Rb. Amsterdam, 21-12-2021, nr. AMS 21/2134
ECLI:NL:RBAMS:2021:7578
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
21-12-2021
- Zaaknummer
AMS 21/2134
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2021:7578, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 21‑12‑2021; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 21‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Hoogte compensatie transitievergoeding. Periode ontslagverbod van twee jaar ligt voor 1 juli 2015 maar door loonsanctie na die datum. Art. 7:673e BW. Voor zover omissie is herstel aan de wetgever. Ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2134
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen
de Stichting Amsterdam UMC, als rechtsopvolger van de Stichting VUMC, te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. A.J.G. Strengers),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres toekomende vergoeding voor de aan haar ex-werknemer [naam] betaalde transitievergoeding vastgesteld op € 0,-.
Bij besluit van 1 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021. Partijen zijn vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigden.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. De ex-werknemer van eiseres is ziek uitgevallen op 21 maart 2013. Naar aanleiding van de aanvraag van de ex-werknemer om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft verweerder eiseres een zogenoemde loonsanctie opgelegd en de loondoorbetalingsverplichting van eiseres verlengd tot en met 1 juli 2015 omdat onvoldoende aan de re-integratieverplichtingen is voldaan.
2. Eiseres en haar ex-werknemer hebben op 11 februari 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is neergelegd dat de arbeidsovereenkomst eindigt op 1 maart 2016 en dat eiseres aan de ex-werknemer een beëindigingsvergoeding betaalt van € 5.576,26 bruto.
3. Eiseres heeft verweerder verzocht om compensatie van de door haar betaalde ontslagvergoeding (transitievergoeding). Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
Standpunten van partijen
4. In het bestreden besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiseres voldoet aan de voorwaarden voor compensatie van de transitievergoeding. De hoogte hiervan wordt volgens verweerder bepaald aan de hand van het bedrag aan transitievergoeding waarop de ex-werknemer recht had op de dag na de einddatum van het opzegverbod van twee jaar wegens ziekte. Die datum is in dit geval 21 maart 2015. Omdat deze datum is gelegen vóór 1 juli 2015 en er voor die laatste datum nog geen recht bestond op een transitievergoeding, is de transitievergoeding vastgesteld op € 0,00. De wet- en regelgeving biedt geen mogelijkheid om voor de hoogte van de compensatie naar een ander moment te kijken, ook niet wanneer
– zoals in dit geval – een loonsanctie is opgelegd, aldus verweerder.
5. Eiseres is het niet eens met dit besluit. Zij heeft in beroep -toegelicht ter zitting- het volgende naar voren gebracht. Verweerder is er ten onrechte van uitgegaan dat de loondoorbetalingsverplichting vóór 1 juli 2015 is geëindigd. De einddatum van het opzegverbod en de loondoorbetalingsplicht is in dit geval de dag na 1 juli 2015; dat is de dag waarop de opgelegde loonsanctie afliep. Per die datum, 2 juli 2015 bestond het recht op transitievergoeding wel. Uitsluitend voor het vaststellen van de hoogte van de vergoeding moet worden gekeken naar de situatie op 21 maart 2015, in die zin dat de hoogte van de compensatie wordt berekend met die datum als fictieve einddatum voor het bepalen van de hoogte van de ontslagvergoeding. Verder stelt eiseres dat het onthouden van de compensatie ertoe leidt dat eiseres dubbel wordt gestraft omdat zij ook al een loonsanctie opgelegd heeft gekregen
Beoordeling door de rechtbank
6. De transitievergoeding voor ontslagen werknemers is ingevoerd bij de Wet werk en zekerheid, per 1 juli 2015. Ook werknemers die uit dienst gaan na langdurige ziekte (twee jaar) hebben recht op deze vergoeding. Om slapende dienstverbanden tegen te gaan heeft de wetgever per 1 april 2020 voorzien in nadere regelgeving op grond waarvan de werkgever wordt gecompenseerd voor de toegekende transitievergoeding, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
7. Niet is in geschil dat aan de voorwaarden voor toekenning van de compensatievergoeding is voldaan. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de hoogte van de vergoeding. Daarbij gaat het om de uitleg van artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat luidt als volgt:
“De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft verstrekt, maar bedraagt niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673, lid 6, aan de werknemer verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a. Artikel 670, lid 1, laatste zin is van overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de vorige zin.”
