HR, 17-02-2012, nr. 10/05460
BV5128, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-02-2012
- Zaaknummer
10/05460
- LJN
BV5128
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV5128, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑02‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2010:BO4277, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2010:BO4277, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2010:BO4277, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2010:BO4277, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2010:BO4277, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑02‑2012
- Vindplaatsen
FED 2012/40 met annotatie van J.H.M. ARTS
V-N 2012/13.22 met annotatie van Redactie
BNB 2012/146 met annotatie van I.J.F.A. van Vijfeijken
NTFR 2012/1015 met annotatie van drs. M.P. de Lange-Snijders
Uitspraak 17‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Resolutie van 27 december 1988, nr. IB88/1084 (Kwijtscheldingsresolutie). Geen heffing van overdrachtsbelasting bij verkrijging onroerende zaken door ene woningbouwcorporatie van een andere? Begrippen “werkzaam in het algemeen belang” en “ten algemene nutte te verrichten werkzaamheden”.
Partij(en)
17 februari 2012
nr. 10/05460
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 november 2010, nr. 10/00036, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende heeft ter zake van de verkrijging van onroerende zaken op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen de voldoening van dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.
De Rechtbank te Leeuwarden (nr. AWB 06/1868) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende is een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70, lid 1, van de Woningwet. Zij heeft volgens artikel 3 van haar statuten als doel uitsluitend werkzaam te zijn op het gebied van wonen en houdt zich daartoe bezig met de exploitatie en het beheer van ongeveer 20.000 huurwoningen in de provincie Friesland.
3.1.2.
De Stichting G (hierna: G) is eveneens een toegelaten instelling als hiervoor in 3.1.1 bedoeld.
3.1.3.
Belanghebbende heeft in 2005 het "Friese vastgoed" (hierna: de onroerende zaken) van G overgenomen. De onroerende zaken betreffen 11 complexen van aan senioren verhuurde ouderenwoningen en twee aan zorgstichtingen verhuurde verzorgingshuizen met in totaal 173 verzorgingsplaatsen. De koopsom bedraagt € 43.000.000.
3.1.4.
Bij akte van levering van 1 november 2005 heeft belanghebbende de onroerende zaken verkregen van G. Ter zake van deze verkrijging is een bedrag van € 2.580.000 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
3.2.
Voor het Hof was - voor zover in cassatie van belang - in geschil of de Inspecteur terecht belanghebbendes beroep op de Resolutie van 27 december 1988, nr. IB88/1084, V-N 1989, blz. 208, (hierna: de Kwijtscheldingsresolutie) heeft afgewezen. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Hiertegen richt zich het middel.
3.3.1.
De Kwijtscheldingsresolutie luidt - voor zover van belang - als volgt:
‘(...) [ik geef] hierna een vernieuwd overzicht van gevallen waarin met toepassing van de hardheidsclausule een tegemoetkoming kan worden verleend op het terrein van de WBR. De bevoegdheid om de hardheidsclausule toe te passen is voor alle in dit overzicht omschreven gevallen gedelegeerd aan de inspecteurs der registratie en successie.’
(...)
- 4.
Fusie, reorganisatie en wijziging van rechtsvorm door in het algemeen belang werkzame instellingen
- a.
Bij een fusie tussen twee of meer binnen Nederland gevestigde instellingen, werkzaam in het algemeen belang, met hetzelfde doel en dezelfde feitelijke werkzaamheden, in het kader waarvan alle activa en passiva van een of meer dergelijke instellingen worden overgedragen aan een van de fuserende instellingen of aan een in het kader van de fusie nieuw opgerichte dergelijke instelling, wordt met betrekking tot die overdracht een tegemoetkoming verleend ten bedrage van de verschuldigde overdrachtsbelasting. Daarbij geldt het vereiste dat bij de overdracht commerciële factoren geen rol spelen, hetgeen o.a. betekent dat de overdragende instelling in het algemeen geen koopsom mag bedingen.
- b.
