL1700-2021256919-6261922 | [kenteken].01.01.01.01 | Geldbedrag van 249.690 EUR |
- ⊠
dat dit hem toebehoort en hij er afstand van doet, zodat met dit voorwerp kan worden gehandeld als ware het verbeurd verklaard c.q. onttrokken aan het verkeer of dat het kan worden bewaard in afwachting van een nader te nemen beslissing door het Openbaar Ministerie.
Handtekening:
C. [betrokkene 1]
Bovenstaande verklaring werd ten overstaan van mij, opsporingsambtenaar, afgelegd te Dordrecht op 23 augustus 2021.
[verbalisant 3]
inspecteur, de Landelijke Eenheid
AFSTANDSVERKLARING IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN ex art. 116 Sv | |
Proces-verbaalnummer: | LEFC921018-13 |
Onderzoek: | 26Hornsham / LEFC921018 |
Parketnummer: | |
Rc-nummer: | |
AFSTANDSVERKLARING In beslag genomen voorwerpen ex artikel 116 Wetboek van Strafvordering | |
Ondergetekende, | |
Voornamen: | [betrokkene 1] |
Achternaam: | [betrokkene 1] |
Geboortedatum: | [geboortedatum] 1999 |
Geboorteplaats: | [a-plaats] |
⊠ Geboorteland: | [land] |
Geslacht: | man |
Adres: | [a-straat 1] |
Postcode: | [postcode] |
Plaats: | [a-plaats] |
⊠ Land: | [land] |
⊠ V-nummer: | [003] |
verklaart ten aanzien van het hieronder vermelde bij hem in beslag genomen voorwerp:
Voorwerpnummer | IBN-code | Omschrijving |
---|---|---|
PL1700-2021256919-6261927 | [kenteken].01 | Voertuig merk/type Skoda Kodiaq, kenteken [kenteken] |
- ⊠
dat dit hem toebehoort en hij er afstand van doet, zodat met dit voorwerp kan worden gehandeld als ware het verbeurd verklaard c.q. onttrokken aan het verkeer of dat het kan worden bewaard in afwachting van een nader te nemen beslissing door het Openbaar Ministerie.
Handtekening:
C. [betrokkene 1]
Bovenstaande verklaring werd ten overstaan van mij, opsporingsambtenaar, afgelegd te Dordrecht op 23 augustus 2021
[verbalisant 3]
inspecteur, de Landelijke Eenheid’
14.
De officier van justitie heeft een transactievoorstel gedaan. Dit betreft een voorstel ex art. 74 Sr. Een concept daarvan houdt het volgende in:
‘Transactie ex artikel 74 Wetboek van Strafrecht
Parketnummer : 71-223056-21 (onderzoek 26Hornsham)
Tekendatum :
Vervaldatum : 20 december 2021
De officier van justitie bij het Landelijke Parket, vestiging Rotterdam, mr C.A.M. van den Brand,
biedt hierbij:
Naam [betrokkene 1]
Geboren [geboortedatum] 1999, te [a-plaats] ([land])
die wordt verdacht van het misdrijf strafbaar gesteld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, te weten dat
hij op of omstreeks 18 augustus 2021 te Dordrecht, ter hoogte van tankstation Shell de Zuidpunt, althans in Nederland,
een voorwerp, te weten een geldbedrag van (totaal) EUR 249.740, althans enig geldbedrag,
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld
terwijl hij, verdachte, wist, of althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag geheel of gedeeltelijk — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was uit enig misdrijf;
(art. 420 bis lid 1 onder a en b/quater Wetboek van Strafrecht)
aan, overeenkomstig artikel 74 Wetboek van Strafrecht, dat hij niet vervolgd zal worden ter zake van de strafzaak met parketnummer 71-223056-21 (onderzoek 26Hornsham), inhoudende het hiervoor vermelde misdrijf, onder de volgende —mits aangekruiste— voorwaarden:
- X.
betaling van een geldsom van € 25.000,- ten behoeve aan de Staat;
- X.
afstand ten behoeve van de Staat van het/de volgende in beslag genomen voorwerp(en),
die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer, te weten:
- —
een geldbedrag van € 249.740 (reeds afstand getekend bij verhoor d.d. 23 augustus 2021);
- —
2 mobiele telefoons: een Samsung S9 en een Iphone X
- —
de auto Skoda Kodiaq zwart met het kenteken [kenteken] (reeds afstand getekend bij verhoor d.d. 23 augustus 2021)
- X.
afstand van de mogelijkheid tot het verzoeken van schadevergoeding ex artt. 529, 533 en/of 533 (voorheen de artikelen 89 en 591, 591a) Wetboek van Strafvordering.
