Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 15-11-2010
- Bronpublicatie:
20-10-2010, PbEU 2010, L 280 (uitgifte: 26-10-2010, regelingnummer: 2010/64/EU)
- Inwerkingtreding
15-11-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-10-2010, PbEU 2010, L 280 (uitgifte: 26-10-2010, regelingnummer: 2010/64/EU)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Algemeen
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2, alinea 2, onder b),
Gezien het initiatief van het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (1),
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De Unie stelt zich ten doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen. Volgens de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999, en met name punt 33, moet het beginsel van wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van rechterlijke instanties de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerlijke en in strafzaken binnen de Unie worden, omdat een versterkte wederzijdse erkenning en de noodzakelijke onderlinge aanpassing van de wetgevingen de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de rechterlijke bescherming van de rechten van het individu ten goede zouden komen.
- (2)
Op 29 november 2000 heeft de Raad, in overeenstemming met de conclusies van Tampere, een programma van maatregelen goedgekeurd om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen (3). In de inleiding van dit programma werd gesteld dat wederzijdse erkenning is ‘bedoeld om de samenwerking tussen de lidstaten en de bescherming van de rechten van het individu te versterken’.
- (3)
De toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen veronderstelt wederzijds vertrouwen van de lidstaten in elkaars strafrechtstelsels. De omvang van die wederzijdse erkenning hangt nauw samen met het bestaan en de inhoud van bepaalde parameters, waaronder regelingen voor de bescherming van de rechten van verdachten en beklaagden en gemeenschappelijke minimumnormen, die noodzakelijk zijn om de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning te vergemakkelijken.
- (4)
Wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken kan alleen effectief functioneren in een geest van vertrouwen, waarbij niet alleen de gerechtelijke autoriteiten, maar alle bij de strafprocedure betrokken actoren beslissingen van de gerechtelijke autoriteiten van de andere lidstaten als gelijkwaardig aan hun eigen beslissingen beschouwen; daarbij gaat het niet alleen om het vertrouwen dat de regels van de andere lidstaten adequaat zijn, maar ook om het vertrouwen dat die regels correct worden toegepast.
- (5)
In artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna het ‘EVRM’) en in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna ‘het Handvest’) is het recht op een eerlijk proces vastgelegd. Artikel 48, lid 2, van het Handvest garandeert de eerbiediging van de rechten van verdediging. Deze richtlijn eerbiedigt deze rechten en moet dienovereenkomstig worden uitgevoerd.
- (6)
Hoewel al de lidstaten partij zijn bij het EVRM, heeft de ervaring geleerd dat dit gegeven alleen niet altijd zorgt voor voldoende vertrouwen in de strafrechtstelsels van andere lidstaten.
- (7)
Voor een versterking van het wederzijdse vertrouwen is een consistentere toepassing van de in artikel 6 van het recht EVRM vastgelegde rechten en waarborgen nodig. Middels deze richtlijn en andere maatregelen, is evenzeer een verdere ontwikkeling nodig binnen de Unie van de in het EVRM en in het Handvest vastgelegde minimumnormen.
- (8)
Artikel 82, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorziet in de vaststelling van minimumvoorschriften die in de lidstaten van toepassing zijn, ter bevordering van wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie. Artikel 82, lid 2, tweede alinea, onder b), verwijst naar ‘de rechten van personen in de strafvordering’ als een van de gebieden waarop minimumvoorschriften kunnen worden vastgesteld.
- (9)
Gemeenschappelijke minimumvoorschriften moeten leiden tot meer vertrouwen in de strafrechtstelsels van alle lidstaten, dat op zijn beurt zou moeten leiden tot efficiëntere justitiële samenwerking in een klimaat van wederzijds vertrouwen. Dergelijke gemeenschappelijke minimumvoorschriften moeten worden vastgesteld op het gebied van vertolking en vertaling in strafprocedures.
- (10)
Op 30 november 2009 keurde de Raad een resolutie over een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures (4) goed. In de routekaart, waarin een stapsgewijze benadering wordt voorgestaan, werd opgeroepen tot de vaststelling van maatregelen met betrekking tot het recht op vertaling en vertolking (maatregel A), het recht op informatie over de rechten en informatie over de beschuldiging (maatregel B), het recht op juridisch advies en rechtsbijstand (maatregel C) en het recht op communicatie met familie, werkgever en consulaire autoriteiten (maatregel D) en met betrekking tot bijzondere waarborgen voor kwetsbare verdachten of beklaagden (maatregel E).
- (11)
In het programma van Stockholm, dat werd goedgekeurd op 10 december 2009, verklaarde de Europese Raad zich ingenomen met de routekaart en maakte hij deze tot onderdeel van het programma van Stockholm (punt 2.4). De Europese Raad onderstreepte het feit dat de routekaart niet uitputtend is, door de Commissie uit te nodigen te onderzoeken welke minimale procedurele rechten verdachten en beklaagden verder kunnen worden toegekend, en te beoordelen of andere vraagstukken, bijvoorbeeld het vermoeden van onschuld, dienen te worden aangepakt om op dit gebied tot een betere samenwerking te komen.