Indien een dergelijke instelling een gedeelte van haar taak onderbrengt bij een andere instelling en de op dat gedeelte van haar taak betrekking hebbende activa en passiva overdraagt aan die andere instelling, wordt eveneens met betrekking tot die overdracht een tegemoetkoming verleend ten bedrage van de verschuldigde overdrachtsbelasting. Daarbij geldt het vorenvermelde vereiste dat commerciële factoren geen rol spelen, terwijl voorts de overgedragen onroerende goederen bij beide instellingen dienstbaar moeten zijn aan dezelfde, ten algemene nutte te verrichten werkzaamheden."
3.3.2.
Het Hof heeft ter zake van de in de Kwijtscheldingsresolutie gebruikte begrippen "werkzaam in het algemeen belang" en "ten algemene nutte te verrichten werkzaamheden" geoordeeld dat voor de uitleg van deze begrippen aangesloten dient te worden bij de uitleg van het begrip "algemeen nut beogende instellingen" in de rechtspraak. Voor zover het middel dit oordeel bestrijdt, faalt het, nu dit oordeel juist is.
3.4.1.
Gelet op het hiervoor onder 3.3.2 overwogene is voor de toepassing van de Kwijtscheldingsresolutie onder meer vereist dat (i) belanghebbende met haar werkzaamheden het algemeen nut beoogt, en dat (ii) het algemeen belang door de werkzaamheden van belanghebbende in minstens gelijke mate wordt gediend als een particulier belang (zie HR 13 januari 2012, nr. 10/03464, LJN BQ0525, V-N 2012/6.12).
3.4.2.
Ten aanzien van een stichting als belanghebbende, die een toegelaten instelling is in de zin van artikel 70, lid 1, van de Woningwet, moet in beginsel worden aangenomen dat haar werkzaamheden rechtstreeks zijn gericht op het dienen van het algemene belang van voldoende en goede woongelegenheid in de sociale-huursector, hetgeen meebrengt dat zij het algemeen nut beoogt. Tevens moet ten aanzien van een dergelijke instelling in beginsel worden aangenomen dat haar werkzaamheden met betrekking tot de verhuur van woningen in de sociale-huursector onlosmakelijk zijn verbonden met haar doelstelling enig algemeen belang te dienen, zodat met betrekking tot die feitelijke werkzaamheden in beginsel moet worden aangenomen dat zij het algemeen belang dienen. Dat daardoor tevens het particuliere belang van de individuele huurders wordt gediend, doet daaraan niet af (zie HR 13 januari 2012, nr. 10/03464, LJN BQ0525, V-N 2012/6.12).
3.4.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat met haar werkzaamheden het algemeen belang minstens in gelijke mate is gediend als het particuliere belang. Het Hof heeft daarbij blijkens onderdeel 4.5 van zijn uitspraak tot uitgangspunt genomen dat belanghebbende met haar werkzaamheden op het gebied van de verhuur van woningen op de eerste plaats het particuliere belang van de huurders dient, en heeft blijkens onderdeel 4.6 van zijn uitspraak dit particuliere belang afgewogen tegen het algemene belang dat belanghebbende met die werkzaamheden eveneens dient. Gelet op het hiervoor in 3.4.2 overwogene heeft het Hof daarmee blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het middel zich tegen dit oordeel richt, slaagt het daarom.
3.4.4.
De Inspecteur, op wiens weg dat lag, heeft geen (andere) feiten gesteld die zouden kunnen meebrengen dat belanghebbende, ondanks haar hoedanigheid van toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70, lid 1, van de Woningwet, niet het algemene belang van de volkshuisvesting in de sociale-huursector beoogt of dat haar werkzaamheden niet primair zijn gericht op dat algemene belang. Daarbij verdient nog opmerking dat belanghebbende voor de Rechtbank onweersproken heeft gesteld dat haar activiteiten voor beduidend meer dan 50 percent bestaan uit de verhuur van sociale huurwoningen en dat de middelen die haar ter beschikking staan volledig worden ingezet ten behoeve van haar "volkshuisvestelijke" doelstellingen. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat door het geheel van belanghebbendes werkzaamheden het algemeen belang in minstens gelijke mate wordt gediend als een particulier belang.