De transactie komt niet tot stand door wilsovereenstemming alleen. Eerst door voldoening aan alle aangekruiste voorwaarden, verklaart verdachte zich met de inhoud van deze transactie akkoord en komt zij tot stand.
Uitsluitend in dat geval vervalt het recht tot strafvervolging ten aanzien van het feitencomplex dat is onderzocht in het kader van de strafrechtelijke onderzoeken met de naam ‘26Hornsham ’ met bovenstaand parketnummer, zoals hiervoor vermeld.
Dit is behoudens het geval waarin het Gerechtshof het Openbaar Ministerie beveelt om alsnog tot vervolging over te gaan in het kader van een procedure op grond van artikel 12 Sv.
Indien verdachte niet, niet correct en/of niet tijdig aan de onder genoemde voorwaarden heeft voldaan, vervalt deze transactie en wordt zij geacht niet te zijn overeengekomen. In dat geval kan op dit transactieaanbod geen beroep worden gedaan.
Plaats Rotterdam, datum 30 november 2021
De officier van justitie, mr. C.A.M. Van den Brand [Handtekening]
Plaats … Datum …. De verdachte, … [naam]….
[Handtekening]
Wijze van betaling transactiebedrag
Het transactiebedrag kan zowel via de bank als contant worden betaald. Contante betaling kan geschieden door een ander persoon dan de verdachte. Hiervoor kan een afspraak met het desbetreffende politieteam worden gemaakt.
Indien de verdachte per bank wenst te betalen, dan kan het transactiebedrag worden overgemaakt naar:
Ibannummer : NL92INGB0705004937
Biccode : INGBNL2A
T.n.v.
DVOM,
Postbus 10082
3505 AB Utrecht
O.v.v. parketnummer en naam van verdachte’
15.
De rechter heeft bij de behandeling ter zitting blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal weliswaar opgemerkt dat [betrokkene 1] ‘een transactie van het Openbaar Ministerie (heeft) geaccepteerd en daarmee afstand (heeft) gedaan van de inbeslaggenomen goederen’, en dat ‘(d)e transactie (…) namelijk in december 2021 (is) geaccepteerd door de heer [betrokkene 1]’, daarmee kennelijk doelend op een getekend exemplaar van vorenbedoeld concept, maar niet kan blijken op grond waarvan de rechter dat heeft vastgesteld. Een mededeling van het openbaar ministerie met die strekking is in dat proces-verbaal noch overigens terug te vinden terwijl een schriftelijk, gedagtekend en door [betrokkene 1] ondertekend exemplaar van de transactie zich niet onder de stukken bevindt.2.
16.
De rechter heeft bovendien niets vastgesteld over een betaling door [betrokkene 1] van het overeengekomen transactiebedrag. Alleen wanneer (ook) daarvan sprake is, kan de strafzaak tegen [betrokkene 1] geacht worden te zijn beëindigd (zie ook de tekst van het in deze schriftuur opgenomen, niet ondertekende exemplaar van de transactie zelf: die vervalt — volgens de transactie: op 20 december 2021 — als niet aan de voorwaarden, waaronder die van betaling van het geldbedrag is voldaan).
17.
In de beschikking heeft de rechtbank slechts overwogen en geoordeeld:
‘De vervolgde zaak is op 21 december 2021 tot een einde gekomen door de transactieovereenkomst die de beslagene [betrokkene 1] heeft getekend. Het op 2 augustus 2022 ingediende klaagschrift is daarmee buiten de wettelijke termijn ingediend.’
18.
