HR, 18-06-2019, nr. 18/03221
ECLI:NL:HR:2019:983
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-06-2019
- Zaaknummer
18/03221
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:983, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑06‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:416
ECLI:NL:PHR:2019:416, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:983
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0267
NbSr 2019/226
Uitspraak 18‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op jas onder klager t.z.v. verdenking van deelname aan criminele organisatie, witwassen en invoer van cocaïne. Rb heeft klaagschrift ongegrond verklaard op de grond dat klager niet redelijkerwijs als rechthebbende op jas kan worden beschouwd, nu strafdossier voldoende aanwijzingen bevat dat niet klager maar sportwinkel eigenaar van jas is. Oordeel Rb toereikend gemotiveerd? In overwegingen Rb ligt besloten dat Rb, na vooropstelling van toepasselijke maatstaf, heeft vastgesteld dat belang van strafvordering voortduren van beslag niet (meer) vordert. Vervolgens heeft Rb aan haar oordeel dat klaagschrift ongegrond moet worden verklaard ten grondslag gelegd dat "het strafdossier tegen klager (...) voldoende aanwijzingen [bevat] dat niet klager, maar [sportwinkel] eigenaar van de jas is". Dat oordeel is niet z.m. begrijpelijk. Rb heeft vastgesteld dat jas onder klager in beslag is genomen. Dat brengt mee dat jas aan klager had moeten worden teruggegeven, tenzij ander redelijkerwijs als rechthebbende t.a.v. die jas moet worden beschouwd. Kennelijk oordeel Rb dat sportwinkel redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd, is ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
18 juni 2019
Strafkamer
nr. S 18/03221 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 25 juni 2018, nummerRK 18/002964, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft K. Hoesenie, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast mag voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
2.2.
De Rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een beslag als bedoeld in art. 94 Sv en het tot teruggave van de jas aan de klager strekkende klaagschrift ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Ingeval van een beklag tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gelegd beslag dient de rechtbank te beoordelen, of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Verder verzet het belang van strafvordering zich tegen de teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen.
Zo het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet (meer) vordert, dient - volgens de hoofdregel als bedoeld in artikel 116, eerste lid, Sv - de teruggave van het voorwerp aan de beslagene te worden gelast, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende daarop moet worden beschouwd.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 11 oktober 2017 is onder klager voornoemde jas rechtmatig in beslag genomen. Klager heeft geen afstand gedaan van de jas. Het beslag daarop duurt voort.
In raadkamer heeft de discussie zich toegespitst op de vraag of klager redelijkerwijs als rechthebbende van de jas kan worden aangemerkt. De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen jas aan klager, nu volgens haar niet klager maar
Perry Sport eigenaar van de jas is. De raadsvrouw van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave van de jas verzet en dat klager als rechthebbende van de jas kan worden beschouwd. Daarbij komt, dat klager wordt verdacht van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne, een feit dat geen enkel verband houdt met de onder verdachte aangetroffen jas, aldus de raadsvrouw.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat teruggave van de jas niet aan de orde is, nu klager niet redelijkerwijs als rechthebbende op de in beslag genomen jas kan worden beschouwd. Het strafdossier tegen klager bevat voldoende aanwijzingen dat niet klager, maar Perry Sport eigenaar van de jas is."
2.3.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
2.4.
In de hiervoor onder 2.2 weergegeven overwegingen ligt besloten dat de Rechtbank, na vooropstelling van de toepasselijke maatstaf, heeft vastgesteld dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet (meer) vordert. Vervolgens heeft de Rechtbank aan haar oordeel dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard ten grondslag gelegd dat "het strafdossier tegen klager (...) voldoende aanwijzingen [bevat] dat niet klager, maar Perry Sport eigenaar van de jas is". Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. De Rechtbank heeft vastgesteld dat de jas onder de klager in beslag is genomen. Dat brengt mee dat de jas aan de klager had moeten worden teruggegeven, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die jas moet worden beschouwd. Het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat Perry Sport redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd, is ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is gegrond.
3. Beoordeling van het tweede middel
Gelet op de hierna volgende beslissing behoeft het middel geen bespreking.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2019.
Conclusie 23‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag beslag art. 552a Sv. Toepassing van art. 116 lid 1 Sv, teruggave van voorwerp aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd. Oordeel rechtbank dat een ander dan klager de rechthebbende is, is niet begrijpelijk. De AG adviseert de Hoge Raad de bestreden beschikking te vernietigen.
Nr. 18/03221 B Zitting: 23 april 2019 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [klager] |
1. Inleiding
1.1.
De rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, heeft bij beschikking van 25 juni 2018 het klaagschrift van de klager, strekkende tot teruggave aan hem van een onder hem inbeslaggenomen jas, ongegrond verklaard.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. K. Hoesenie, advocaat te Rotterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
2. Het procesverloop
2.1.
Namens de klager is op 2 april 2018 op de voet van art. 116 lid 3 Sv, in verbinding met art. 552a Sv een klaagschrift ingediend waarin hij de teruggave verzoekt van een jas die onder hem in beslag is genomen bij zijn aanhouding. De klager werd aangehouden wegens een verdenking van invoer van cocaïne en deelneming aan een criminele organisatie.