3.4.5.
Het voorgaande brengt mee dat belanghebbende dient te worden aangemerkt als een in het algemeen belang werkzame instelling als bedoeld in de Kwijtscheldingsresolutie.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van de door het Hof onbehandeld gelaten vraag of aan de overige voorwaarden van de Kwijtscheldingsresolutie is voldaan.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 448, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2012.
Beroepschrift 17‑02‑2012
Edelhoogachtbaar college,
Hierbij hebben wij u de eer namens Stichting [X] te [Z] de gronden van het cassatieberoep aan te bieden in de procedure die bij u bekend is onder nummer F10/05460. Als bijlage treft u aan de aan ons verstrekte volmacht tot het instellen van het cassatieberoep.
Omschrijving van de uitspraak waartegen het cassatieberoep is gericht
Het cassatieberoep is gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 november 2010, nummer 10/00036. Voor dit hof was in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende op de voet van onderdeel 4, sub b, van de kwijtscheldingsresolutie van 25 december 1988, nr. IB88/1084, recht had op kwijtschelding van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting met betrekking tot de overname van het Friese vastgoedbezit van de destijds landelijk opererende woningcorporatie [G] (Stichting [G]), gevestigd te [Q]. Omdat belanghebbende, evenals [G] een toegelaten instelling in de zin van artikel 70 van de Woningwet, naar de mening van het Gerechtshof niet werkzaam is in het algemeen belang, heeft zij dit hoger beroep van belanghebbende afgewezen.
Inleidende opmerkingen
Ons is bekend dat beroep in cassatie is ingesteld tegen de uitspraak van Gerechtshof Leeuwarden van 9 juli 2010, nummer BK 165/09. Daar is -voor de vennootschapsbelasting- eveneens in geschil of een woningcorporatie kan worden aangemerkt als een in het algemeen belang werkzame instelling.
Deze zaak is bij de Hoge Raad bekend onder nummer F10/03464.
Gronden van het cassatieberoep
Het volgende middel van cassatie dragen wij voor:
Schending althans onjuiste toepassing van het recht, in het bijzonder van onderdeel 4 sub b van de resolutie van 27 december 1988, nr. IB 88/1084 en/of schending van artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht omdat het Hof ten onrechte, dan wel op gronden die de beslissing niet kunnen dragen, heeft geoordeeld dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als een in het algemeen belang werkzame instelling in de zin van voornoemde resolutie, zoals hierna wordt uiteengezet.
- A)
Bij de uitleg van de regeling heeft het Hof ten onrechte geen waarde toegekend aan de bedoeling waarmee de kwijtscheldingsregeling is opgesteld en heeft zij bij de uitleg daarvan ten onrechte uitsluitend acht geslagen op gegevens die zich hebben voorgedaan ná de verkrijging door belanghebbende.
- 1.
Zoals in het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 1980, nr. 19 058, is bepaald, behoort de rechter bij de uitleg van beleidsregels ervan uit te gaan dat belastingplichtigen de beleidsregel hebben moeten begrijpen zoals die naar objectieve beschouwing van de rechter redelijkerwijze dient te worden opgevat en daarbij tevens de voorkeur te geven aan een uitlegging in overeenstemming met de wet.
- 2.
In de Kwijtscheldingsresolutie ontbreekt een toelichting op de daar gebezigde begrippen dat de instellingen werkzaam moeten zijn ‘in het algemeen belang’ en dat de overgedragen onroerende zaken dienstbaar moeten zijn aan dezelfde ‘ten algemenen nutte te verrichten werkzaamheden’.
- 3.
Bij een objectieve uitleg van deze beide begrippen moet naar onze mening rekening worden gehouden met de (geobjectiveerde) bedoeling van de opsteller van de regeling, hetgeen het Hof ten onrechte heeft nagelaten.