Nu omtrent het bestaan van een gedagtekende, door [betrokkene 1] ondertekende transactieovereenkomst en/of voldoening aan de daarin gestelde voorwaarden niets is vastgesteld terwijl een vervolgde zaak niet reeds tot een einde komt door ondertekening van een transactieovereenkomst maar pas nadat aan alle voorwaarden (waaronder voldoening van het transactiebedrag) is voldaan en daarvan evenmin kan blijken, is voormeld oordeel dat de vervolgde zaak op 21 december 2021 tot een einde is gekomen en klagers niet-ontvankelijk zijn in het ingediende klaagschrift zonder nadere motivering, die ontbreekt, onjuist en/of onbegrijpelijk en/of heeft de rechtbank daarmee blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
19.
Daarbij komt het volgende.
20.
In de (concept-)transactie zoals hiervoor weergeven zijn de volgende drie voorwaarden opgenomen:
- ‘X.
betaling van een geldsom van € 25.000,- ten behoeve aan de Staat;
- X.
afstand ten behoeve van de Staat van het/de volgende in beslag genomen voorwerp(en),
die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer, te weten:
- —
een geldbedrag van € 249.740 (reeds afstand getekend bij verhoor d.d. 23 augustus 2021);
- —
2 mobiele telefoons: een Samsung S9 en een Iphone X
- —
de auto Skoda Kodiaq zwart met het kenteken [kenteken] (reeds afstand getekend bij verhoor d.d. 23 augustus 2021)
- X.
afstand van de mogelijkheid tot het verzoeken van schadevergoeding ex artt. 529, 533 en/of 533 (voorheen de artikelen 89 en 591, 591a) Wetboek van Strafvordering.’
21.
Artikel 74 Sr somt in lid 2 daarvan de (limitatieve) voorwaarden op die ter voorkoming van strafvervolging in een transactie als de onderhavige kunnen worden gesteld. Daartoe behoort niet de voorwaarde dat afstand wordt gedaan van de mogelijkheid tot het verzoeken van schadevergoeding. De transactie kan mitsdien niet als rechtsgeldig worden beschouwd en rechtvaardigt reeds daarom niet de conclusie dat — zelfs als zou kunnen worden vastgesteld dat die is ondertekend en aan de daarin gestelde voorwaarden is voldaan — de zaak daarmee beëindigd is.
22.
Daarnaast is daarin als voorwaarde opgenomen dat [betrokkene 1] afstand doet van inbeslaggenomen geld en een auto terwijl uit de hier eerder aangehaalde passages uit het proces-verbaal van politie in de zaak van [betrokkene 1] blijkt dat beide niet van hem zijn.
23.
Zo volgt uit de kennisgevingen van inbeslagneming van het geld dat daarvan ‘geen eigenaar’ bekend is en van de auto dat klager [klager 1], [b-straat 1], [postcode] [b-plaats], [land] de eigenaar is.
24.
In het proces-verbaal is te lezen (p. 8) dat de politie dit wist: zij heeft immers geverbaliseerd dat [betrokkene 1] voor afstand tekent ‘van de goederen die niet van hem zijn, zoals de Auto en het geld’. Uit de door [betrokkene 1] ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen volgt verder ondubbelzinnig dat het geld en de auto niet van hem, [betrokkene 1], zijn. De verbalisant vraagt desalniettemin aan [betrokkene 1] of hij daarvan afstand doet:
‘V: De andere spullen die niet van jou zin. Ben je bereid van die spullen officieel afstand te doen en daar voor te tekenen?
A: Ik ben bereid om te tekenen, het is niet van mij en kan daar afstand van doen.’
Toch wordt in de daarop getekende, in het Nederlands ([betrokkene 1] blijkt die taal niet machtig te zijn) opgemaakte en door [betrokkene 1] ondertekende afstandsverklaring ex art. 116 lid 2 sub c Sv opgenomen dat deze voorwerpen aan [betrokkene 1] toebehoren. Gelezen in het verband van zijn eerdere verklaringen en de kennisgevingen van inbeslagneming betekent dit dat de afstandsverklaringen, waaraan in de tekst van de transactie wordt gerefereerd, in zoverre valse geschriften zijn.
25.