8. Artikel 7: 670, eerste lid, van het BW luidt:
“De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de arbeidsongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd (…).”
9. In het geval van eiseres gaat het om de uitleg van het laatste onderdeel van artikel 7:673e van het BW, waarin de hoogte van de vergoeding is geregeld. Die hoogte wordt bepaald op (maximaal) het bedrag dat de werkgever verschuldigd zou zijn na het wettelijk ontslagverbod van twee jaar.
10. De bedoelde periode van twee jaar was ten aanzien van de ex-werknemer van eiseres verstreken op 21 maart 2015.Het ontslagverbod is daarna blijven doorlopen tot aan het einde van de loonsanctieperiode, op 1 juli 2015. Op die grond stelt eiseres dat, omdat toen het recht op transitievergoeding voor de werknemer reeds was ingegaan, haar een vergoeding hiervoor toekomt ter hoogte van het aan de werknemer toegekende bedrag.
11. De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Zij is van oordeel dat de zinsnede “de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a” aan het einde van artikel 673e, tweede lid, van het BW duidelijk is. Het peilmoment op basis van de wettekst is dan het einde van het reguliere opzegverbod bij ziekte, twee jaar nadat de werknemer na ziekte niet kan werken.
12. In een nadere regeling van een situatie als die van eiseres – waarin de periode van het wettelijke ontslagverbod als gevolg van een loonsanctie langer duurde dan twee jaar – wordt in de wet niet voorzien. Dat neemt echter niet weg dat de relevante zinsnede, zoals hiervoor geciteerd, helder is en naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte biedt het peilmoment te verplaatsen naar het moment waarop het opzegverbod afloopt als dat door een loonsanctie is verlengd. Evenals de rechtbank Midden-Nederland heeft overwogen in de ter zitting besproken uitspraak van 28 juli 20211.overweegt de rechtbank in dit verband dat artikel 7:673e, tweede lid, alleen een verwijzing bevat naar artikel 7:670 lid 1 en niet naar lid 11 van deze bepaling dat specifiek gaat over de verlenging van de loonsanctieperiode.
13. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres dat zij met het niet-slapend houden van de arbeidsovereenkomst en de toekenning van een ontslagvergoeding aan haar ex-werknemer is tegemoetgekomen aan de wens van de wetgever om slapende dienstverbanden te voorkomen. Anders dan eiseres echter is de rechtbank van oordeel dat de beslissing van verweerder niet betekent dat eiseres dubbel wordt gestraft. De opgelegde loonsanctie houdt verband met het niet (tijdig) nakomen van re-integratieverplichtingen door eiseres. De compensatie van de transitievergoeding dient een geheel ander doel, namelijk het voorkomen van slapende dienstverbanden. Eiseres heeft inderdaad het slapende dienstverband beëindigd. Dat in haar geval, anders dan in gevallen waarin een loonsanctie is opgelegd ná 1 juli 2015 geen compensatie wordt toegekend, vloeit voort uit de geldende regelgeving en het ontbreken van overgangsrecht voor gevallen als dat van eiseres. Voor zover met het ontbreken van een nadere regeling sprake is van een omissie overweegt de rechtbank dat het aan de wetgever is om deze, indien wenselijk, te herstellen. De bestuursrechter is daarvoor niet aan zet.
Conclusie
14. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de vergoeding aan eiseres terecht op € 0,00 heeft vastgesteld. Het beroep is ongegrond.
15. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, voorzitter, en mr. M.A. Broekhuis en
mr. A.N.R. Pherai, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Lammertink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑12‑2021