- 4.
In 1988 waren woningcorporaties, toegelaten instellingen in de zin van art. 70 van de Woningwet, als subject vrijgesteld voor de vennootschapsbelasting. De achtergrond voor deze vrijstelling was dat toegelaten instellingen ‘het algemeen belang behartigen’ (zie het rapport van de MDW-werkgroep woningcorporaties/ Ministerie van Economische Zaken, getiteld ‘Corporaties tussen vangnet en vrijhandel’, 2000, blz 48.). Een generieke vrijstelling voor woningcorporaties was mogelijk omdat in de Woningwet en het daarop gebaseerde BBSH geregeld is dat toegelaten instellingen uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam kunnen zijn.
- 5.
Uit de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2004 is ook op te maken dat de subjectieve vrijstelling voor woningcorporaties gelegen is in het feit dat zij in het algemeen belang werkzaam zijn: ‘Woningbouwcorporaties hebben een belangrijke rol op het gebied van het nationale volkshuisvestigingsbeleid, met name — zij het niet uitsluitend — in de sociale woningbouw. Deze taak die in het kader van het algemeen belang (cursivering MT) staat, is de rechtvaardiging voor de huidige vrijstelling van vennootschapsbelasting’ (Kamerstukken II 2003/04, 29 210, nr. 3, p. 23 en Aanhangsel Handelingen 1 1992/93, nr. 17, p. 33).
- 6.
Deze uitleg wordt herhaald in de Memorie van Toelichting bij het Belastingplan 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 306, nr. 3, blz 14): ‘Ingevolge de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zijn woningcorporaties vrijgesteld van de heffing van vennootschapsbelasting. De in deze bepaling opgenomen vrijstelling houdt verband met de belangrijke rol die woningcorporaties hebben op het gebied van het nationale volkshuisvestingsbeleid, met name in de sociale woningbouw.’
- 7.
Op grond van het vorenstaande staat naar onze mening vast dat ten tijde van de invoering van de Kwijtscheldingsresolutie toegelaten instellingen werden aangemerkt als ‘in het algemeen belang werkzame instellingen’.
- 8.
Ten tijde van de overdracht van de onroerende zaken door [G] aan belanghebbende (2005) gold er nog steeds een vrijstelling van vennootschapsbelasting voor de kerntaken van de woningcorporatie. Eerst per 1 januari 2006 is er een gedeeltelijke belastingplicht voor woningcorporaties ingevoerd, waarbij er in eerste instantie een vrijstelling behouden is voor de kerntaken (met name de verhuur van sociale huurwoningen) van woningcorporaties. Daaruit maken wij op dat woningcorporaties voor wat betreft hun kerntaken in 2005 nog steeds werkzaam waren in het algemeen belang, hetgeen continuering van de vrijstelling voor die activiteiten rechtvaardigde.
- 9.
De beperking van de vrijstelling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 voor woningcorporaties brengt niet automatisch met zich dat het begrip ‘in het algemeen belang werkzame instelling’ uit de Kwijtscheldingsresolutie vanaf dat moment eveneens beperkter moet worden uitgelegd.
- 10.
Een uitleg die in overeenstemming is met de wet, zoals de Hoge Raad in het eerdergenoemde arrest van 14 juni 1980 voorstaat, kan alleen in de context worden geplaatst van artikel 63 AWR.