- (12)
Deze richtlijn heeft betrekking op maatregel A van de routekaart. Er worden gemeenschappelijke minimumregels in vastgesteld die op het gebied van vertolking en vertaling in strafprocedures moeten gelden, om het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten te vergroten.
- (13)
In deze richtlijn wordt geput uit het voorstel van de Commissie voor een kaderbesluit van de Raad betreffende het recht op tolk- en vertaaldiensten in strafprocedures van 8 juli 2009, en het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op tolk- en vertaaldiensten in strafprocedures van 9 maart 2010.
- (14)
Het recht op vertolking en vertaling ten behoeve van personen die de taal van de procedure niet spreken of verstaan, is vastgelegd in artikel 6 van het EVRM, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens. De bepalingen van deze richtlijn vergemakkelijken de toepassing van dit recht in de praktijk. Te dien einde strekt deze richtlijn ertoe het recht van een beklaagde of verdachte op vertolking en vertaling in strafprocedures te garanderen, met het oog op het verzekeren van zijn recht op een eerlijk proces.
- (15)
De rechten waarin in deze richtlijn is voorzien, moeten tevens gelden, als noodzakelijke begeleidende maatregelen, voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel (5) binnen de bij deze richtlijn gestelde grenzen. De lidstaten van tenuitvoerlegging dienen vertolking en vertaling te verstrekken ten behoeve van de gezochte persoon die de taal van de procedure niet spreekt of verstaat, en de kosten daarvoor te dragen.
- (16)
In sommige lidstaten is een andere autoriteit dan een in strafzaken bevoegde rechtbank bevoegd tot het opleggen van sancties met betrekking tot relatief lichte strafbare feiten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn met betrekking tot verkeersovertredingen die op grote schaal worden begaan en die kunnen worden vastgesteld naar aanleiding van een verkeerscontrole. In dergelijke situaties zou het onredelijk zijn de bevoegde autoriteit te verplichten alle rechten te waarborgen waarin deze richtlijn voorziet. Als de wet van een lidstaat erin voorziet dat voor lichte strafbare feiten een sanctie worden opgelegd door een dergelijke autoriteit, en tegen het opleggen van deze sanctie beroep bij een in strafzaken bevoegde rechtbank kan worden ingesteld, moet deze richtlijn derhalve alleen van toepassing zijn op de procedure die bij deze rechtbank wordt gevoerd naar aanleiding van dit beroep.
- (17)
Deze richtlijn dient kosteloze en toereikende taalkundige bijstandsverlening te waarborgen, zodat verdachten of beklaagden die de taal van de strafprocedure niet spreken of verstaan, hun recht van verdediging volledig kunnen uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd.
- (18)
Vertolking voor de verdachte of beklaagde moet onverwijld worden verstrekt. Er kan echter enige tijd verstrijken voordat vertolking wordt verstrekt, zonder dat dit een schending oplevert van de vereiste dat de vertolking onverwijld moet worden verstrekt, zolang deze termijn redelijk is in de gegeven omstandigheden.
- (19)
Communicatie tussen de verdachte of beklaagde en zijn raadsman moet worden uitgelegd in overeenstemming met deze richtlijn. De verdachte of beklaagde moet onder meer zijn versie van de feiten aan zijn raadsman kunnen uitleggen, zijn raadsman kunnen wijzen op verklaringen waarmee hij het niet eens is en zijn raadsman kunnen informeren over feiten die tot zijn verdediging zouden moeten worden aangevoerd.
- (20)
Om de voorbereiding van de verdediging mogelijk te maken, dient communicatie tussen de verdachte of beklaagde en zijn raadsman die rechtstreeks verband houdt met een zitting of ondervraging tijdens de procedure, met de instelling van een beroep of met andere procedurele verzoeken, bijvoorbeeld een verzoek om vrijlating op borgtocht, te worden vertolkt, indien dit nodig is om het eerlijke verloop van de procedure te garanderen.
- (21)
De lidstaten zorgen ervoor dat er een procedure of mechanisme bestaat om te controleren of de verdachte of beklaagde de taal van de strafprocedure spreekt en verstaat en of hij de bijstand van een tolk nodig heeft. Deze procedure of dit mechanisme houdt in dat de bevoegde autoriteit op welke adequate wijze ook, inclusief door de verdachte of beklaagde te raadplegen, verifieert of deze de taal van de strafprocedure spreekt en verstaat en of hij de bijstand van een tolk nodig heeft.
- (22)
De vertolking en vertaling die uit hoofde van deze richtlijn wordt verstrekt, dient te geschieden in de moedertaal van de verdachte of beklaagde of in een andere taal die hij spreekt of verstaat, zodat hij zijn recht van verdediging volledig kan uitoefenen en zodat het eerlijke verloop van de procedure wordt gegarandeerd.