2.2.
Het proces-verbaal van de behandeling van dit klaagschrift in raadkamer houdt het volgende in:
“Klager, in raadkamer ondervraagd, verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik ben aangehouden omdat ik ervan werd verdacht cocaïne te hebben ingevoerd.
Bij mijn aanhouding is de jas meegenomen. De jas is echter mijn eigendom. Ik heb die jas eerlijk gewonnen. Ik probeerde de jas te verkopen.
De raadsvrouw voert - zakelijk weergegeven - als volgt het woord ter verdediging:
Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave van de jas aan klager. Klager kan als rechthebbende van de jas worden beschouwd. Klager heeft meteen bij aanhouding gezegd dat hij de eigenaar van de jas is. Klager heeft de jas gewonnen bij een domino spel. Klager wordt verdacht van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne; dat is een feit dat geen enkele verband houdt met de onder verdachte aangetroffen jas.
De officier van justitie verklaart als volgt.
Ik verzet mij tegen teruggave van de jas aan klager. Niet klager maar [A] is eigenaar van de jas. Ik verzoek u het klaagschrift ongegrond te verklaren.”
2.3.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
“2. Beoordeling
Ingeval van een beklag tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gelegd beslag dient de rechtbank te beoordelen, of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Verder verzet het belang van strafvordering zich tegen de teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen.
Zo het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet (meer) vordert, dient - volgens de hoofdregel als bedoeld in artikel 116, eerste lid, Sv - de teruggave van het voorwerp aan de beslagene te worden gelast, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende daarop moet worden beschouwd.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 11 oktober 2017 is onder klager voornoemde jas rechtmatig in beslag genomen. Klager heeft geen afstand gedaan van de jas. Het beslag daarop duurt voort.
In raadkamer heeft de discussie zich toegespitst op de vraag of klager redelijkerwijs als rechthebbende van de jas kan worden aangemerkt. De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen jas aan klager, nu volgens haar niet klager maar [A] eigenaar van de jas is. De raadsvrouw van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave van de jas verzet en dat klager als rechthebbende van de jas kan worden beschouwd. Daarbij komt, dat klager wordt verdachte van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne, een feit dat geen enkel verband houdt met de onder verdachte aangetroffen jas, aldus de raadsvrouw.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat teruggave van de jas niet aan de orde is, nu klager niet redelijkerwijs als rechthebbende op de in beslag genomen jas kan worden beschouwd. Het strafdossier tegen klager bevat voldoende aanwijzingen dat niet klager, maar [A] eigenaar van de jas is.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.”
3. Het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat de rechtbank onvoldoende, dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat [A] eigenaar is van de jas.
3.2.
Voordat ik het middel bespreek, wil ik opmerken dat uit het klaagschrift blijkt dat de klager een beklag op de voet van art. 116 lid 3 Sv doet tegen de mededeling van de officier van justitie dat hij voornemens is de jas terug te geven aan [A] . De rechtbank heeft in de bestreden beschikking niet vastgesteld dat aan de klager, die de beslagene is, op de wijze die in die bepaling is voorgeschreven, kennis is gegeven van het voornemen van het openbaar ministerie tot teruggave aan een ander dan hem. Omdat de behandeling in raadkamer zich enkel toespitste op de vraag of de jas aan de klager kan worden teruggegeven, ga ik ervan uit dat het belang van strafvordering zich kennelijk niet verzet tegen teruggave van de jas.
3.3.
De maatstaf die de rechtbank heeft gehanteerd, namelijk dat in het geval het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet (meer) vordert, volgens de hoofdregel van art. 116 lid 1 Sv de teruggave van het voorwerp aan de beslagene moet worden gelast, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende daarop moet worden beschouwd, is juist.
3.4.
Het daarop volgende oordeel, dat “het strafdossier tegen klager voldoende aanwijzingen [bevat] dat (…) [A] eigenaar van de jas is”, is echter zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, omdat hieruit niet kan worden opgemaakt op welke gronden [A] redelijkerwijs als rechthebbende van de jas moet worden aangemerkt. Het middel klaagt hierover terecht.
4. Het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de jas rechtmatig in beslag is genomen.
4.2.
Volgens de steller van het middel is geen sprake van een rechtmatige inbeslagneming van de jas, omdat – zo begrijp ik –, met dit beslag, gelet op de jegens de klager bestaande verdenking, namelijk invoer van cocaïne en deelneming aan een criminele organisatie, niet een belang wordt gediend waarvoor inbeslagneming op de voet van art. 94 Sv is toegestaan.
4.3.
Zoals ik bij het eerste middel heb opgemerkt, lijkt de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift ervan uit te gaan dat geen strafvorderlijk belang aanwezig is dat zich tegen de teruggave van de jas verzet. Daardoor valt niet in te zien welk belang de klager bij het middel heeft, zodat het faalt.
5. Conclusie
5.1.
Het eerste middel slaagt. Het tweede middel kan worden afgedaan met de overweging ontleend aan art. 81 lid 1 RO.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast mag voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG