Rb. Rotterdam, 06-08-2015, nr. ROT 14/8156
ECLI:NL:RBROT:2015:5685, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
06-08-2015
- Zaaknummer
ROT 14/8156
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2015:5685, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 06‑08‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2016:1348, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 06‑08‑2015
Inhoudsindicatie
In dit geval is de noodzaak tot het instellen van het beroep uitsluitend te wijten aan de handelswijze van eisers.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 14/8156
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2015 in de zaak tussen
[eisers],
gemachtigde: A. Oosters,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, verweerder,
gemachtigde: mr. L.E. Souljé en P. Baas.
Procesverloop
Bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), gedagtekend 31 maart 2014, heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] te Hendrik-Ido-Ambacht (de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2013, met als waardepeildatum 1 januari 2012, vastgesteld op € 154.000,-.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 16 oktober 2014 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eisers hiertegen ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij beschikking van 26 november 2014 heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak ambtshalve verlaagd naar € 140.000,-.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2015. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door M. Barendregt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij faxbericht van 9 april 2014 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 31 maart 2014. In hun bezwaarschrift stellen eisers dat de waarde, gelet op bij hen beschikbare administratieve gegevens, niet hoger kan zijn dan € 77.000,-. Het bezwaarschrift vermeldt voorts: “ik verzoek u ons het taxatieverslag of bij voorkeur de rekenkundige matrix toe te zenden van [adres] te Hendrik-Ido-Ambacht zodat ik de door u vastgestelde WOZ-waarde op juistheid kan laten beoordelen. Indien de WOZ-waarde op basis van uw taxatieverslag juist blijkt te zijn zal ik dit bezwaarschrift per omgaande intrekken”
Op 19 mei 2014 heeft verweerder aan eisers het taxatieverslag toegezonden. Bij brief van 7 oktober 2014 zijn eisers uitgenodigd voor een hoorzitting op 16 oktober 2014 en is aan hen een conceptuitspraak van 7 oktober 2014 toegezonden. Eisers hebben hierop niet gereageerd, noch zijn zij op de hoorzitting verschenen, waarna verweerder op 16 oktober 2014 het bestreden besluit heeft genomen.
Naar aanleiding van het aanvullende bezwaarschrift van 3 november 2014 in een (andere) procedure van eisers omtrent de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2014, waar eisers onder andere het eigen huurcijfer van de onroerende zaak hebben overgelegd, heeft verweerder op 17 november 2014 contact opgenomen met eisers en is afgesproken dat de taxateur van verweerder op 24 november 2014 om 9.30 uur contact opneemt om de waardering van de onroerende zaak te bespreken. Op 19 november 2014 hebben eisers beroep ingesteld. Naar aanleiding van het telefonische gesprek op 24 november 2014 is bij beschikking van 26 november 2014 de waarde ambtshalve verlaagd naar € 140.000,-.
2. Ter zitting hebben eisers verklaard zich te kunnen vinden in de nader door verweerder (ambtshalve) vastgestelde waarde van € 140.000,-, waarmee eisers hun beroepsgrond dat de waarde te hoog is vastgesteld klaarblijkelijk hebben verlaten. De vastgestelde waarde is derhalve niet meer in geschil. Nu de waarde is verlaagd nadat eisers beroep hebben ingesteld is het beroep gegrond. Dat verweerder van het ingestelde beroep ten tijde van de ambtshalve vermindering nog niet op de hoogte was, doet daar niet aan af.
3. Aangezien het beroep reeds om het voorgaande gegrond is, behoeft de beroepsgrond dat eisers ten onrechte niet zijn gehoord in bezwaar, geen bespreking meer.
4. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.
5. Over de verzochte proceskostenvergoeding oordeelt de rechtbank als volgt.
5.1
Indien een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, zoals hier het geval is, komen als regel de in beroep gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. Van deze regel kan volgens vaste jurisprudentie worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. De enkele omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van beroep mede voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende is voor afwijking van de regel niet voldoende (Hoge Raad, 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX0985 en bijvoorbeeld Gerechtshof Amsterdam, 13 maart 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:920).
Naar het oordeel van de rechtbank is de noodzaak tot het instellen van dit beroep uitsluitend te wijten aan de handelswijze van eisers. Vaststaat dat verweerder (enkel) naar aanleiding van het eigen huurcijfer de waarde heeft verlaagd naar € 140.000,-, waarin eisers zich kunnen vinden. Eisers hebben niet duidelijk kunnen maken waarom zij het huurcontract van de onroerende zaak van 4 november 2011, waaruit het eigen huurcijfer blijkt, niet reeds in de bezwaarfase hebben overgelegd. Dat verweerder het bestreden besluit te vroeg heeft genomen, zoals eisers betogen, volgt de rechtbank niet. Eisers betwisten niet het op 19 mei 2014 verzonden taxatieverslag te hebben ontvangen. Nadien heeft verweerder niets meer van eisers vernomen. Verweerder heeft dan na bijna vijf maanden in redelijkheid het bestreden besluit kunnen nemen. Bovendien heeft verweerder eerst een conceptuitspraak en een uitnodiging voor de hoorzitting aan eisers verstuurd, wat een herinnering aan het lopende bezwaar is. Ook hierop hebben eisers niet gereageerd. De stelling van eisers dat zij niet eerder over dit eigen huurcijfer beschikte, baat hen evenmin, aangezien niet duidelijk is wanneer de gemachtigde om deze voor de waardebepaling basale gegevens, heeft gevraagd.
5.2
De rechtbank ziet wel aanleiding om de in bezwaar verzochte proceskostenvergoeding te vergoeden. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze vast op € 244,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde van € 244,- per punt en een wegingsfactor 1). Een hoorzitting heeft in bezwaar, wat daar verder ook van zij, niet plaatsgevonden, zodat geen punt wordt toegekend voor het verschijnen ter hoorzitting.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Nu verweerder in de ambtshalve beschikking de waarde reeds heeft verlaagd en de aanslag heeft berekend naar een waarde van € 140.000,-, zal de rechtbank dit niet (nogmaals) in deze uitspraak bepalen.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 244,- te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 augustus 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).