- (23)
De eerbiediging van het recht op vertolking en vertaling waarin deze richtlijn voorziet, mag niet ten koste gaan van andere procedurele waarborgen waarin de nationale wet voorziet.
- (24)
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat controle kan worden uitgeoefend over de adequaatheid van de verstrekte vertolking en vertaling, wanneer de bevoegde autoriteiten in een gegeven geval gewaarschuwd zijn.
- (25)
De verdachte of beklaagde of de persoon tegen wie een procedure voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel loopt, moet het recht hebben de vaststelling dat er geen vertolking nodig is, aan te vechten, overeenkomstig procedures in het nationale recht. Dit recht houdt niet in dat de lidstaten verplicht zijn te voorzien in een afzonderlijk mechanisme of een afzonderlijke klachtenprocedure om deze vaststelling aan te vechten en het mag geen afbreuk doen aan de tijdslimieten die gelden voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel.
- (26)
Wanneer de kwaliteit van de vertolking onvoldoende wordt geacht om het recht op een eerlijk proces te garanderen, moeten de bevoegde autoriteiten de aangestelde tolk kunnen vervangen.
- (27)
De zorgplicht ten aanzien van verdachten of beklaagden die in een mogelijk zwakke positie verkeren, met name vanwege enige lichamelijke beperking waardoor hun vermogen om doeltreffend te communiceren is aangetast, ligt ten grondslag aan een eerlijke rechtsbedeling. De vervolgende instantie, de rechtshandhavingsautoriteiten en de gerechtelijke autoriteiten moeten daarom garanderen dat die personen de rechten waarin deze richtlijn voorziet, daadwerkelijk kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld door rekening te houden met elke mogelijke kwetsbaarheid waardoor zij de procedure niet goed kunnen volgen en zich niet goed verstaanbaar kunnen maken, en door passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat die rechten gewaarborgd worden.
- (28)
Wanneer voor vertolking op afstand gebruik wordt gemaakt van videoconferenties, moeten de bevoegde autoriteiten gebruik kunnen maken van instrumenten die ontwikkeld worden in het kader van de Europese e-justitie (bijvoorbeeld informatie over rechtbanken met videoconferentieapparatuur of -handboeken).
- (29)
Deze richtlijn moet in het licht van de in de praktijk opgedane ervaring worden geëvalueerd. Indien nodig moet zij worden gewijzigd om de waarborgen die erin worden vastgelegd, te verbeteren.
- (30)
Het garanderen van een eerlijk verloop van de procedure vereist dat essentiële processtukken, of ten minste de relevante onderdelen daaruit, ten behoeve van de verdachte of beklaagde vertaald worden overeenkomstig deze richtlijn. Bepaalde stukken moeten in dit opzicht altijd worden beschouwd als essentiële processtukken en moeten bijgevolg worden vertaald, zoals beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen. Het behoort de bevoegde autoriteiten van de lidstaten toe om uit eigen beweging of op verzoek van de verdachte of beklaagde of van diens raadsman te besluiten welke andere processtukken essentieel zijn om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen en bijgevolg eveneens moeten worden vertaald.
- (31)
De lidstaten moeten de toegang tot nationale gegevensbanken van gerechtsvertalers en -tolken faciliteren, waar deze gegevensbanken bestaan. In verband hiermee moet met name aandacht worden besteed aan de doelstelling toegang te verlenen tot bestaande gegevensbanken via de e-justitie-portaalsite, als gepland in het meerjarenactieplan 2009–2013 voor de Europese e-justitie van 27 november 2008 (6).
- (32)
Met deze richtlijn moeten minimumvoorschriften worden vastgesteld. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om de in deze richtlijn vastgestelde rechten uit te breiden, om ook in situaties die niet in deze richtlijn aan bod komen, een hoger beschermingsniveau te bieden. Het beschermingsniveau mag nooit lager zijn dan de normen die zijn opgenomen in het EVRM of het Handvest, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens of het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- (33)
De bepalingen van deze richtlijn die met door het EVRM en door het Handvest gewaarborgde rechten overeenkomen, moeten worden uitgelegd en toegepast in overeenstemming met deze rechten, zoals deze zijn ontwikkeld in de desbetreffende rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens en het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- (34)
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het vaststellen van gemeenschappelijke minimumregels, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
- (35)
Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol (nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hebben deze lidstaten kennis gegeven van hun wens deel te nemen aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn.
- (36)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol (nr. 22) betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn; deze richtlijn is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 69 van 18.3.2010, blz. 1.
Standpunt van het Europees Parlement van 16 juni 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 7 oktober 2010.
PB C 12 van 15.1.2001, blz. 10.
PB C 295 van 4.12.2009, blz. 1.
Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).
PB C 75 van 31.3.2009, blz. 1.