Van een goed dat jou niet toebehoort kun je geen afstand doen. Zie in dit verband ook de terechte opmerking van klager, [klager 1], op de zitting bij de rechtbank:
‘Klager vindt het vreemd dat een ander zomaar afstand kan doen van iets dat niet van hem is, zoals beslagene [betrokkene 1] heeft gedaan.’
26.
Een in een transactie ex art. 74 Sr opgenomen voorwaarde tot het doen van afstand van een voorwerp dat niet aan de verdachte toebehoort, waarvan sprake is in de onderhavige zaak, is dan ook niet toelaatbaar en/of onrechtmatig en tast de rechtsgeldigheid van de transactie aan. Ondertekening van die transactie en voldoening aan (ook) die voorwaarde, kan het daarmee beoogde rechtsgevolg, te weten het voorkomen van (verdere) strafvervolging, dan ook niet bewerkstelligen. Vgl. in dit verband de conclusie van de P-G waarnaar in het kader van de omschrijving van het belang hieronder ook wordt verwezen: ECLI:NL:PHR:2019:13, randnummer 3.
27.
Ook om deze reden geeft het oordeel van de rechtbank blijk van een onjuiste rechtsopvatting: ten onrechte gaat zij ervan uit dat met de gestelde voorwaarde tot het doen van afstand van de niet aan [betrokkene 1] maar aan klager(s) toebehorende voorwerpen, het geld resp. de auto, een rechtsgeldige transactie in de zin van art. 74 Sr tot stand is gekomen en de strafvervolging in de zaak waarin deze voorwerpen in beslag zijn genomen is beëindigd. In ieder geval is het oordeel van de rechtbank in het licht van deze feiten en omstandigheden en zonder (nadere) motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
28.
Het laatste, maar niet het minste argument in dit verband is het volgende.
29.
Uit het verhandelde ter zitting en de (rectificatie van de) beschikking volgt dat met betrekking tot de auto de officier van justitie op 17 november 2022 een vordering tot onttrekking aan het verkeer heeft ingediend. Hoewel gelet op art. 116 lid 2, sub c, Sv de vraag kan rijzen waarom daartoe is overgegaan, betekent het doen van die vordering dat van een beëindiging van de zaak tot zelfs het moment van de zitting geen sprake was. Het andersluidende oordeel van de rechtbank geeft mitsdien ook in het licht daarvan blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of is dat oordeel onbegrijpelijk.
Ad b)
30.
De rechtbank heeft het klaagschrift behandeld als ware het een klaagschrift ex art. 552a Sv. Zulks ten onrechte, nu sprake is van een situatie die wordt geregeld door art. 552ab (oud) Sv (vgl. HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:457, r.o. 2.3.1.). De rechtbank had het klaagschrift derhalve moeten opvatten als een klaagschrift ex art. 552ab (oud) Sv en het daarbij behorende wettelijke toetsingskader moeten toepassen. Daarbij moet het feit dat [betrokkene 1] eerder ex art. 116 lid 2 Sv afstand had gedaan van het geld en de auto worden genegeerd, nu een dergelijke afstand gelet op het feit dat de voorwerpen hem niet toebehoorden, niet rechtsgeldig kan worden geacht (zie ook hiervoor onder a) en hieronder bij ‘belang’).
31.
In art. 552ab lid 2 (oud) Sv is bepaald met betrekking tot de termijn voor het indienen van een klaagschrift, dat dit moet worden gedaan niet later dan drie maanden nadat de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde aan de gestelde voorwaarden of aan de termen van de schikking heeft voldaan, dan wel de klager daarmee bekend is geworden.
32.
In dat verband is van belang wat in het namens klagers ingediende klaagschrift met betrekking tot de ontvankelijkheid is aangevoerd:
‘Ontvankelijkheid
- 5.
Zowel het voertuig als het geld behoren in eigendom toe aan klager. Het geld aan de GmbH en het voertuig aan [klager 1].
- 6.
Uit de kennisgeving van inbeslagneming van het voertuig blijkt dat de auto op naam staat van: [klager 1], [b-straat 1], [postcode] [b-plaats], [land]. Dat is de broer van klager [klager 1], [betrokkene 2]. [betrokkene 2] heeft klager [klager 1] de auto verkocht, blijkens de koopovereenkomst die hierbij wordt overgelegd (productie 1), maar ten tijde van de staandehouding van [betrokkene 1] was de auto nog niet op naam gesteld van klager [klager 1],
- 7.
