JONDR 2011/592:Ponzi-scheme (piramidespel). Rechtshandelingen in strijd met Wte en Wtk nietig? Strijd goede zeden? Ongerechtvaardigde verrijking? Rechtsgeldige overeenkomst. Vordering curator uit ongerechtvaardigde verrijking wegens benadeling gezamenlijke schuldeisers door voldoening schuldenaar aan verplichtingen? Stelsel Faillissementswet. Art. 47 Fw. Onrechtmatige daad? Bijzondere omstandigheden. Ook voor de destijds geldende Wte en Wtk gold dat rechtshandelingen in strijd met die wetten niet uit dien hoofde aantastbaar zijn tenzij anders bepaald, zodat ingevolge art. 3:40 lid 3 BW de sanctie van lid 2 toepassing mist. De omstandigheid dat de rechtshandelingen een onlosmakelijk onderdeel uitmaakten van de oplichtingspraktijken van de wederpartij en dat verweerster van die oplichting profiteerde, kunnen de rechtshandelingen slechts een ongeoorloofd karakter geven (in die zin dat zij wegens een onzedelijke strekking nietig zijn) indien verweerster zich bewust was of had moeten zijn van de onzedelijke bedoelingen van haar wederpartij. Het bestaan van een aan de verrijking ten grondslag liggende (rechtsgeldige) overeenkomst tussen de verrijkte en de verarmde rechtvaardigt in beginsel die verrijking, maar een verrijking van een partij bij een overeenkomst ten koste van een derde wordt niet steeds en zonder meer gerechtvaardigd door die overeenkomst, hetgeen te meer geldt bij wanverhouding tussen overeengekomen prestaties. Bij de beantwoording van de vraag of een verrijking ongerechtvaardigd is, komt grote betekenis toe aan het stelsel van de wet. In het stelsel van de Faillissementswet levert de benadeling van de gezamenlijke schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheid doordat de schuldenaar vóór zijn faillissement betalingen aan een derde heeft verricht ter voldoening aan een opeisbare schuld geen grond op de derde tot teruggaaf (aan de boedel) van die betalingen te noodzaken, behoudens de in art. 47 uitdrukkelijk geregelde uitzonderingen waarvan moet worden aangenomen dat deze hier niet aan de orde zijn. Benadeling van de gezamenlijke schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden doordat betrokkene vóór zijn faillissement betalingen aan verweerster heeft verricht ter voldoening aan zijn verplichtingen, kan door de curator gelet op het stelsel van art. 47 Fw dan ook niet met een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking worden bestreden. Het vorenstaande laat onverlet dat degene aan wie een opeisbare schuld is voldaan onder bijzondere omstandigheden op grond van onrechtmatig handelen jegens de boedel aansprakelijk kan zijn voor de daardoor veroorzaakte benadeling van de gezamenlijke schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheid.