ABRvS, 17-04-2019, nr. 201709469/1/A3
ECLI:NL:RVS:2019:1231
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-04-2019
- Zaaknummer
201709469/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:1231, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑04‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 2019/273 met annotatie van P.J. Stolk
JBP 2019/47
Uitspraak 17‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 september 2016 heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland (hierna: ODMH) namens het college het verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) deels ingewilligd en zes documenten inclusief enkele bijlagen openbaar gemaakt. ODMH heeft bepaalde passages en persoonsgegevens in die documenten weggelakt.
201709469/1/A3.
Datum uitspraak: 17 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2017 in zaak nr. 17/987 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2016 heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland (hierna: ODMH) namens het college het verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) deels ingewilligd en zes documenten inclusief enkele bijlagen openbaar gemaakt. ODMH heeft bepaalde passages en persoonsgegevens in die documenten weggelakt.
Bij besluit van 23 januari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de documenten opnieuw verstrekt.
Bij uitspraak van 24 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 23 januari 2017 vernietigd voor zover daarbij bepaalde passages in de documenten zijn weggelakt. De rechtbank heeft het college opgedragen die passages in de documenten alsnog openbaar te maken. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 4 december 2017 heeft het college uitvoering gegeven aan de uitspraak van 24 oktober 2017, waarbij het de door de rechtbank aangegeven passages openbaar heeft gemaakt.
[appellant] heeft de toestemming bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2018, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.M.M. Scholtes, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Bij het besluit van 8 januari 2019 heeft het college het verslag van het portefeuillehoudersoverleg van 29 augustus 2016 openbaar gemaakt, met uitzondering van een aantal passages en persoonsgegevens. Bij brief van 19 februari 2019 heeft [appellant] hierop gereageerd. [appellant] heeft daarbij de toestemming bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Het juridische kader is opgenomen in een bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Voorgeschiedenis en het Wob-verzoek
2. [eigenaar] is eigenaar van een dierenspeciaalzaak in Bodegraven. [appellant] heeft [eigenaar] bijgestaan in een procedure over een handhavingsverzoek. Hij heeft een handhavingsverzoek ingediend bij het college dat betrekking heeft op een vestiging van Welkoop, een tuincentrum gevestigd op bedrijventerrein Rijnhoek. [eigenaar] heeft het college verzocht handhavend op te treden tegen de verkoop van dierbenodigdheden door Welkoop. Deze procedure heeft geresulteerd in de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2181. In die uitspraak heeft de Afdeling, kort gezegd, geoordeeld dat de brief van het college van 18 december 2014 in reactie op het handhavingsverzoek van [eigenaar] geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, omdat die brief slechts een vooraankondiging tot handhaving inhoudt. Het college heeft naar aanleiding van deze uitspraak het handhavingsverzoek van [eigenaar] bij besluit van 8 september 2016 alsnog afgewezen.
2.1. [appellant] heeft op 12 september 2016 een Wob-verzoek ingediend, waarin hij heeft verzocht om openbaarmaking van de bestuurlijke documentatie over de besluitvorming over het handhavingsverzoek van [eigenaar]. Het gaat daarbij om, zo staat in het Wob-verzoek, "alle bestuurlijke documentatie aangaande de besluitvorming op het handhavingsverzoek, ook de (digitale) correspondentie van de ODMH aangaande de besluitvorming, openbaar te maken, zodat een ieder die kan raadplegen."
De besluitvorming
3. Bij besluit van 21 september 2016 heeft het college dat verzoek deels ingewilligd. Het college heeft zich wat betreft de reikwijdte van het Wob-verzoek op het standpunt gesteld dat [appellant] de processtukken die ingaan op de besluitvorming over het verzoek tot handhaving al heeft ontvangen in het kader van de eerdere procedures. Ook heeft [appellant] al via een eerder Wob-verzoek informatie ontvangen. Daarom heeft het college geconcludeerd dat het verzoek ziet op documenten die betrekking hebben op het besluit van 8 september 2016.