Van de vervolging en de beëindiging daarvan is klager pas recentelijk op de hoogte gesteld waardoor dit klaagschrift zo laat dient. Klager was in de veronderstelling dat [betrokkene 1] zelf een verzoek zou indienen tot beklag over inbeslagneming, maar dit bleek niet zo te zijn. Om die reden dient klager, een geruime tijd na de inbeslagname, zelf dit beklag in.
- 8.
Derhalve kan klager worden gekenmerkt als belanghebbende.’
33.
Te lezen is hierin dat als rechtvaardiging van de late indiening van het klaagschrift door klagers is gesteld dat zij van de vervolging en beëindiging van de strafzaak tegen [betrokkene 1] ‘pas recentelijk’ op de hoogte zijn gesteld. Uit de mededeling van de raadsvrouwe ter zitting (blad 2 van het daarvan opgemaakte proces-verbaal) volgt dat dit medio juni was:
‘Mijn cliënten zijn medio juni op de hoogte gesteld van het transactievoorstel aan de beslagene.’
34.
Ter zitting van de rechtbank heeft, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, de rechter opgemerkt dat
‘in het klaagschrift te lezen is dat klager in de veronderstelling was dat de beslagene een klaagschrift zou indienen. Daaruit volgt dat klager al eerder wist dat de goederen in beslag waren genomen.’
35.
Dat klager(s) al eerder wisten dat de goederen in beslag waren genomen, brengt niet mee dat zij er ook van op de hoogte waren dat op een gegeven moment van een transactie met [betrokkene 1] sprake was. Om dezelfde reden is ook uit hetgeen het openbaar ministerie op de zitting dienaangaande heeft opgemerkt, te weten:
‘De beslagene is aangehouden toen hij aan het werk was in opdracht van klagers. Daarnaast zijn door klagers zelf stukken ingebracht in de zaak tegen de beslagene. Onder die omstandigheden kan de officier van justitie het niet anders zien dan dat de klagers eerder dan juni 2022 op de hoogte waren van de beëindiging van de strafzaak tegen de beslagene.’
niet op te maken dat klagers op enig moment voor medio juni 2022 op de hoogte waren van de beëindiging van de zaak tegen [betrokkene 1] door middel van een transactie: de enkele wetenschap dat beslag was gelegd, brengt immers niet mee dat zij op de hoogte waren van het feit dat door een transactie met voorwaarden de zaak was beëindigd.
36.
In het licht van het voorgaande is het in de beschikking opgenomen oordeel van de rechtbank dat
‘(u)it het dossier en het aangevoerde in raadkamer (…) voldoende duidelijk (is) geworden dat klagers op een eerder moment op de hoogte zijn geraakt van de inbeslagname en de daarop volgende transactie waardoor de zaak is geëindigd (…) en klagers daarom (…) niet-ontvankelijk (zullen) worden verklaard in het beklag’
Onjuist en onbegrijpelijk: uit het klaagschrift noch uit het verhandelde ter zitting kan immers volgen dat klagers op een eerder moment op de hoogte zijn geraakt van de transactie. Dit nog daargelaten dat daaruit niet kan blijken dat zij op de hoogte waren van de voor beëindiging van de zaak bepalende omstandigheden dat de transactie was getekend en/of aan de daaraan gestelde voorwaarden was voldaan. Bovendien kan uit het oordeel van de rechtbank, ook niet in het licht van het verhandelde ter zitting, volgen op welk ‘eerder moment’ klagers volgens de rechtbank dan op de hoogte zouden zijn geraakt van de transactie, meer in het bijzonder niet dat dit was gelegen op een tijdstip van meer dan drie maanden voorafgaand aan het indienen van het klaagschrift.
37.
Nu uit het voorgaande bezwaarlijk iets anders kan volgen dan dat klagers medio juni 2022 op de hoogte waren geraakt van de transactie met voorwaarden, is het op 2 augustus 2022 bij de strafgriffie van de rechtbank binnengekomen klaagschrift binnen drie maanden daarna — en dus tijdig — ingediend. Het andersluidende oordeel van de rechtbank geeft mitsdien blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of is onbegrijpelijk waardoor het aan nietigheid lijdt.
