GHvJ, 18-02-2014, nr. AR 779/07 - ghis 26494 - H 179/13
ECLI:NL:OGHACMB:2014:24
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum
18-02-2014
- Zaaknummer
AR 779/07 - ghis 26494 - H 179/13
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHACMB:2014:24, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 18‑02‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 18‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Het te laat betalen van het griffierecht heeft tot gevolg dat het hoger beroep is vervallen.
Partij(en)
Registratienummer: AR 779/07 - ghis 26494 - H 179/13
Uitspraak: 18 februari 2014
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[appellante],
wonend in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigde: mr. R.P. Koeijers,
tegen
[GEINTIMEERDE],
wonend in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.D. Bennett.
De partijen worden hierna weer [appellante] en [geintimeerde] genoemd.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1
Bij vonnis van 10 september 2013 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor uitlating aan de zijde van [appellante].
1.2
Op 5 november 2013 heeft [appellante] een akte ingediend.
Op 3 december 2013 heeft [geintimeerde] een antwoordakte ingediend.
1.3
Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1
Art. 270 lid 5 Rv bepaalt, kort gezegd, dat indien niet tijdig vooruitbetaling plaatsvindt van het door de griffier getaxeerde bedrag, het hoger beroep vervalt. Het betreft hier een verval van rechtswege. Anders dan in Europees Nederland (art. 127a lid 3 jo. 353 RvNL en art. 282a lid 4 jo. 362 RvNL), bestaat in Curaçao geen wettelijke hardheidsclausule die het mogelijk maakt dat de rechter art. 270 lid 5 Rv buiten toepassing laat, indien hij van oordeel is dat toepassing van die bepaling, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Niettemin moet worden aangenomen dat art. 270 lid 5 Rv buiten toepassing moet worden gelaten in het uitzonderlijke geval dat toepassing daarvan zou leiden tot strijd met art. 6 EVRM. Daarvan is sprake indien door toepassing van de wetsbepaling het recht van een rechtzoekende op toegang tot de appelrechter in de kern zou worden aangetast (vergelijk: HR 27 januari 2010, ECLI:NL:HR:2012:BV2020, NJ 2012/20).
2.2
Uit de datering van de memorie van grieven (27 maart 2013), de griffiersaantekeningen op de memorie van grieven (memorie van grieven ingediend en griffierechten betaald op 4 april 2013) leidt het Hof af dat
[appellante] in elk geval vanaf 27 maart 2013 werd bijgestaan door een advocaat en dat het griffierecht is betaald op 4 april 2013, twee dagen te laat. De advocaat moet geacht worden zonder meer bekend te zijn met de in
art. 270 lid 5 Rv bedoelde termijn (zes weken na indiening van de akte van appel, art. 271 Rv) en voor de vaststelling van de uiterste betalingsdatum niet afhankelijk te zijn van de aanwezigheid van een griffiersaantekening van die strekking op de akte van appel of van een aantekening op de akte van appel van de hoogte van het getaxeerde bedrag. Van de advocaat had ook zonder een dergelijke aantekening mogen worden verwacht dat hij onverwijld onderzoek zou doen naar de uiterste betalingstermijn (tevens de uiterste termijn voor indiening van de memorie van grieven).
2.3
Gelet op het voorgaande wordt in dit geval het recht van [appellante] op toegang tot de appelrechter niet in de kern aangetast door toepassing van
art. 270 lid 5 Rv.
2.4
Overigens geldt de termijn van art. 270 lid 5 Rv ook voor appellanten die zonder advocaat procederen en komt het in beginsel voor hun risico, indien zij die termijn overschrijden. Dat kan anders zijn, indien de griffie een onjuiste datum noemt als datum waarop die termijn verstrijkt, maar dat daarvan in dit geval sprake is, is gesteld noch gebleken.
2.5
Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, laat het systeem van het recht toe dat enerzijds art. 270 lid 5 Rv bepaalt dat bij niet tijdige betaling het hoger beroep vervalt zonder waarschuwing vooraf, terwijl anderzijds art. 6:82 BW als uitgangspunt hanteert dat verzuim eerst intreedt na een ingebrekestelling.
2.6
Er zijn gevallen waarin een appellant in de gelegenheid wordt gesteld griffierecht bij te betalen (met name: gevallen waarin een aanvullend bedrag wordt getaxeerd en nageheven). [appellante] heeft echter geen gevallen genoemd die zozeer op het onderhavige geval lijken dat er geen relevant verschil in omstandigheden is en toch een verschil in uitkomst. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel (discriminatieverbod) wordt daarom verworpen.
2.7
Voorgaande oordelen brengen mee dat het hoger beroep is vervallen en dat [appellante] moet worden veroordeeld in de kosten ervan.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verstaat dat het hoger beroep is vervallen;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geintimeerde] gevallen en tot op heden begroot op NAF. 265,73 aan verschotten en NAF. 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, E.M. van der Bunt en
H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 18 februari 2014 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.