Bij het besluit van 21 september 2016 heeft het college zes documenten, te weten zes e-mails met enkele bijlagen, openbaar gemaakt, maar het heeft daarin bepaalde passages weggelakt. Volgens het college zijn die passages opgesteld ten behoeve van intern beraad en bevatten ze persoonlijke beleidsopvattingen.
3.1. Het college heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar bij besluit van 23 januari 2017 gegrond verklaard. Het heeft zich op het standpunt gesteld dat de documenten zijn bedoeld voor intern beraad en dat om die reden ook de namen van de betrokken ambtenaren terecht zijn weggelakt. Desalniettemin zijn, zo stelt het college, sommige passages ten onrechte aangemerkt als persoonlijke beleidsopvattingen, omdat ze feitelijke informatie bevatten. Daarom heeft het college de documenten opnieuw openbaar gemaakt inclusief de passages die ten onrechte zijn weggelakt.
De aangevallen uitspraak en nadere besluitvorming
4. De rechtbank heeft in de eerste plaats geoordeeld dat het college de reikwijdte van het Wob-verzoek terecht heeft beperkt tot documenten over de periode van 10 augustus 2016, de datum van de uitspraak van de Afdeling, tot en met 8 september 2016, de datum van het besluit op het handhavingsverzoek van [eigenaar]. De rechtbank heeft verder de mededeling van het college dat onder hem niet meer documenten berusten dan reeds (deels) openbaar zijn gemaakt, niet ongeloofwaardig geacht. In het bijzonder heeft de rechtbank niet ongeloofwaardig geacht dat geen apart verslag is gemaakt van het portefeuillehoudersoverleg dat plaatsvond op 29 augustus 2016. Over de zes documenten die het college openbaar heeft gemaakt, heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de inhoud daarvan blijkt dat de opstellers de documenten ten behoeve van intern beraad hebben opgesteld. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college een deel van de passages in die documenten en de namen, e-mailadressen en doorkiesnummers van betrokkenen terecht heeft weggelakt.
Over een aantal weggelakte passages heeft de rechtbank echter geoordeeld dat deze informatie van feitelijke aard bevatten en niet zodanig met de persoonlijke beleidsopvattingen verweven zijn dat ze niet van elkaar kunnen worden gescheiden. De rechtbank heeft het besluit van het college van 23 januari 2017 voor zover het betrekking heeft op die passages vernietigd en het college opgedragen die passages openbaar te maken.
4.1. Het college heeft bij besluit van 4 december 2017 uitvoering gegeven aan de uitspraak en de door de rechtbank aangegeven passages in de documenten alsnog openbaar gemaakt.
Het geschil in hoger beroep
5. [appellant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank voor zover zij een deel van het besluit van 23 januari 2017 in stand heeft gelaten. Omdat [appellant] geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 4 december 2017, waarbij het college alsnog is overgegaan tot openbaarmaking van bepaalde passages uit de documenten, heeft het hoger beroep geen betrekking op dat besluit. Wel heeft [appellant] belang bij een beoordeling van het besluit van 8 januari 2019, waarbij het college alsnog is overgegaan tot openbaarmaking van een nader document. Omdat het college in dat document een aantal passages heeft weggelakt en [appellant] zich daarin niet kan vinden, is dit besluit onderdeel van het geding.
5.1. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat onder het college geen andere documenten berusten dan de zes documenten die het college openbaar heeft gemaakt. Verder voert hij aan dat de rechtbank niet heeft beoordeeld of de namen in de documenten alleen namen van ambtenaren zijn. Ten slotte betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de weggelakte passages alleen persoonlijke beleidsopvattingen zijn. De Afdeling zal deze gronden achtereenvolgens beoordelen. Daarna zal zij de gronden van het beroep tegen het besluit van 8 januari 2019 beoordelen.