Ad c)
38.
Art. 74 lid 3 Sv bepaalt dat aan de rechtstreeks belanghebbende die hem bekend is, onverwijld schriftelijk mededeling wordt gedaan van de datum waarop hij die voorwaarden heeft gesteld. Uit het proces-verbaal van politie zoals hiervoor onder a) geciteerd, volgt dat de rechthebbende op de voorwerpen een ander c.q. anderen waren dan de beslagene, te weten klagers. Niet kan blijken dat het openbaar ministerie hen van de datum waarop het de bij de transactie gestelde voorwaarden heeft gesteld schriftelijk mededeling heeft gedaan.
39.
Nu klagers door dit verzuim niet eerder dan medio juni 2022 op de hoogte waren van de transactie tussen [betrokkene 1] en de daarbij gestelde voorwaarden, is de overschrijding van de termijn waarbinnen zij het klaagschrift hebben ingediend verschoonbaar.
40.
Het andersluidende oordeel van de rechtbank is derhalve onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed.
41.
De beschikking lijdt aan nietigheid.
Belang: door de niet-ontvankelijk verklaring in het beklag is de rechtbank niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het klaagschrift. Bij vernietiging van de beschikking en terug/verwijzing kan dit verzuim worden hersteld. En hoewel uit de hiervoor onder ‘Ad a)’ opgenomen stukken uit het proces-verbaal van politie in de strafzaak tegen [betrokkene 1] blijkt dat [betrokkene 1] van het geld en de auto afstand heeft gedaan als bedoeld in art. 116 lid 2 onder c Sv, en de officier van justitie op grond daarvan zou hebben kunnen gelasten dat daarmee wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer (hetgeen het mogelijk ten aanzien van het geld heeft gedaan, met betrekking tot de auto heeft het inmiddels een vordering tot onttrekking aan het verkeer ingediend), moet het er in cassatie voor worden gehouden dat hiermee niet op grond van artikel 134, tweede lid, onder b, Sv het beslag is beëindigd, nu uit de stukken ook blijkt dat de beslagene schriftelijk heeft verklaard dat het geldbedrag en de auto hem niet toebehoren, althans niet (voldoende) blijkt dat de beslagene schriftelijk heeft verklaard dat die voorwerpen hem (geheel) toebehoren zoals is vereist voor een last als bedoeld in artikel 116, tweede lid, onder c, Sv. Voor zover sprake is van een in dat verband (onterecht) door de officier van justitie genomen beslissing, dient deze niet aan klagers c.q. klager [klager 1] (met betrekking tot het geld) te worden tegengeworpen (vgl. conclusie PG ECLI:NL:PHR:2019:13, randnummer 3).
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam, en M.W. Stoet, advocaat te Den Haag, aldaar kantoor houdende aan de van Diemenstraat 202 te 2518 VH Den Haag die verklaren tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekers van cassatie.
Amsterdam, 16 maart 2023
J. Kuijper en M.W. Stoet
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 16‑03‑2023
De onder Ad a) weergegeven inhoud van delen van dat proces-verbaal en de inhoud van de onder 14. opgenomen (concept-)transactie zijn op enig moment door [betrokkene 1] aan klagers ter beschikking gesteld.
Opgemerkt wordt dat ook bij de stukken in het digitaal portaal zich geen getekend exemplaar bevindt van de transactie die [betrokkene 1] met het openbaar ministerie zou zijn overeengekomen. Uit het verhandelde ter zitting en in de overwegingen van de rechtbank in de beschikking kan niet worden opgemaakt waarop de vaststellingen met betrekking tot de (inhoud van deze) transactie zijn gebaseerd. Daarom is op 16 maart 2023 aan uw strafgriffie verzocht om, zo die transactie zich daaronder bevindt, deze in het digitaal portaal te plaatsen. Vooralsnog wordt er hier vanuit gegaan dat een schriftelijke, gedagtekende en door [betrokkene 1] ondertekende transactie zich niet onder de stukken van het geding bevindt c.q. heeft bevonden.