Einde inhoudsopgave
Richtlijn 66/401/EEG betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen
Bijlage I Voorwaarden waaraan het gewas moet voldoen
Geldend
Geldend vanaf 07-07-2021
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-09-2022.
- Bronpublicatie:
16-06-2021, PbEU 2021, L 214 (uitgifte: 17-06-2021, regelingnummer: 2021/971)
- Inwerkingtreding
07-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-06-2021, PbEU 2021, L 214 (uitgifte: 17-06-2021, regelingnummer: 2021/971)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Agrarisch recht (V)
Vervoersrecht / Algemeen
EU-recht / Marktintegratie
Ondernemingsrecht / Economische ordening
1
Op het perceel mag geen voorvrucht zijn verbouwd die zich niet verdraagt met de produktie van zaaizaad van de soort en het ras van het betrokken gewas. Het perceel moet ook voldoende vrij zijn van opslag van de voorvrucht.
2
Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste kruisbestuiving kunnen leiden:
Gewas | Minimumafstand | |
---|---|---|
1 | 2 | |
Brassica-soorten Phacelia tanacetifolia | ||
— | voor de produktie van basiszaad | 400 m |
— | voor de produktie van gecertificeerd zaad | 200 m |
Andere soorten of rassen dan: Brassica-soorten Phacelia tanacetifolia, Pisum sativum, rassen van Poa pratensis als bedoeld in het tweede gedeelte van de derde zin van punt 4 | ||
— | voor de produktie van zaad voor de vermeerdering, percelen tot 2 ha | 200 m |
— | voor de produktie van zaad voor de vermeerdering, percelen groter dan 2 ha | 100 m |
— | voor de produktie van zaad bestemd voor de voortbrenging van groenvoedergewassen, percelen tot 2 ha | 100 m |
— | voor de produktie van zaad bestemd voor de voortbrenging van groenvoedergewassen, percelen groter dan 2 ha | 50 m |
Deze afstanden behoeven niet in acht te worden genomen wanneer er voldoende bescherming tegen ongewenste kruisbestuiving aanwezig is.
3
Planten van andere soorten, waarvan de zaden in het laboratorium moeilijk te onderscheiden zijn van het gewas, mogen slechts in geringe mate aanwezig zijn.
In het bijzonder moeten gewassen van de Loeium-soorten en x Festololium aan de volgende voorwaarden voldoen: het aantal planten van een andere Loeium-soort dan het gewas mag niet meer bedragen dan:
- —
1 per 50 m2 voor de produktie van basiszaad,
- —
1 per 10 m2 voor de produktie van gecertificeerd zaad.
4
Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn. In het bijzonder gewassen van andere soorten dan Pisum sativum, Vicia faba, Brassica napus var. napobrassica, Brassica oleracea convar. acephala, of van Poa pratensis moeten aan de volgende eisen voldoen: het aantal planten van deze soorten die duidelijk niet tot het betrokken ras behoren, mag niet meer bedragen dan:
- —
1 per 30 m2 voor de produktie van basiszaad,
- —
1 per 10 m2 voor de produktie van gecertificeerd zaad.
Voor Poa pratensis mag het aantal planten van soorten die kennelijk niet tot het betrokken ras behoren, niet meer bedragen dan:
- —
1 per 20 m2 voor de produktie van basiszaad,
- —
4 per 10 m2 voor de produktie van gecertificeerd zaad;
voor rassen die volgens erkende procedures officieel worden ingedeeld als ‘van één kloon afkomstige apomictische rassen’, kan een aantal planten die kennelijk niet tot het betrokken ras behoren en waarvan het aantal niet meer bedraagt dan 6 per 10 m2, als in overeenstemming worden beschouwd met voornoemde normen voor de produktie van gecertificeerd zaad. Wanneer een Lid-Staat daarom verzoekt, mag deze volgens de procedure van artikel 21 worden gemachtigd te beoordelen of aan de raszuiverheidsnormen voor gewassen van Poa pratensis die tot dergelijke rassen behoren, wordt voldaan, zonder zich louter op de uitkomsten van de in overeenstemming met punt 6 van bijlage I uitgevoerde veldkeuring te baseren, wanneer is aangetoond dat door het zaad op een adequate wijze te testen of door andere geëigende middelen overeenstemming met de in bijlage II opgenomen raszuiverheidsnormen wordt gewaarborgd.
Voor de soorten Pisum sativum, Vicia faba, Brassica napus var. napobrassica , Brassica oleracea convar. acephala, geldt slechts de eerste zin.
5
Het gewas moet nagenoeg vrij zijn van plaagorganismen die de bruikbaarheid en de kwaliteit van het zaad verminderen.
Het gewas moet tevens voldoen aan de eisen betreffende EU-quarantaineorganismen, plaagorganismen met quarantainestatus voor een beschermd gebied en gereguleerde niet-quarantaineorganismen die zijn opgenomen in de krachtens Verordening (EU) 2016/2031 (1) vastgestelde uitvoeringshandelingen, alsook aan de krachtens artikel 30, lid 1, van die verordening vastgestelde maatregelen.
De aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen op het gewas en de respectieve categorieën moet voldoen aan de eisen in de onderstaande tabel:
Gereguleerde niet-quarantaineorganismen of door gereguleerde nietquarantaineorganismen veroorzaakte symptomen | Voor opplant bestemde planten (geslacht of soort) | Drempelwaarden voor de productie van prebasiszaad | Drempelwaarden voor de productie van basiszaad | Drempelwaarden voor de productie van gecertificeerd zaad |
Clavibacter michiganensis ssp. insidiosus (McCulloch 1925) Davis et al. [CORBIN] | Medicago sativa L. | 0 % | 0 % | 0 % |
Ditylenchus dipsaci (Kuehn) Filipjev [DITYDI] | Medicago sativa L. | 0 % | 0 % | 0 % |
6
Of aan de bovengenoemde normen of eisen is voldaan, wordt voor basiszaad vastgesteld door middel van officiële veldkeuringen en voor gecertificeerd zaad door middel van hetzij officiële veldkeuringen hetzij onder officieel toezicht uitgevoerde keuringen.
Bij deze veldkeuringen moeten de volgende punten in acht worden genomen:
- A.
De stand en het ontwikkelingsstadium van het gewas moeren een afdoend onderzoek mogelijk maken.
- B.
Er moet ten minste één veldkeuring plaatsvinden.
- C.
De grootte, het aantal en de verdeling van de perceelstukken, waarvoor moet worden nagegaan of aan de bepalingen van deze bijlage wordt voldaan, moeten volgens daarvoor passende methoden worden vastgesteld.
7
Wanneer na de toepassing van de punten 4 en 6 twijfel blijft bestaan over de rasechtheid van het zaad, kan de certificeringsdienst voor het onderzoek naar die rasechtheid een internationaal erkende en reproduceerbare biochemische of moleculaire techniek gebruiken, overeenkomstig de toepasselijke internationale normen.
Voetnoten
Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).