Gronden tegen de aangevallen uitspraak
i. Het ontbreken van documenten
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de periode van 10 augustus 2016 tot en met 12 september 2016 geen andere portefeuillehoudersoverleggen hebben plaatsgevonden dan de overleggen van 15 en 29 augustus 2016. Bovendien is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, aannemelijk dat van het portefeuillehoudersoverleg van 29 augustus 2016 een verslag is gemaakt. Verder is namens het college ter zitting van de rechtbank te kennen gegeven dat de niet-openbaar gemaakte passages deels adviezen bevatten die niet door de wethouder zijn overgenomen. Die adviezen zijn, zo meent [appellant], in dezelfde vorm of in soortgelijke bewoordingen vertaald in (concept)besluiten. Deze besluiten zijn ten onrechte niet overgelegd, aldus [appellant].
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1494), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat documenten toch onder het bestuursorgaan berusten.
6.2. De e-mails en bijlagen, waarvan de Afdeling met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis heeft genomen, bevatten geen aanknopingspunten voor de conclusie dat nog andere portefeuillehoudersoverleggen hebben plaatsgevonden over het handhavingsverzoek van [eigenaar] dan de overleggen die hebben plaatsgevonden op 15 en 29 augustus 2016. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. De e-mails bevatten evenmin aanknopingspunten voor de stelling van [appellant] dat de adviezen die niet door de wethouder zijn overgenomen op enigerlei wijze zijn vertaald in (concept)besluiten. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat in zoverre meer documenten onder het college berusten dan de documenten die al (deels) openbaar zijn gemaakt.
6.3. Onder de gedingstukken bevindt zich het verslag van het portefeuillehoudersoverleg van 15 augustus 2016. Dat verslag heeft een specifieke en - naar het lijkt - standaard lay-out. Verder volgt uit een e-mail van 29 augustus 2016 dat op diezelfde datum een portefeuillehoudersoverleg heeft plaatsgevonden. Ter zitting van de Afdeling heeft de gemachtigde van het college desgevraagd verklaard dat zij geen verslag van dat overleg heeft mogen ontvangen, dat het haar niet bekend is of van dat overleg een verslag is opgesteld en dat daarover geen navraag is gedaan in het kader van het Wob-verzoek. Gelet op de lay-out van het verslag van 15 augustus 2016, het feit dat op 29 augustus 2016 ook een portefeuillehoudersoverleg heeft plaatsgevonden en de aard van een dergelijk overleg, had het voor de hand gelegen dat het college navraag had gedaan of van dat laatste overleg een verslag is opgemaakt. Omdat het college dit heeft nagelaten, heeft het door het college verrichte onderzoek in het kader van het Wob-verzoek, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet zorgvuldig plaatsgevonden. Zoals [appellant] terecht betoogt, had de rechtbank het college dan ook de opdracht moeten geven om nader onderzoek te verrichten naar het bestaan van het verslag. De aangevallen uitspraak komt daarom in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
Het betoog slaagt.
6.4. Inmiddels heeft het college bij een nieuw onderzoek het verslag van het portefeuillehoudersoverleg van 29 augustus 2016 aangetroffen en een besluit genomen over de openbaarmaking ervan. Een nieuw onderzoek is daarom niet nodig. Het besluit van 8 januari 2019, waarin over de openbaarmaking van het verslag is beslist, komt verderop aan de orde.
ii. Weggelakte namen
7. [appellant] voert in hoger beroep verder aan dat de rechtbank niet heeft beoordeeld of de weggelakte namen alleen namen zijn van ambtenaren die bij de gemeente Bodegraven-Reeuwijk werken. Het college heeft geen lijst van namen van ambtenaren overgelegd op grond waarvan de rechtbank kon concluderen dat alleen ambtenaren aan de overleggen hebben deelgenomen. Indien ambtenaren digitaal hebben gecorrespondeerd met Welkoop, had het college de namen van niet-ambtenaren openbaar moeten maken, aldus [appellant].
7.1. De documenten bestaan uit zes e-mails, waarvan enkele met een bijlage. De documenten hebben betrekking op de besluitvorming van na de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2016. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevatten die e-mails (uitsluitend) namen van ambtenaren. Dat valt af te leiden uit de e-mailadressen, de doorkiesnummers en de ondertekening van de e-mails.