Het Hof heeft onvoldoende duidelijk gemaakt dat er bij een taakoverdracht tussen twee toegelaten instellingen in de zin van de Woningwet, waarbij de woningen bestemd blijven voor de sociale verhuur en het vermogen binnen de sector en dus onder overheidstoezicht blijft, toch geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard in de zin van art. 63 AWR. Dit klemt te meer nu het Ministerie van VROM tussen woningcorporaties sinds 2003 het instrument van (vrijwillige of verplichte) ‘matching’ hanteert. Matching is bedoeld om een oplossing te bieden voor de ongelijke verdeling tussen het aanwezige vermogen in de sociale huursector en de locaties waar het moet worden ingezet. Woningcorporaties in de grote steden hebben veel taken in de stedelijke vernieuwing, maar beschikken niet over voldoende investeringscapaciteit. Het matchingsinstrument brengt ‘arme’ en ‘rijke’ corporaties bijeen, om zo en vraag en investeringsvermogen weer in evenwicht te laten komen. De overname van bezit door belanghebbende was een vorm van matching, waardoor de overdragende corporatie middelen kon vrijmaken om te kunnen investeren.
- 11.
Het kwijtscheldingsbeleid met betrekking tot fusie en reorganisatie van woningcorporaties is gebaseerd op de faciliteiten in de overdrachtsbelasting bij fusie en reorganisatie van NV's/BV's.
Dit heeft de staatssecretaris van Financiën met zoveel woorden aangegeven in zijn brief aan de Tweede Kamer van 18 februari 2002 (Vergaderjaar 2001–2002, 24 036, nr. 247). Letterlijk stelt de staatssecretaris van Financiën: ‘Tot slot merkt de eerste ondergetekende nog op dat het kwijtscheldingsbeleid met betrekking tot fusie en reorganisatie van verenigingen en stichtingen (zoals woningcorporaties) een afgeleide is van de faciliteiten in de overdrachtsbelasting bij fusie en reorganisatie van NV's/BV's. Het ligt thans niet in de bedoeling om in die relatie wijzigingen aan te brengen.’ Een afschrift van die brief is als bijlage toegevoegd. Ten overvloede merken wij op dat de wettelijke vrijstelling voor fusie van aandelenvennootschappen uitsluitend geldt voor de bedrijfsfusie (de taakoverdracht). Uit deze uitlating van de staatssecretaris is op te maken dat de bedrijfsfusie/taakoverdracht tussen twee toegelaten instellingen in de zin van de Woningwet wel degelijk onder het kwijtscheldingsbeleid valt, doordat de woningcorporaties expliciet door hem worden genoemd. Het Hof heeft met deze bedoeling geen rekening gehouden.
- 12.
In dit kader is het opmerkelijk dat het Ministerie van Financiën het kwijtscheldingsbeleid de laatste jaren wél toepast bij juridische fusies tussen toegelaten instellingen, maar niet (meer) bij bedrijfsusies c.q. taakoverdrachten. Verwezen zij naar de brief van het Ministerie van Financiën van 14 augustus 2009 die door belanghebbende op de zitting aan de rechtbank is overhandigd.
In die brief van het Ministerie staat dat het hardheidsclausulebeleid voor juridische fusies van toegelaten instellingen in de zin van art. 70 van de Woningwet niet gewijzigd is en dat onder voorwaarden kwijtschelding van overdrachtsbelasting wordt verleend. Niet valt in te zien waarom de juridische fusie van toegelaten instellingen wél wordt gefaciliteerd maar de bedrijfsfusie c.q. de taakoverdracht niet, nu -aldus de staatssecretaris van Financiën in zijn brief aan de Tweede Kamer van 18 februari 2002- het kwijtscheldingsbeleid juist een afgeleide behoort te zijn van de wettelijke vrijstelling voor bedrijfsfusies van aandelenvennootschappen.
- 13.
Van een kenbare beleidswijziging omtrent de bedrijfsfusie van c.q. de taakoverdracht tussen twee woningcorporaties en/of een wijziging van de tekst van de kwijtscheldingsregeling is in de periode tussen 18 februari 2002 en de verkrijging door belanghebbende in 2005 geen sprake geweest. Eerst bij het besluit van 24 juni 2009, nr. CPP2009/773M, is onderdeel 4 van de Kwijtscheldingsresolutie vervangen en is (voor het eerst) de beperking in de regeling opgenomen dat de goedkeuring niet geldt voor zover deze taak uitsluitend de exploitatie van onroerende zaken inhoudt.
- 14.
