NJB 2017/1867
Opzettelijk een daad verrichten behorende tot ‘een ambt’ dat men niet bekleedt, art. 196 lid 1 Sr: deze bepaling is opgenomen in Titel VIII (Misdrijven tegen het openbaar gezag) van het Tweede Boek Sr. Onjuist is de opvatting dat met de uitoefening van het beroep van advocaat een van het openbaar gezag deel uitmakend ambt wordt bekleed in de zin van art. 196 Sr. In casu aldus onjuiste rechtsopvatting door het hof
HR 19-09-2017, ECLI:NL:HR:2017:2415
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19 september 2017
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, M.J. Borgers
- Zaaknummer
16/01909
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2017:2415, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑09‑2017
ECLI:NL:PHR:2017:853, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑06‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑07‑2016
- Wetingang
(art. 196 Sr)
Essentie
Opzettelijk een daad verrichten behorende tot ‘een ambt’ dat men niet bekleedt, art. 196 lid 1 Sr: deze bepaling is opgenomen in Titel VIII (Misdrijven tegen het openbaar gezag) van het Tweede Boek Sr. Onjuist is de opvatting dat met de uitoefening van het beroep van advocaat een van het openbaar gezag deel uitmakend ambt wordt bekleed in de zin van art. 196 Sr. In casu aldus onjuiste rechtsopvatting door het hof
Uitspraak
Inleiding:
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort gezegd – ‘opzettelijk een daad heeft verricht behorende tot een ambt dat hij niet bekleedt, immers heeft hij, verdachte, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.