7.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob de namen, e-mailadressen en doorkiesnummers van de betrokken ambtenaren heeft mogen weglakken, aangezien openbaarmaking van deze informatie kan leiden tot aantasting van de persoonlijke levenssfeer van die ambtenaren.
De Afdeling volgt dit standpunt van de rechtbank. De in de e-mails vermelde ambtenaren treden niet wegens hun functie in de openbaarheid. Dat ambtenaren incidenteel als procesvertegenwoordiger namens het college optreden, maakt dit niet anders. Het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer verzet zich tegen openbaarmaking van namen van ambtenaren die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het Wob-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt (zie de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321). [appellant] heeft in dit concrete geval niet aannemelijk gemaakt dat het belang van de openbaarheid zwaarder weegt.
Het betoog faalt.
iii. Weggelakte passages
8. [appellant] betoogt in hoger beroep tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de weggelakte passages persoonlijke beleidsopvattingen zijn. Bovendien heeft zij, zo stelt [appellant], ten onrechte geoordeeld dat de feiten in de weggelakte passages zo sterk verweven zijn met de persoonlijke beleidsopvattingen dat deze niet van elkaar te scheiden zijn.
8.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:314, overweging 5.1), volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 van de Wob (Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3, blz. 13) dat het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor het gebruik door anderen binnen de overheid. Met de in artikel 11, eerste lid, van de Wob neergelegde beperking ten aanzien van persoonlijke beleidsopvattingen in documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad heeft de wetgever beoogd "dat ambtenaren de vrijheid dienen te hebben ongehinderd hun bijdrage te leveren aan de beleidsvoorbereiding of uitvoering, en daarover te studeren, te brainstormen, anderszins te overleggen, nota's te schrijven etc. Zij moeten […] in alle openhartigheid onderling functioneel kunnen communiceren." (Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 6, blz. 13). Onder persoonlijke beleidsopvatting wordt verstaan een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van één of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.
Artikel 11 van de Wob biedt daarmee de basis om documenten voor intern beraad die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten te weigeren. Feitelijke gegevens zijn echter geen persoonlijke beleidsopvattingen en kunnen derhalve niet krachtens artikel 11, eerste lid, van de Wob worden geweigerd. Feitelijke gegevens kunnen wel zodanig met die opvattingen zijn verweven dat het niet mogelijk is deze te scheiden. In dat geval kunnen ook die feitelijke gegevens met een beroep op dit artikel worden geweigerd.
Een bestuursorgaan dient per zelfstandig onderdeel van een document voor intern beraad met informatie over een bepaalde bestuurlijke aangelegenheid, zoals alinea’s, te bezien of dit zelfstandig onderdeel persoonlijke beleidsopvattingen bevat en, wanneer in de opvattingen informatie van feitelijke aard is opgenomen, of de persoonlijke beleidsopvattingen zodanig met deze feitelijke gegevens zijn verweven dat deze niet zijn te scheiden. Ingeval van verwevenheid mag in beginsel het betrokken onderdeel van het document worden geweigerd op grond van artikel 11 van de Wob. Een bestuursorgaan hoeft niet binnen een zelfstandig onderdeel van een document per zin of zinsdeel te bepalen of verwevenheid een weigering kan rechtvaardigen (zie genoemde uitspraak van 31 januari 2018, overweging 5.2).
Voor zover in documenten voor intern beraad sprake is van feitelijke gegevens waarvan verstrekking niet vanwege verwevenheid kan worden geweigerd, geldt voorts het volgende. Indien die feitelijke gegevens uitsluitend bestaan uit informatie die uit anderen hoofde reeds openbaar is, hoeven deze gegevens niet te worden verstrekt. Op informatie die reeds van overheidswege openbaar is gemaakt, is de Wob niet van toepassing (zie genoemde uitspraak van 31 januari 2018, overweging 5.3).
8.2. De e-mails en bijlagen bevatten een interne gedachtewisseling tussen (uitsluitend) ambtenaren van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk en de ODMH over de besluitvorming op het handhavingsverzoek van [eigenaar] na de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2016. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevatten deze passages opvattingen, interpretaties en conclusies van de desbetreffende ambtenaren over die besluitvorming. Daarmee heeft de rechtbank deze passages terecht gekwalificeerd als persoonlijke beleidsopvattingen. Voor zover deze passages feiten bevatten, zijn ze, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, nauw verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen en niet van elkaar te scheiden.