Uit het arrest van het Europese Hof van justitie van 1 februari 2001, nr C-237/99, blijkt dat instellingen voor sociale woningbouw ‘voorzien in behoeften van algemeen belang (cursivering MT) andere dan commerciële of industriële aard’. Het arrest gaat over de eventuele aanbestedingsplicht van woningcorporaties.
Het Hof heeft er onvoldoende blijk van gegeven de kwijtscheldingsregeling objectief te hebben uitgelegd, doordat zij de voornoemde objectieve gegevens niet in haar overwegingen heeft betrokken en uitsluitend belang heeft toegekend aan gegevens die zich ná de verkrijging in 2005 hebben voorgedaan. Het Hof heeft zich uitsluitend gebaseerd op het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2006, nr 40.684, en op het (gewijzigde) beleid van de staatssecretaris van Financiën van 24 juni 2009, nr. CPP2009/773M. Daarmee heeft het Hof het recht geschonden, doordat zij zich bij de uitleg van de regeling had moeten baseren op de uitleg welke objectief gezien aan de regeling mocht worden gegeven ten tijde van de verkrijging in 2005.
- B)
Het Hof legt het begrip ‘algemeen nut beogende instelling’ onjuist uit, doordat zij ten onrechte de verhuur van woningen als particulier belang voorop stelt en de behartiging van het algemene belang daaraan ondergeschikt acht.
- 1.
In de arresten van de Hoge Raad van 13 juli1994, BNB 1994/280, 7 november 2003, BNB 2004/30 en 12 mei 2006, nr 40 684, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat instellingen slechts als algemeen nut beogende instellingen kunnen worden aangemerkt, indien komt vast te staan dat door hun werkzaamheden het algemeen belang minstens in gelijke mate wordt gediend als een particulier belang.
- 2.
Het Gerechtshof te Den Haag heeft op 35 mei 2010, nr 09/358, geoordeeld dat een stichting die in twee gemeenten met taxibusjes ouderen vervoerde, als een algemeen nut beogende instelling kon worden aangemerkt. Volgens het Hof doet daaraan niet af dat de statuten slechts het middel vermelden — het verstrekken van vervoer — waarlangs belanghebbende het doel, het voorkomen van sociaal isolement, wil bereiken. De Staatssecretaris van Financiën heeft aangegeven dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is en geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting (toelichting van 1 juli, nr. DGB 2010–4220).
- 3.
Op gelijke wijze heeft het Gerechtshof Den Bosch op 24 januari 2008, nr. 06/00436, geoordeeld dat een woningcorporatie, toegelaten instelling in de zin van art. 70 van de Woningwet, als een algemeen nut beogende instelling kan worden aangemerkt door te overwegen dat ‘het feit, dat het particuliere belang van de ‘doelgroep’wordt gediend, niet inhoudt, dat de activiteiten van de instelling niet op het algemeen belang zijn gericht.’
- 4.
In art. 70 lid 1 van de Woningwet is bepaald dat stichtingen, die zich ten doel stellen uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam te zijn en niet beogen uitkeringen te doen anders dan in het belang van de volkshuisvesting, bij koninklijk besluit kunnen worden toegelaten als instellingen, uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting werkzaam. Zoals ook het Hof heeft vastgesteld, zijn zowel [G] als belanghebbende dergelijke toegelaten instellingen.
In art. 70c lid 1 van de Woningwet is opgenomen dat de toegelaten instellingen bij voorrang personen huisvesten die door hun inkomen of door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van hun passende huisvesting. Bij het in gebruik geven van door hen beheerde woningen met een verhoudingsgewijs lage huurprijs geven zij zo veel mogelijk voorrang aan woningzoekenden die, gelet op hun inkomen, in het bijzonder op die woningen zijn aangewezen. Het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) bevat de regels, vastgesteld door het Ministerie van VROM (2005), waaraan woningcorporaties zich moeten houden. Volgens dat besluit dienen de werkzaamheden van corporaties op het terrein van de volkshuisvesting te liggen. Het BBSH waarborgt dat het maatschappelijk bestemde vermogen van woningcorporaties in het belang van de volkshuisvesting wordt ingezet. In de toelichting op artikel 11 van het BBSH staat: ‘In het tweede lid van artikel 11 is […] een limitatieve opsomming gegeven van de zaken die tot het gebied van de volkshuisvesting behoren. Werkzaamheden die niet in de artikelen 11, tweede lid, zijn genoemd, zijn noch aan toegelaten instellingen noch aan hun verbindingen toegestaan. Daarbij kan worden gedacht aan het uitoefenen van enige vorm van makelaardij, het verrichten van werkzaamheden als assurantietussenpersoon, het realiseren van bedrijfspanden anders dan het eigen kantoor/bedrijfsgebouw of bedrijfspanden en het optreden als bankier.’
- 5.
Uit de ANBI lijst van de belastingdienst is op te maken dat vele ziekenhuizen en stichtingen werkzaam op het gebied van wonen, zorg en welzijn als algemeen nut beogende instellingen zijn aangemerkt. Dergelijke instellingen dienen door het sluiten van individuele behandelovereenkomsten e.d. in beginsel ook de particuliere belangen van hun patiënten/cliënten. Ook in die gevallen zijn de individuele belangen ondergeschikt aan het algemene belang, bestaande uit het bevorderen van de volksgezondheid. In art 22 van de Grondwet is het bevorderen van de volksgezondheid als taak voor de overheid opgenomen, evenals het bevorderen van voldoende woongelegenheid.
- 6.
In de brief van belanghebbende aan de belastingdienst van 13 maart 2006 (bijlage I bij het verweerschrift van de belastingdienst aan het Gerechtshof) en genoemd in onderdeel 1.12 van de rechtbankuitspraak, heeft zij het algemeen nuttige karakter van haar activiteiten als volgt toegelicht: ‘De maatschappelijke en statutaire doelstelling van [A] is om goed wonen bereikbaar en beschikbaar te maken voor iedereen (dus ook voor ouderen), met voorrang voor mensen die vanwege hun inkomen, gezondheid of maatschappelijke positie weinig keuzemogelijkheden op de woningmarkt hebben, alsmede om te werken aan de leefbaarheid in haar werkgebied, met als invalshoek wonen. [A] wenst de domeinen wonen, welzijn, zorg en dienstverlening voor de klant te verbinden en de maatschappelijke opgaven samen met de belanghebbenden op een innovatieve wijze te realiseren.
De prestaties van [A] in de stedelijke vernieuwing geven een goede indruk van de maatschappelijke opdracht die [A] zich ten doel stelt. In de [H] in [R] investeert [A] bijvoorbeeld € 35 miljoen, waarvan € 18 miljoen onrendabele top. In 2005 heeft [A] € 40 miljoen beschikbaar gemaakt voor het afdekken van onrendabele toppen. Dat is meer dan ooit tevoren. Het resultaat van deze inzet zal zijn dat er in de komende twee jaar 800 betaalbare huurwoningen, 400 betaalbare koopwoningen en 12.00 m2 maatschappelijk bestemd vastgoed (zorg, welzijn) worden gebouwd en dat 800 huurwoningen ingrijpend worden gerenoveerd. Ook in andere plaatsen is [A] op vergelijkbare wijze bij stedelijke vernieuwingsprojecten betrokken.’
Commerciële activiteiten (dure koopwoningen, commerciële ruimten) worden slechts in beperkte mate ondernomen en zullen bij de invoering van het nieuwe BBSH nog slechts plaatsvinden in aparte rechtspersonen. De middelen die haar ter beschikking staan worden volledig ingezet ten behoeve van haar volkshuisvestelijke doelstellingen.
- 7.