Het betoog faalt.
iv. Conclusie hoger beroep
9. De conclusie is dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak van de rechtbank komt voor vernietiging in aanmerking voor zover zij daarbij heeft nagelaten het college opdracht te geven nader onderzoek te verrichten naar het bestaan van het verslag van het portefeuillehoudersoverleg van 29 augustus 2016. Uit hetgeen onder 6.4 is overwogen, volgt dat het college dit onderzoek niet alsnog hoeft te verrichten.
Gronden tegen het besluit van 8 januari 2019
10. Bij het besluit van 8 januari 2019 heeft het college het verslag van het portefeuillehoudersoverleg van 29 augustus 2016 alsnog openbaar gemaakt met uitzondering van een aantal passages en persoonsgegevens. Het heeft zich, onder verwijzing naar het eerdere besluit van 23 januari 2017, op het standpunt gesteld dat het verslag is opgesteld ten behoeve van intern beraad en dat de weggelakte passages persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Het college heeft de namen van de deelnemers aan het overleg met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob weggelakt.
i. Weggelakte namen
11. [appellant] betoogt dat ten onrechte alle namen zijn weggelakt. Ook de wethouder zal hebben deelgenomen aan het overleg en hij treedt wegens zijn functie in de openbaarheid.
11.1. De in het verslag vermelde ambtenaren, met uitzondering van de wethouder, treden niet wegens hun functie in de openbaarheid. Zoals de Afdeling hiervoor onder overweging 7.2 heeft overwogen verzet het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking van namen van ambtenaren die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het Wob-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. [appellant] heeft in dit concrete geval niet aannemelijk gemaakt dat het belang van de openbaarheid zwaarder weegt. Verder is de naam van de wethouder zichtbaar bovenaan het verslag.
Het betoog faalt.
ii. Weggelakte passages
12. [appellant] voert verder aan dat het college bij punt 2 in de linkerkolom van het verslag ten onrechte tekst heeft weggelakt. Die tekst zal, vanwege de lengte ervan, geen persoonlijke beleidsopvatting zijn. De weggelakte zin bij punt 2 in de rechterkolom is ook ten onrechte weggelakt, aldus [appellant].
12.1. Het verslag van het portefeuillehoudersoverleg van 29 augustus 2016 is, evenals het verslag van het portefeuillehoudersoverleg van 15 augustus 2016, opgesteld ten behoeve van intern beraad en bevat een interne gedachtewisseling over de besluitvorming in het kader van het handhavingsverzoek. De weggelakte zin bij punt 2 in de rechterkolom bevat, zoals het college terecht stelt, een persoonlijke beleidsopvatting van de desbetreffende ambtenaren. De weggelakte tekst bij punt 2 in de linkerkolom bevat namen van ambtenaren die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden. De Afdeling wijst in dit kader op hetgeen zij hiervoor onder 11.1 heeft overwogen.
Het betoog faalt.
Slotsom
13. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak van de rechtbank komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover zij daarbij heeft nagelaten het college opdracht te geven nader onderzoek te verrichten naar het bestaan van het verslag van het portefeuillehoudersoverleg van 29 augustus 2016.
14. Het beroep tegen het nadere besluit van 8 januari 2019 is ongegrond.
15. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2017 in zaak nr. 17/987, voor zover de rechtbank daarbij heeft nagelaten het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk opdracht te geven om nader onderzoek te verrichten naar het verslag van het portefeuillehoudersoverleg van 29 augustus 2016;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 8 januari 2019, kenmerk 2017291737, ongegrond;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 40,97 (zegge: veertig euro en zevenennegentig cent);
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Grimbergen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019
581.
Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…];
c. intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;
[…];
f. persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten;
[…].
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
[…].
Artikel 10
[…].
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…];
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…].
Artikel 11
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
[…].