Het Hof stelt in haar uitspraak vast dat belanghebbende met haar werkzaamheden het algemeen belang dient, omdat zij daarmee een sociaal verantwoorde woonkwaliteit en een leefbare woonomgeving nastreeft. Verder heeft het Hof vastgesteld dat belanghebbendes activiteiten voor meer dan 50% bestaan uit de verhuur van sociale huurwoningen en dat zij daarnaast betrokken is bij stedelijke vernieuwingsprojecten en commerciële activiteiten verricht.
- 8.
Uit het arrest van het Europese Hof van justitie van 1 februari 2001, nr C-237/99, blijkt dat instellingen voor sociale woningbouw ‘voorzien in behoeften van algemeen belang (cursivering MT) andere dan commerciële of industriële aard’. Het arrest gaat over de eventuele aanbestedingsplicht van woningcorporaties. Ook daaruit blijkt dat corporaties primair in het kader van de volkshuisvesting, zijnde het algemeen belang, werkzaam zijn. Het algemeen nuttige karakter van woningcorporaties in het algemeen en dat van belanghebbende in het bijzonder wordt ook bevestigd in de uitspraak van de Raad van State van 27 oktober 2010 (nummer 201002155/1/H3), waarin de Raad overwoog dat woningstichting […] niet uit het corporatiebestel kon treden omdat ‘het algemeen belang van de volkshuisvesting zou worden geschaad indien een toegelaten instelling, zoals […] uit het woningcorporatiebestel zou treden. Zoals de Minister heeft uiteengezet, vereist het volkshuisvestingsbelang dat voldoende betaalbare woonruimte beschikbaar is, en in dat verband is van belang dat de woningvoorraad van de toegelaten instellingen behouden blijft voor sociale huisvestingsdoeleinden.’
Gelet op het vorenstaande is 's Hofs oordeel dat de werkzaamheden van belanghebbende niet minstens in gelijke mate het algemene belang als het particuliere belang dienen onjuist dan wel onbegrijpelijk, in de eerste plaats hanteert het Hof in onderdeel 4.5 van de uitspraak een onjuiste maatstaf door te overwegen dat met de verhuur van sociale huurwoningen ‘op de eerste plaats (cursivering MT) het (particuliere) belang van de huurder wordt gediend’. In het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2006, nr 40 684, is echter bepaald dat allereerst moet worden bezien of een belastingplichtige het algemeen nut beoogt c.q. nastreeft dan wel enkel een eigen belang nastreeft.
Indien het algemeen nut wordt beoogd én de feitelijke handelingen er primair op gericht zijn om dat algemeen nuttige doel te bereiken, dan is er, zo begrijpen wij de Hoge Raad, sprake van een algemeen nut beogende instelling. Door te concluderen dat met de verhuur van woningen op de eerste plaats particuliere belangen worden gediend, hanteert het Hof aldus een onjuiste maatstaf, daar die verhuur geen doel op zich is omdat belanghebbende met die handelingen primair het algemeen belang van de volkshuisvesting nastreeft, zoals dit is vastgelegd in haar statuten, de Woningwet en het BBSH. In de tweede plaats is dit oordeel onbegrijpelijk gelet op hetgeen het Hof bekend was over de activiteiten van belanghebbende (zie onderdeel 6 hiervoor) en gelet op de voorschriften uit de Woningwet en het BSSH die woningcorporaties opleggen uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam te zijn.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, verzoeken wij u de hofuitspraak te vernietigen en te oordelen dat belanghebbende, werkzaam als toegelaten instelling in de zin van de Woningwet, werkzaam is in het algemeen belang en te oordelen dat deswege recht op kwijtschelding van overdrachtsbelasting bestaat, dan wel te oordelen dat belanghebbende, werkzaam als toegelaten instelling in de zin van de Woningwet, werkzaam is in het algemeen belang en de zaak te verwijzen naar een ander gerechtshof voor de behandeling van de door het hof onbehandeld gelaten vraag of aan de overige voorwaarden van de kwijtscheldingsmogelijkheid is voldaan.
Bij gegrondverklaring van het cassatieberoep verzoeken wij u de staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de kosten van de procedure.